ECLI:NL:RBGEL:2013:3695

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
05-720221-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op cafetaria in Renkum met geweld en bedreiging

Op 8 oktober 2013 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewapende overval op een cafetaria in Renkum op 13 mei 2013. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding en aanhouding van de verdachte rechtmatig waren. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging, waarbij een vuurwapen werd gebruikt. Tijdens de overval werd de 13-jarige slachtoffer gedwongen om geld te geven, terwijl de verdachte en zijn medeverdachten gezichtsbedekkende kleding droegen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de overval, onder andere door getuigenverklaringen en het aantreffen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken
Promis II
Parketnummer : 05/720221-13
Datum zitting : 24 september 2013
Datum uitspraak: 8 oktober 2013
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam :[verdachte]
geboren op : [1995] te [geboorteplaats])
adres : [adres 1]
plaats : [woonplaats]
raadsman mr. M.U. Özsüren, advocaat te Nijkerk.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2013 te Renkum tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen (uit [horecagelegenheid], gevestigd in perceel
[adres 1] ) een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [horecagelegenheid], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (13 jaar oud), gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s)
met gezichtsbedekkende kleding voornoemd [horecagelegenheid] is/zijn binnengegaan en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde
[slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of voornoemde [slachtoffer] (met kracht) in de richting van de kassa heeft/hebben geduwd en/of (daarbij) dreigend/dwingend heeft/hebben geschreeuwd: "Loop naar de kassa" en/of
"Geef mij geld";
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2013 te Renkum, althans in Nederland (een) wapen(s)
van categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool (merk Umarex, kaliber
6 mm BB) , zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en
afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met een pistool, merk Heckler
en Koch, (model P30, kaliber 9 mm), althans met (een) vuurwapen en/of met een
voor ontploffing bestemde voorwerp voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 20 september 2012 te Heelsum, althans in de gemeente
Renkum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een fietsenstalling heeft
weggenomen een fiets (Gazelle Orange Premium, kleur zilver), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de weg te nemen fiets onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of (een )
valse sleutel(s);
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 20 september 2012 tot en met 13 mei 2013
in de gemeente Renkum,, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
een fiets(Gazelle Orange Premium, kleur zilver )
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het
voorhanden krijgen van die fiets wist(en),dan wel redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 24 september 2013 ter terechtzitting met gesloten deuren onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.U. Özsüren, advocaat te Nijkerk.
De officier van justitie, mr. M. Zwartjes, heeft ter terechtzitting van 24 september 2013 haar eis geformuleerd.
De raadsman en verdachte hebben ter terechtzitting van 24 september 2013 het woord ter verdediging gevoerd.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
 Ten aanzien van feit 1: [slachtoffer];
 Ten aanzien van feit 3: [benadeelde 2].
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Drie personen hebben op 13 mei 2013 omstreeks 21:21 uur in [horecagelegenheid] te Renkum, een overval gepleegd. [2] Twee van de overvallers zijn met gezichtsbedekkende kleding het [horecagelegenheid] binnengegaan. [3] Eén van de overvallers heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [slachtoffer] gericht en gericht gehouden, hem (met kracht) in de richting van de kassa geduwd en (daarbij) dreigend/dwingend geschreeuwd “Loop naar de kassa” en/of “geef mij geld”. [4] De derde overvaller is in de deuropening blijven staan. [5]
Bij de overval is een briefje van 20 euro en een grote hoeveelheid aan 2 euro muntstukken buitgemaakt. [6]
De dader die het pistool op [slachtoffer] richtte was een manspersoon die een donkere jas en een spijkerbroek droeg en hij had een sjaal voor zijn gezicht gebonden. [7]
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn omstreeks 21:35 uur op de [adres 2] te Renkum staande gehouden nadat zij aldaar fietsend waren aangetroffen.Verdachte bestuurde een fiets en had [medeverdachte 1] achterop. [8]
Verdachte droeg bij zijn staandehouding een donkere jas en een spijkerbroek. Bij fouillering zijn bij hem aangetroffen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zeventien 2 euro muntstukken en een briefje van € 20,- en een donker gekleurd sjaaltje. [9] [medeverdachte 1] droeg bij zijn staandehouding onder meer een rode muts. Verder had hij in zijn rechter hand een plastic tas van supermarkt COOP vast. In deze plastic tas zaten onder meer een mondkap met witte beenderen, een paar donkere schoenen, een zwarte jas met witte lederen armen en een embleem en een zwarte sweater met opvallende capuchon welke volledig dicht te ritsen is en met twee kijkgaten. Bij het volledig dichtritsen van deze capuchon ontstaat een bivakmuts. [10] In deze plastic tas zat tevens een stroomstootwapen. [11]
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde overval. De getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] verklaren allemaal dat ze drie personen een overval zien plegen. Ze zien drie jongens met gezichtsbedekkende kleding naar [horecagelegenheid] gaan. Eén van hen blijft bij de deur staan, de andere twee gaan het [horecagelegenheid] binnen. De getuigen geven vergelijkbare signalementen van de daders, waardoor het duidelijk is dat zij over dezelfde daders spreken. Voorts verklaart getuige [getuige 3] dat hij één dader ziet weggaan en vervolgens nog twee daders ziet lopen in het [horecagelegenheid]. Mogelijk ziet [getuige 3] de dader met het wapen samen met aangever [slachtoffer]. De daders hebben geld afhandig gemaakt en een wapen gebruikt.
Voorts is naar het oordeel van de officier van justitie vast komen te staan dat verdachte samen met de medeverdachten de overval heeft gepleegd. Uit de analyse van de telefoongegevens blijkt dat er op 10 mei 2013 telefooncontact is tussen de telefoon van verdachte en de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1]. In deze berichten wordt gesproken over 'geld willen maken'. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit gaat over crimineel gedrag. Vervolgens wordt er over 'ov' gesproken. Dit is straattaal voor het woord 'overval'. [medeverdachte 1] reageert hierop met het antwoord 'nogmaals?'. Vervolgens is er op 12 mei 2013, een dag voor de overval, contact tussen de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. Er wordt gezegd ‘hijis morge op geld’. Ook wordt gezegd ‘neemook die mask mee’ ‘en die vest’. Er wordt gereageerd met ‘ik neem mee’. Ook is er contact tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]; er wordt gevraagd ‘wil je money verdienen’ en de naam van verdachte wordt vervolgens genoemd.
De dag van de overval zijn verdachte en [medeverdachte 1] samen geweest, zoals blijkt uit het filmpje van die dag dat is aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 1]. Verdachte en [medeverdachte 1] worden op deze dag samen aangehouden en hebben gezichtsbedekkende kleding bij zich. De sjaal die bij hen wordt aangetroffen komt overeen met de beschrijving van de sjaal van een van de overvallers door aangever. Ook heeft verdachte veel muntgeld bij zich, namelijk zeventien muntstukken van € 2,- en een briefje van € 20,--. Dat komt overeen met de verklaring van aangever over het geld dat bij de overval is weggenomen. Bij de aanhouding van verdachte wordt ook een wapen aangetroffen. Aangever [slachtoffer] beschrijft een zwart/donker wapen. Het gaat dan ook om een ander wapen dan de zilver met zwarte staaf waar getuige [getuige 6] het over heeft. Ook is er een stroomstootwapen bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen.
Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] de dag van de overval tegen hem in de kelderbox van de oma van verdachte hebben verteld dat ze naar het [horecagelegenheid] wilden gaan om deze te overvallen.[medeverdachte 2] zou nog hebben gezegd dat ze het niet moesten doen. [medeverdachte 2] probeert zijn eigen rol in het geheel te beperken en vertelt een aantal onjuistheden, maar dat betekent niet dat geen waarde kan worden gehecht aan al zijn verklaringen. [medeverdachte 2] is ook bij de overval betrokken, zo blijkt uit het feit dat er spullen van hem zijn aangetroffen in de kelderbox van de oma van verdachte en hij heeft een pet die lijkt op de pet die getuige[getuige 4] beschrijft. Hij is met wapens gezien en hij heeft verklaard dat hij voor verdachte en [medeverdachte 1] een balletjespistool en taser heeft geregeld.
[getuige 5] heeft verklaard dat hij verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezamenlijk in de kelderbox van de oma van verdachte heeft gezien op de dag van de overval. Er wordt dan ook een wapen op het hoofd van [getuige 5] gezet door verdachte.
Aangever [slachtoffer] heeft tevens gezegd dat de stem van de overvaller hem deed denken aan die van '[naam vriend broer slachtoffer]', een voormalige vriend van zijn broer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Primair dient bewijsuitsluiting te volgen omdat er onvoldoende 'onbesmette' bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn. De start van het politieonderzoek is onrechtmatig geweest. Immers, hoewel verschillende verbalisanten over een rode pet/muts spreken en dit een belangrijke reden is geweest om verdachte en [medeverdachte 1] aan te houden, blijkt uit de eerste melding die bij de Centrale Meldkamer binnenkomt niet dat er over een rode pet/muts wordt gesproken. In de melding wordt gesproken over drie daders. Dader 1 zou een witachtige jas aan hebben en een wit met blauw gestreept petje. De andere twee daders zouden een bruine jas aan hebben. De dader met het pistool zou een spijkerbroek aan hebben en een sjaal voor zijn gezicht. Ook getuigen verklaren niet over een rode pet. De rode pet is naar het standpunt van de verdediging dan ook geen deel uit gaan maken van het signalement, waardoor het resterende signalement onvoldoende grond biedt voor de verdenking van een strafbaar feit. Dit betekent dat het redelijk vermoeden van schuld ontbrak, waardoor verdachte ten onrechte is staande gehouden op grond van artikel 52 Wetboek van Strafvordering (Sv). Hieruit volgt vervolgens dat de kennis omtrent de identiteit van verdachte alsook het bekijken van de inhoud van de tas van [medeverdachte 1] en de fouillering van verdachte waarbij men gerinkel van muntgeld heeft gehoord, onrechtmatig is geweest. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, waar verdachte nadeel van heeft ondervonden. Het bewijs omtrent de identiteit van verdachte, de spullen uit de tas van [medeverdachte 1], het muntgeld, het nepwapen en ook de verklaringen van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dienen te worden uitgesloten voor het bewijs (poison tree).
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van feit 1. Er is geen direct bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de overval. Er zijn alleen indirecte aanwijzingen voorhanden en het bewijs, voor zover voorhanden, is niet overtuigend. Het bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen muntgeld komt niet overeen met de melding en/of aangifte, nu bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] slechts één muntje van €1,- is aangetroffen, terwijl uit de melding aan de Centrale Meldkamer en uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat er meerdere muntjes van €1,- zijn buitgemaakt. Ten aanzien van de stemherkenning door [slachtoffer] is niet vast komen te staan of [slachtoffer] en zijn broer [broer slachtoffer] het over dezelfde '[naam vriend broer slachtoffer]' hebben, nu zijn achternaam niet gebezigd wordt. Ook kan de herkenning door [slachtoffer] niet worden gewaardeerd, nu niet duidelijk is hoe lang de vriendschap tussen deze [naam vriend broer slachtoffer] en [broer slachtoffer]is verbroken. Aangever [slachtoffer] verklaart dat de dader die hem onder schot hield een zwarte pet op had en een sjaal om zijn gezicht had; een donkere sjaal met versiering. Bij verdachte is echter geen sjaal maar een versierde doek aangetroffen. Ook is er geen zwarte pet bij verdachte of medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen bij hun aanhouding. Niet vastgesteld kan worden dat het bij verdachte aangetroffen balletjespistool het pistool is dat is gebruikt bij de overval en dat is waargenomen door aangever [slachtoffer]. Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat [betrokkene] haar zoon op de dag van de overval een wapen heeft getoond in de buurt van [horecagelegenheid].
Uit het telefoonverkeer blijkt dat de verdachten vóór en op 13 mei 2013 contact met elkaar hebben, echter in geen van de berichten wordt impliciet of expliciet gesproken over het overvallen van [horecagelegenheid]. In één van de berichten wordt “ov” genoemd, maar niet uit te sluiten is dat dit voor iets anders staat dan overval, zoals het door de verbalisant is vertaald. Deze afkorting kan ook staan voor ‘openbaar vervoer’.
Voorts is door de getuigen uiteenlopend verklaard over het signalement van de daders, het aantal daders, hun vervoermiddel en dergelijke. Derhalve kan geen duidelijk signalement vastgesteld worden en kan niet gesteld worden dat verdachte voldoet aan het signalement.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn innerlijk tegenstrijdig en dienen bovendien voor het bewijs te worden uitgesloten nu zijn verklaring onbetrouwbaar en kennelijk leugenachtig is.
De beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De rechtbank overweegt het volgende voor wat betreft de staandehouding van verdachte.
Op de dag van de overval krijgen verbalisanten omstreeks 21:15 uur via de Centrale Meldkamer een melding binnen van de overval op [horecagelegenheid]. Er wordt een signalement gegeven van de drie daders; dader 1 draagt een witte jas een witte pet met blauwe strepen en dader 2 had een pistool vast en droeg een donkere jas en een spijkerbroek met een sjaal voor zijn mond. [12] De daders zouden op een scooter zijn weggereden en aan de achterzijde van sporthal de Rijnkom staan. [13] Daarna wordt het signalement bijgesteld in die zin dat de verdachten zich zouden verplaatsen op een fiets. [14] Als verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de [adres 2] rijden, zien ze op geringe afstand een fiets rijden waarop twee personen zaten. [15] Verbalisanten zien vervolgens dat de bestuurder van de fiets een donkere jas aan heeft en een spijkerbroek droeg. [16] Verbalisanten beschrijven dat de meldkamer heeft gemeld dat de dader met de witte jas een rode pet of muts op heeft en dat de persoon die achterop de fiets zit een rode muts draagt. Uit het proces-verbaal van de verbalisanten blijkt dat het tweetal op de fiets niet alleen vanwege de rode muts hun aandacht trekt. Immers, de kleding van de bestuurder komt overeen met het signalement van één van de daders, te weten een donkere jas en een spijkerbroek. Bovendien komt met de melding overeen dat het tweetal uit de richting komt waarin de daders gefietst zouden zijn, dat twee daders op één fiets zouden rijden en dat zij voorts zeer kort na de overval worden gezien op een plek in de nabije omgeving van het [horecagelegenheid]. Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er op dat moment een redelijk vermoeden van schuld was ten aanzien van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], op grond waarvan zij door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] staande gehouden mochten worden.
Voor wat betreft de aanhouding van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Niet alleen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verklaren dat zij van de meldkamer hebben vernomen dat één van de daders een rode muts/pet op heeft. Ook verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] vermelden dat ze via de portofoon van de meldkamer doorkrijgen dat een van de daders een rode muts/pet op zijn hoofd heeft. [17] De omstandigheid dat noch in de eerste melding noch in de transcriptie van het telefoongesprek van aangever [slachtoffer] met de meldkamer wordt gesproken over een rode muts/pet leidt niet zonder meer tot de conclusie dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest. Het signalement van de daders is tussentijds door aangever en de verschillende getuigen aangevuld, in ieder geval met betrekking tot het voertuig van de daders. Kennelijk is er op enig moment door iemand over een rode muts/pet gesproken en is dit mogelijk doorgegeven via de portofoon aan de verbalisanten. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud van de door de verschillende verbalisanten opgemaakte processen-verbaal van bevindingen inhoudende dat zij van de meldkamer hebben vernomen dat één van de daders een rode muts/pet op heeft, nu deze op ambtseed/-belofte zijn opgemaakt. De rode muts/pet maakte derhalve deel uit van het signalement.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voegen zich op het moment van staandehouding bij verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. [verbalisant 3] en [verbalisant 4] constateren zelfstandig dat de twee personen voldoen aan het eerder gegeven signalement. De bestuurder van de fiets is gekleed in een donkerkleurige spijkerbroek en een zwarte jas met daaronder een blauwe col om zijn nek. De persoon die achterop zit draagt een rode muts op zijn hoofd en een donkerkleurige spijkerbroek. [18] Deze persoon draagt tevens een rugzak op zijn rug en heeft een plastic Coop-tas in zijn hand. [19] Deze persoon, naar later blijkt medeverdachte [medeverdachte 1], toont vervolgens vrijwillig zijn rugtas aan de verbalisanten. Verbalisant ziet vervolgens een verfrommeld briefje van € 5,- in de rugtas. [20] Vervolgens worden in de plastic Coop-tas, die deels open staat, door verbalisanten diverse donkere kledingstukken gezien. [21] Dit betroffen onder meer een mondkap met witte beenderen en een zwarte sweater met opvallende capuchon met twee kijkgaten welke volledig dicht te ritsen is en waardoor een bivakmuts ontstaat. [22] Hierop wordt door verbalisant [verbalisant 5] via een collega in het [horecagelegenheid] ter plaatse nogmaals aan aangever [slachtoffer] gevraagd om een signalement. [23] Aangever [slachtoffer] beschrijft vervolgens de dader die het [horecagelegenheid] binnen is geweest. Hij geeft aan dat deze gekleed was in een donkere jas, een donkere spijkerbroek en een donkere doek/sjaal voor zijn gezicht had. Tevens geeft [slachtoffer] aan dat er een briefje van € 20,-, twee briefjes van € 5,- en een hoeveelheid twee euromuntstukken zijn buit gemaakt. Hierop worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden. [24] Vervolgens worden bij de fouillering van verdachte een balletjespistool in zijn broekband, zeventien twee euromuntstukken in zijn jaszak en een donker gekleurd sjaaltje in de binnenzak van zijn jas aangetroffen. [25]
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mede dat de staandehouding en de daarop gevolgde aanhouding van verdachte rechtmatig hebben plaatsgevonden. De daaruit voortvloeiende bewijsmiddelen kunnen derhalve dienen als bewijsmiddel.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsman dat op basis van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, het volgende.
Uit de analyse van het telefoonverkeer blijkt dat er telefonisch contact is geweest tussen de drie verdachten. Op 10 mei 2013 wordt er vanaf de telefoon van verdachte via WhatsApp omstreeks 17:07 uur een bericht gestuurd naar de telefoon van [medeverdachte 1], namelijk: 'hij wil geld maken man' en 'ov'. [medeverdachte 1] antwoordt hierop: '[benadeelde 1]??' en '???'. [26] De raadsman heeft weliswaar betoogd dat niet gesproken wordt over [horecagelegenheid], echter de rechtbank stelt vast dat de naam van de eigenaar van het [horecagelegenheid] wel wordt genoemd. Uit de verklaringen van getuige [getuige 7] en medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt namelijk dat de eigenaar van het [horecagelegenheid], [benadeelde 1] ook wel [benadeelde 1] genoemd wordt. [27]
Vervolgens vindt er in de nacht van 12 op 13 mei 2013 opnieuw contact plaats via Whatsapp tussen de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. Op de telefoon van [medeverdachte 1] komen de berichten binnen: 'Hijis morge op geld', 'duswe moete zwz iets doen', 'neemook die mask mee', 'en die vest'. Vervolgens wordt vanaf de telefoon van [medeverdachte 1] gestuurd: 'Jaaa ik oook', 'ik neem mee'. [28] Vervolgens vindt er op 13 mei 2013 via Whatsapp contact plaats tussen de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] ontvangt van [medeverdachte 2]: 'wil je money verdienen' en 'heb je fidan gesproken'. Twee minuten later is er gedurende 1 minuut en 23 seconden telefonisch contact tussen de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [29] Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de combinatie van de woorden “ov”, “mask” en “vest” welke in twee chatgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] worden gebezigd, worden afgeleid dat er wordt gesproken over een overval. Het is een feit van algemene bekendheid dat een overval in straattaal wordt aangeduid als 'ov'. In dit verband is van belang dat zich in de plastic tas die [medeverdachte 1] bij zich had ten tijde van de staandehouding een sweater bevond waarvan de capuchon is om te vormen tot een bivakmuts alsmede een mondkap met een print van witte beenderen. [30]
Voorts wordt er bij de aanhouding van verdachte een balletjespistool aangetroffen in zijn broeksband. [31] Dit gebeurt kort na de overval in de nabije omgeving van de plaats delict, waarbij gebruik is gemaakt van een wapen. [32] De beschrijving van het wapen door aangever [slachtoffer] komt overeen met de uiterlijke kenmerken van het wapen dat bij verdachte wordt aangetroffen, te weten zwart met een lange, beetje smalle, loop. [33]
De raadsman heeft weliswaar gesteld dat uit de verklaring van getuige [getuige 6] blijkt dat ene [betrokkene] op maandagavond 13 mei 2013 in Renkum eveneens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich had en getoond heeft, welke verklaring ontlastend zou zijn ten opzichte van verdachte. Echter, anders dan de raadsman meent, doet deze getuigeverklaring aan het voorgaande niet af. De beschrijving van het wapen door getuige [getuige 6], te weten een zwart met zilverkleurige staaf die wordt vastgehouden als een wapen, wijkt immers af van de beschrijving van het tijdens de overval gebruikte vuurwapen door aangever [slachtoffer]. [34] Niet is uit te sluiten is dat naast verdachte ook een andere persoon dezelfde avond met een (op een vuur)wapen (gelijkend voorwerp) in Renkum rondliep.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte op de dag van de overval, voorafgaand aan die overval, in de berging van zijn oma is geweest samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alsmede met [getuige 5]. [getuige 5] heeft hierover verklaard. [35] Ook medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zijn mobiele telefoon heeft achtergelaten in de kelderbox van de oma van verdachte. [36] Zijn mobiele telefoon is daar ook aangetroffen. [37] In de berging zet verdachte een BB-gun op het hoofd van [getuige 5]. [38] [getuige 5] beschrijft het wapen als geheel zwart, hetgeen overeenkomt met de beschrijving van het wapen door aangever [slachtoffer].
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart dat hij verdachte en [medeverdachte 1] in de berging op de dag van de overval hoort zeggen dat ze een overval gingen doen op het [horecagelegenheid]. [39] Dat [medeverdachte 2] in de berging van de oma van verdachte is geweest, vindt onder meer ondersteuning in de verklaring van [medeverdachte 1] en in de omstandigheid dat in die berging spullen van [medeverdachte 2] zijn aangetroffen. [40] [medeverdachte 2] heeft tevens verklaard dat hij op die dag op verzoek van verdachte en [medeverdachte 1] een balletjespistool voor hen heeft geregeld. [41] Hoewel de rechtbank [medeverdachte 2] niet geloofwaardig acht ten aanzien van zijn stelling dat hij niet de derde persoon bij de overval is geweest, heeft de rechtbank geen redenen te twijfelen aan de delen van zijn verklaring die daar niet op zien. [medeverdachte 2] heeft immers belastend verklaard ten aanzien van zichzelf waar het gaat om het regelen van het wapen voor verdachte en [medeverdachte 1] en over zijn aanwezigheid bij het bespreken van de plannen door verdachte en [medeverdachte 1] en zijn aanwezigheid bij hen in de steeg vlak voor de overval. Zijn verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden meegenomen bij de bewijsconstructie.
De uiterlijke kenmerken van de sjaal/doek die bij verdachte wordt aangetroffen in zijn binnenzak, komen voorts overeen met de beschrijving door aangever [slachtoffer] van de sjaal die gedragen werd door de overvaller die een wapen op hem richtte. Het gaat om een donkere doek versierd met tekeningen [42] . Los van de vraag of het een sjaal of een doek is en van welk materiaal het is gemaakt, stelt de rechtbank vast dat het gebruikt kan worden om iemands gezicht mee te bedekken.
Bij de aanhouding van verdachte wordt tevens een briefje van € 20,-- alsook zeventien muntstukken van twee euro aangetroffen. In de tas van medeverdachte [medeverdachte 1] wordt een briefje van € 5,-- aangetroffen. Dit komt overeen met de coupures en het muntgeld dat bij de overval is weggenomen. [43]
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 13 mei 2013 is bij de aanhouding van verdachte een wapen van categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool van het merk Umarex, kaliber 6mm BB, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een pistool van het merk Heckler en Koch, model P30, kaliber 9mm, aangetroffen. [44]
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een balletjespistool zoals omschreven in de tenlastelegging. Het balletjespistool is bij de aanhouding van verdachte bij hem aangetroffen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit in verband met de bewijsuitsluiting, zoals hiervoor uiteen is gezet onder feit 1.
Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
In reactie op het betoog van de raadsman ten aanzien van de bewijsuitsluiting, wordt verwezen naar hetgeen hierboven ten aanzien van feit 1 is overwogen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het balletjespistool voorhanden heeft gehad. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het wapen op verzoek van zowel verdachte als [medeverdachte 1] heeft geregeld op de dag van de overval. [45] Het balletjespistool is bij verdachte aangetroffen bij zijn aanhouding. [46]
Ten aanzien van feit 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 13 mei 2013 wordt bij verdachte een fiets van het merk Gazelle Orange Premium, kleur zilver aangetroffen met framenummer Gz7503362. [47] Op 21 september 2012 is door [benadeelde 2] aangifte gedaan van diefstal van een fiets van het merk Gazelle Orange Premium, kleur zilver, framenummer Gz7503362. [48]
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal en de subsidiair tenlastegelegde heling van de fiets. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart op pagina 178 van het politie proces-verbaal dat er een slot op de fiets zit en dat hij de fiets van verdachte al langer kent; in ieder geval een jaar. Het is onduidelijk of de fiets is gestolen en hoe verdachte aan de fiets is gekomen. Derhalve dient ten aanzien van feit 3 vrijspraak te volgen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de diefstal van de fiets heeft medegepleegd.
Voorts dient verdachte van de opzet- en schuldheling vrijgesproken te worden nu verdachte niet wist, noch behoorde te vermoeden dat de fiets door misdrijf was verkregen. Er zijn voorts geen aanwijzingen in het dossier waaruit evident blijkt dat de fiets gestolen was. Verdachte was bovendien geen bezitter, maar slechts houder van de fiets.
De beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De rechtbank is in navolging van de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken kan niet worden vastgesteld wanneer en op welke wijze verdachte de beschikking heeft gekregen over de gestolen fiets. Verdachte dient derhalve integraal te worden vrijgesproken ten aanzien van feit 3.
Bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 13 mei 2013 te Renkum tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit [horecagelegenheid], gevestigd in perceel
[adres 1] een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [horecagelegenheid], welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (13 jaar oud), gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader
met gezichtsbedekkende kleding voornoemd [horecagelegenheid] zijn binnengegaan en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde
[slachtoffer] heeft gericht en gericht gehouden en voornoemde [slachtoffer] (met kracht) in de richting van de kassa heeft geduwd en (daarbij) dreigend/dwingend heeft geschreeuwd: "Loop naar de kassa" en
"Geef mij geld";
2.
hij op 13 mei 2013 te Renkum, een wapen
van categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool
(merk Umarex, kaliber
6 mm BB
), zijnde
(een
)voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en
afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool, merk Heckler
en Koch,
(model P30, kaliber 9 mm
),voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
diefstal voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 13, lid 1 van de Wet wapens en munitie
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan een diefstal met (bedreiging van) geweld. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer] zelf, alsmede uit de getuigenverklaringen, blijkt dat er sprake is geweest van een bedreigende situatie waarin verdachte en één van de medeverdachten het [horecagelegenheid] met gezichtsbedekkende kleding en een wapen binnen zijn gegaan. Vervolgens is verdachte degene geweest die een wapen op [slachtoffer] heeft gericht en gericht heeft gehouden, hem naar de kassa geduwd heeft en heeft geschreeuwd dat hij naar kassa moest lopen en dat hij geld wilde. De derde medeverdachte heeft bij de deur van het [horecagelegenheid] gestaan.
Verdachte en de medeverdachten waren enkel uit op geldelijk gewin en hebben een hoeveelheid geld weggenomen uit het [horecagelegenheid]. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft gedacht aan de consequenties van zijn daden voor het slachtoffer. Een dergelijk feit wordt in de regel door een slachtoffer als buitengewoon bedreigend ervaren en te verwachten is dat hij daar nog geruime tijd (psychische) hinder van zal ondervinden, temeer nu het slachtoffer slechts dertien jaar oud was. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangever [slachtoffer] blijkt dat hij aan de overval enorme spanningen en angstgevoelens heeft overgehouden. De diefstal betekent voorts een inbreuk op het eigendomsrecht van de benadeelde. Naast de gevolgen die het voorval voor de benadeelden heeft gehad, versterken dergelijke gedragingen de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd
een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde op te leggen jeugdreclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt ITB-Criem en/of een ambulante behandeling bij een jeugdforensische polikliniek, en voorts tot het verrichten van 200 uren werkstraf, subsidiair 100 dagen jeugddetentie met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zijnde 80 uren.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag ad € 54,-- teruggegeven zal worden aan de rechthebbende en dat het balletjespistool zal worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in geval van een veroordeling van verdachte verzocht rekening te houden met de lange tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht. Hierdoor heeft verdachte een achterstand op school opgelopen. Voorts wordt verzocht rekening te houden met het advies van de Raad een verdere onvoorwaardelijke jeugddetentie achterwege te laten. Voorts dient rekening gehouden te worden met de persoon van verdachte zoals omschreven in de psychologische rapportage waarin staat dat verdachte dingen kan doen zonder deze te overzien. De door de officier van justitie geëiste werkstraf is te hoog, nu deze gelet op de hoogte een negatief effect kan hebben op de stageperiode van verdachte het komende jaar.
De raadsman heeft voorts verzocht het geschorste bevel gevangenhouding bij vonnis op te heffen.
Door de Raad voor de Kinderbescherming is een voorlichtingsrapport omtrent verdachte uitgebracht d.d. 30 augustus 2013. De Raad adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde Jeugdreclasseringscontact, ook als dat inhoudt ITB-Criem en begeleiding door een jeugdforensische polikliniek. Daarnaast adviseert de Raad een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Door psycholoog[psycholoog] is op 8 juli 2013 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. De psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van een ouder-kindrelatieprobleem en een identiteitsprobleem vanwege sociaal-emotionele achterstand die in verband werd gebracht met ongunstige gezinsfactoren en enkele cognitieve kwetsbaarheden. Van hieruit is een scheefgroei ontstaan die beschouwd kan worden als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte is na zijn schorsing bij tante in gaan wonen, zij zal hem beter kunnen monitoren. Op deze manier hoeft hij niet de zorg voor oma te dragen. Anderzijds kan dit hem juist wel extra emotionele ballast geven in de vorm van schuldgevoelens. Om hiermee goed om te leren gaan wordt begeleiding voor verdachte aanbevolen door een jeugdforensische polikliniek van bijvoorbeeld het Ambulatorium in Zetten of Jong Batelaar te Arnhem. Gedacht wordt aan individuele gesprekken ter stimulering van de identiteitsontwikkeling, eventueel met behulp van EMDR om ingrijpende ervaringen uit de jeugd een plaats te kunnen geven. De psycholoog adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke detentiestraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte de bepalingen van ITB Criem aanvaardt en zich tevens onder behandeling stelt van een jeugdforensische kliniek. En daarnaast om hem een een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Uit het uittreksel uit de Justitiële documentatie d.d. 3 september 2013 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is geweest met politie en justitie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak enkel een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 135 dagen passend is. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feitencomplexen, die met het onderhavige grosso modo vergelijkbaar zijn. De voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd, dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden. De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat mocht inhouden het verder volgen van het ITB-Criem traject en het volgen van een ambulante behandeling bij een jeugdforensische polikliniek of een soortgelijke instelling.
Voorts wordt verdachte veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 80 uren.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis van verdachte thans niet meer aanwezig is. De inmiddels geschorste voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven balletjespistool, met behulp waarvan het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 54,-- dat toebehoort aan [benadeelde 1] zal aan hem moeten worden teruggegeven.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Ten aanzien van feit 1: [slachtoffer]
De benadeelde heeft opgegeven € 194,16 aan materiële schade en € 2.000,-- euro aan immateriële schade geleden te hebben.
Bij de beoordeling van de vordering moet de rechter de feiten of rechten die door de benadeelde partij zijn gesteld en door de wederpartij – te weten de verdachte – niet of niet voldoende zijn betwist als vaststaand beschouwen.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het bijbehorend aantal dagen jeugddetentie.
De raadsman heeft primair naar de door hem bepleite vrijspraak op basis van bewijsuitsluiting ten aanzien van het tenlastegelegde verwezen en heeft om die reden verzocht de vordering af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt de raadsman afwijzing van de vordering vanwege de door hem bepleite vrijspraak ten aanzien van feit 1. Meer subsidiair acht de raadsman de ingediende vordering te hoog. De raadsman verwijst daarbij naar een uitspraak van de Rechtbank Zutphen van 20 juli 2010, LJN BN1741. De schadeposten van € 140,50 en € 40,86 komen niet in aanmerking voor toewijzing, nu deze schade niet is geleden door benadeelde [slachtoffer] maar door zijn vader. De raadsman refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de schade die ziet op de reiskosten, wel kosten zijn die ten behoeve van het slachtoffer gemaakt zijn. Immers, mede gezien de leeftijd van [slachtoffer] waren de ouders van benadeelde de aangewezen personen om hem van en naar het politiebureau, bureau Slachtofferhulp en school te brengen.
Voor het overige, te weten ten aanzien van de schadepost die ziet op de opname van de verlofuren door de vader van benadeelde, is de rechtbank van oordeel dat dit niet voor toewijzing in aanmerking komt. Immers, enkel de rechtstreeks door het slachtoffer geleden schade komt voor vergoeding in aanmerking en niet de materiële kosten die door de ouders ten behoeve van henzelf zijn gemaakt. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank overigens voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: diefstal met bedreiging van geweld strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.153,30. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag. De vervangende jeugddetentie wordt in verband met de leeftijd van de verdachte gematigd tot in totaal 30 dagen jeugddetentie.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 13 mei 2013.
Ten aanzien van feit 3: [benadeelde 2]
De benadeelde heeft opgegeven € 159,80 aan materiële schade geleden te hebben, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2012.
Bij de beoordeling van de vordering moet de rechter de feiten of rechten die door de benadeelde partij zijn gesteld en door de wederpartij – te weten de verdachte – niet of niet voldoende zijn betwist als vaststaand beschouwen.
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij Donker niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De officier van justitie verzoekt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
De raadsman heeft verwezen naar de door hem bepleite vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de benadeelde door het handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, dient zijn vordering te worden afgewezen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36b, 36c, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 91, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 13, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreektverdachte
vrijvan het hem onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Verklaartbewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1 en 2, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een jeugddetentie voor de duur van 135 (honderdvijfendertig) dagen.
Bepaaltdat deze jeugddetentie geheel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van
2 (twee) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dan wel ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of niet een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, dan wel niet is nagekomen de volgende bijzondere voorwaarde:
- Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de Jeugdreclassering van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland zullen worden gegeven, ook als dit zal inhouden het vervolgen het ITB-Criemtraject en/of deelnemen aan een ambulante behandeling bij een jeugdforensische polikliniek of een andere, vergelijkbare instelling, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdrachtaan de Jeugdreclassering van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde Hulp en Steun te verlenen.
En voorts tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 150 (honderdvijftig) uren.
Bepaaltdat de werkstraf binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden verricht.
Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.
Steltdeze vervangende jeugddetentie vast op
75 (vijfenzeventig) dagen.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (1 dag = 2 uren) geheel in mindering worden gebracht, te weten
80 uren.
Heft ophet -inmiddels geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd.
Beveeltde teruggave van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag ten bedrage van € 54,--, aan de rechthebbende [benadeelde 1].
Beveelt de onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een vuurwapen (imitatie), merk/type Hk, kleur zwart, bijzonderheden: imitatie wapen hk p30.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
-
Veroordeeltde veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededader(s) betaalt/betalen ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 2.153,30. (zegge tweeduizendhonderddrieënvijftig euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2013.
-
Veroordeeltde veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
-
Wijstde vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2.153,30, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
-
Legt opaan veroordeelde – met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader(s) betaalt/betalen ook veroordeelde daardoor tegenover de Staat zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 2.153,30, (zegge tweeduizendhonderddrieënvijftig euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2013, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
-
Bepaaltdaarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
-
Bepaaltdat de maatregel niet van toepassing is op de wettelijke rente over voormeld bedrag.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst afde vordering van de benadeelde partij.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechter, als voorzitter,
mr. W. Bruins, kinderrechter,
mr. A.S.W. Kroon, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Baaziz, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2013.

Voetnoten

1.De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in wettelijke vorm door verbalisanten van de Politie Oost-Nederland, District Gelderland-Midden, Overvallenteam, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2013066694, gesloten op 9 juli 2013, met de onderliggende in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld en het proces-verbaal d.d. 16 mei 2013, proces-verbaalnummer PL078H 2013050238-49. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 19; het proces-verbaal transcriptie melding d.d. 13 mei 2013, p. 1-2; het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 13 mei 2013, p. 30-31 en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 13 mei 2013, p. 35-36.
3.Het proces-verbaal transcriptie melding d.d. 13 mei 2013, p. 1-6; het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 20; het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 13 mei 2013, p. 30-31 en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 13 mei 2013, p. 35-36.
4.Het proces-verbaal transcriptie melding d.d. 13 mei 2013, p. 1-6; het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 20-21;
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 13 mei 2013, p. 30-31 en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 13 mei 2013, p. 35-36.
6.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 19 en het proces-verbaal van bevindingen, p.10.
7.Het proces-verbaal transcriptie melding d.d. 13 mei 2013, p. 1-3; het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 8; het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 19
8.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], p. 18; het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 9.
9.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 8-9, het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 12; het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], p. 17.
10.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 8-9 en het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 12.
11.Kennisgeving van in beslagneming, p. 197.
12.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 8.
13.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 8.
14.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], p. 17.
15.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], p. 17.
16.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], p. 17.
17.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 12.
18.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 13.
19.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 13.
20.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 13.
21.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 9.
22.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 9.
23.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 9.
24.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 10.
25.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 10.
26.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7], p. 94.
27.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7], p. 284; het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 235.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7], p. 94.
29.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7], p. 94.
30.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 9; het stamproces-verbaal, p. 18.
31.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 10.
32.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 10.
33.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 10; het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 21; het proces-verbaal Wet wapens en munitie, p. 116-117 en 119.
34.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 16 mei 2013, proces-verbaalnummer PL078H 2013050238-49.
35.Het proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige 5], p. 264 en 265.
36.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1], p. 179.
37.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten[verbalisant 8] en [verbalisant 9], p. 88.
38.Het proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige 5], p. 265.
39.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 249.
40.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 245; het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door[verbalisant 8] en [verbalisant 9], p. 88 en 90.
41.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] p. 241.
42.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 20; het stamproces-verbaal, p. 5 en 6; de kennisgeving van inbeslagneming. p. 151 en 152..
43.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 20; het proces-verbaal transcriptie melding d.d. 13 mei 2013, p. 3; het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 10.
44.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 10; het proces-verbaal Wet wapens en munitie, p, 116-117 en 119.
45.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 241.
46.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], p. 10; het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 21; het proces-verbaal Wet wapens en munitie, p. 116, 117 en 119.
47.De kennisgeving van inbeslagneming bij beslagene[verdachte], p. 158.
48.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2], p. 15 en 16.