ECLI:NL:RBGEL:2013:3701

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
06/940365-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Lookeren Campagne
  • A. Ouweneel
  • J. van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van GHB met vrijspraak voor handel en productie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 14 september 2012 in Wapenveld opzettelijk GHB had bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en vervaardigd. Daarnaast werd hem verweten dat hij op 14 september 2012 opzettelijk ongeveer 223,5 milliliter GHB aanwezig had. Tijdens de zitting op 25 september 2013 heeft de officier van justitie vrijspraak bepleit voor het eerste feit en bewezenverklaring voor het tweede feit. De verdediging heeft vrijspraak voor het eerste feit bepleit, onder verwijzing naar de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het eerste feit, omdat de verklaringen van de getuigen niet voldoende concreet waren en niet als getuigen waren gehoord. De verdachte werd daarom vrijgesproken van het eerste feit. Voor het tweede feit oordeelde de rechtbank dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte opzettelijk GHB aanwezig had. De rechtbank baseerde zich op de aangetroffen vloeistoffen in de woning van de verdachte, waarvan bleek dat het in vier van de vijf gevallen GHB betrof. De verdachte had zelf verklaard dat de aangetroffen vloeistof van hem was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het feit. De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]06/940365-12
Uitspraak d.d.: 9 oktober 2013
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. D.P. Poppe, advocaat te Epe.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2013.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 juni 2012 tot en met 14 september 2012, te Wapenveld, althans in de gemeente
Heerde, in ieder geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of heeft vervaardigd (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB),
zijnde 4-hydroxyboterzuur (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond D Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 14 september 2012 te Wapenveld, althans in de gemeente
Heerde,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 223,5 milliliter, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde
4-hydroxyboterzuur een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven welke bewijsmiddelen daartoe voorhanden zijn.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is vrijspraak voor feit 1 bepleit. Samengevat heeft hij betoogd dat er vraagtekens gezet kunnen worden bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Zo zijn eerstgenoemden beiden bekende harddrugsgebruikers en voor de verklaring van [getuige 3] geldt dat die aantoonbaar onjuist is gebleken; in de stortbak van de wc van verdachte is geen GHB aangetroffen, zoals door [getuige 3] beweerd.
Het enkele feit dat mogelijke bestanddelen om GHB te maken in de woning van verdachte zijn aangetroffen, is voorts niet voldoende voor bewezenverklaring. Verdachte dient aldus voor de verkoop en het vervaardigen van GHB te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank

Feit 1:

De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende bewijs aanwezig is voor het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt hieromtrent dat door [getuige 1] en [getuige 3] geen redenen van wetenschap zijn opgegeven voor de door hen geuite beschuldigingen aan het adres van verdachte. Daarnaast is door hen, als ook door[getuige 2], tijd en plaats van het vermeende handelen in dan wel het produceren van GHB door verdachte niet geconcretiseerd. Van betekenis is ook dat hun verklaringen enkel en alleen zijn neergelegd in processen-verbaal van bevindingen en dat zij niet als getuige (nader) zijn gehoord.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.

Feit 2:

De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig én overtuigend bewijs aanwezig is voor het onder 2 ten laste gelegde.
Ter gelegenheid van het onderzoek zijn in de woning van verdachte verschillende flessen en andere voowerpen aangetroffen, telkens bevattende een hoeveelheid vloeistof. In totaal ging het om een hoeveelheid van 223 milliliter. [2] Onderzoek wees uit dat het in vier van de vijf gevallen GHB (4-hydroxyboterzuur) betrof (en in één geval GBL dat in het lichaam in GHB wordt omgezet maar niet onder een verbod van de Opiumwet valt). [3]
Verdachte heeft zowel bij de politie [4] als ter terechtzitting verklaard dat de aangetroffen vloeistof (telkens) GHB betrof en dat het van hem was.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht de rechtbank wettig bewezen en heeft de rechtbank de overtuiging verkregen, dat verdachte het 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op 14 september 2012 te Wapenveld, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
223,5 milliliter, van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde
4-hydroxyboterzuur een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 16 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
De raadsman heeft bepleit bij strafoplegging een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Verzocht is geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen, aangezien verdachte al onder toezicht van de Reclassering staat en er daarnaast sprake is van elektronische controle.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van GHB. Er zijn aanwijzingen dat het langdurig en/of herhaaldelijk gebruik van GHB tot hersenschade kan leiden. Ook leidt regelmatig GHB-gebruik snel tot afhankelijkheid, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel.
Uit de justitiële documentatie [5] van verdachte blijkt dat hij vaker is veroordeeld voor strafbare feiten. Die eerdere veroordelingen en de daarin begrepen waarschuwingen hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden andermaal de fout in te gaan.
De rechtbank houdt bij het opleggen van na te melden straf op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met de veroordeling door de politierechter te Arnhem van 16 januari 2013.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week. De gevorderde straf van de officier van justitie komt de rechtbank bovenmatig voor.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart
niet bewezen, dat verdachte het
onder 1 ten laste gelegdeheeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week;
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Van Lookeren Campagne, voorzitter, Ouweneel en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. van Oosten-Boksem, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2013.
Mr. Van der Hooft is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van politie, genummerd PL0618 2012115814, gesloten en getekend op 6 december 2012, door[verbalisant], hoofdagent van politie.
2.Processen-verbaal van bevindingen, p. 38, 39 en 45.
3.Rapport van het NFI, p. 48.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 50 en 51.
5.Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 10 september 2013.