Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
VONNIS
[verdachte],
Feit 1:
Feit 2:
niet bewezen, dat verdachte het
onder 1 ten laste gelegdeheeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij;
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week;
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 14 september 2012 in Wapenveld opzettelijk GHB had bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en vervaardigd. Daarnaast werd hem verweten dat hij op 14 september 2012 opzettelijk ongeveer 223,5 milliliter GHB aanwezig had. Tijdens de zitting op 25 september 2013 heeft de officier van justitie vrijspraak bepleit voor het eerste feit en bewezenverklaring voor het tweede feit. De verdediging heeft vrijspraak voor het eerste feit bepleit, onder verwijzing naar de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het eerste feit, omdat de verklaringen van de getuigen niet voldoende concreet waren en niet als getuigen waren gehoord. De verdachte werd daarom vrijgesproken van het eerste feit. Voor het tweede feit oordeelde de rechtbank dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte opzettelijk GHB aanwezig had. De rechtbank baseerde zich op de aangetroffen vloeistoffen in de woning van de verdachte, waarvan bleek dat het in vier van de vijf gevallen GHB betrof. De verdachte had zelf verklaard dat de aangetroffen vloeistof van hem was.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het feit. De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.