Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling en de daarbij door [verzoeker] overgelegde brief van [naam BV] van 15 juni 2013.
- 2.De vaststaande feiten2.1.Op 9 april 2004 is [verzoeker] een ongeval overkomen, waarbij zijn auto van achteren werd aangereden door een verzekerde van Euro Insurance. Euro Insurance heeft aansprakelijkheid voor de door het ongeval veroorzaakte schade erkend.
“(…) Hierbij even op je verzoek in het kort wat we gisteren hebben besproken.We zijn samen overeengekomen dat we per 1 januari 2005 a.s. je het bruto jaarsalaris toekennen van € 65.000,= Euro. Op dit bedrag zijn we gezien de ontwikkeling vanaf dat je hier bent, gekomen zodanig positief zijn e.e.a. gerechtvaardigd is.Ongeacht de marktsituatie of het bedrijfseconomisch resultaat zal dit per die datum ingaan.Van jouw zal een maximale inzet gevraagd worden en weken van meer dan 50 uur zullen geen uitzondering zijn.Je zult evenals ik zorgdragen voor het bijwonen van de nodige bouwvergaderingen, recepties en het uitvoeren van acquisitie komt daar ook bij.Hierbij krijg je per 1 januari 2005 dan ook de onbeperkte beslissingsbevoegdheid tot het inkopen voor alles wat nodig is om tot een beter economisch resultaat te komen, uiteraard vooraf in overleg met ondergetekende.Eind 2005 zullen we het salaris verhogen met 5000 €, zodat het bruto jaarloon zal worden 70.000 p. jaar (…)”2.4. Ter vaststelling van de aard en omvang van het letsel als gevolg van het ongeval en de hieruit voortvloeiende schade heeft de rechtbank Arnhem bij beschikking van 3 december 2007 op verzoek van [verzoeker] een aantal voorlopig deskundigenberichten bevolen. Daarbij zijn een neuroloog, een neuropsycholoog, een verzekeringsgeneeskundige, een arbeidsdeskundige en een rekenkundige tot deskundigen benoemd.
- voor zover van belang - als volgt bericht:
“(…) Hierbij zoals door u gevraagd, een korte verklaring, m.b.t. de gemaakte afspraken met dhr [verzoeker].Tijdens de sollicitatiegesprekken in okt./nov. 1997, zijn wij overeen gekomen, dat na een periode van ca 6-8 jr, na uittreden van dhr. [naam] sr, er een constructie bedacht zou worden, om dhr. [verzoeker] bij het bedrijf in te laten kopen/groeien. Op welke wijze zouden we t.z.t. nog bekijken.In 2003 hebben we verschillende gesprekken gevoerd, maar konden nog niet de juiste constructie vinden. Door de goede inbreng in het bedrijf, van dhr. [verzoeker], hebben we wel afspraken gemaakt om met ingaande van 2005, het salaris e.d. aan te passen.Dit is in januari 2004 in een intentie verklaring opgeschreven (…).Deze wijziging zou betekenen dat dhr. [verzoeker], als het ware als mede directie, zonder aandelen zijn werkzaamheden in het bedrijf zou uitvoeren.Dit was de basis om verder te gaan, om dan na een paar jaar te kijken of er eventueel aandelen in het bedrijf gekocht zouden worden. (…)”2.9. De door de rechtbank benoemde arbeidsdeskundige Van Geest heeft in zijn deskundigenrapport van 30 augustus 2010 bij het bepalen van de verdiencapaciteit, het ongeval weggedacht, de door de werkgever verschafte informatie over afspraken met [verzoeker] over de toekomst bij het bedrijf buiten beschouwing gelaten. Hierover heeft hij vermeld:
“(…) Zonder de gevolgen van het ongeval zou betrokkene zich als medeaandeelhouder hebben kunnen inkopen in het bedrijf. Gegevens waarmee dit bewezen kan worden of informatie aan de hand waarvan een redelijke inschatting kan worden gemaakt voor deze aanname ontbreekt. Ik heb deze ontwikkeling dan ook buiten beschouwing gelaten.
“(…) Naar aanleiding van de vraag in de zaak [verzoeker] of de heer [verzoeker] wel of niet in de onderneming [naam BV] zou zijn toegetreden per jan. 2005, zou ik als directie kort en bondig kunnen antwoorden met een ja.Sterker nog, de groei van de onderneming en de stap te starten met nieuwbouw van het bedrijfspand hingen juist af van de samenwerking met de heer [verzoeker]. Besloten was door ons beiden dat ik zelf enige jaren de onderneming zou leiden en vervolgens na groei, diverse investeringen etc, de continuïteit van het bedrijf zou waarborgen en dhr. [verzoeker] ten eerste een bijbehorend loon toekennen, met de afgesproken verantwoordelijkheden. (…)”
3.Het geschil3.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank (samengevat), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:I. voor recht te verklaren dat het door zijn werkgever genoemde carrière- en inkomensverloop in de denkbeeldige situatie zonder ongeval voldoende aannemelijk is en samen met de door Laumen vervaardigde variant II van de berekening van het verlies verdienvermogen (na correctie vanwege een pensioenleeftijd van 67 jaar en aanpassing van de kapitalisatiedatum) als uitgangspunt dient te worden gehanteerd voor de vaststelling van de schade wegens verlies verdienvermogen,II. Euro Insurance te bevelen binnen een bepaalde termijn medewerking te verlenen aan het laten uitvoeren van een herberekening van het verlies verdienvermogen door Laumen op basis van de onder I. genoemde uitgangspunten, waarbij rekening dient te worden gehouden met een pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar en een kapitalisatiedatum gelegen op een datum van vier weken na de datum van het gereedkomen van de nieuwe berekening, en te bepalen dat Euro Insurance alle hiermee verband houdende buitengerechtelijke kosten voor haar rekening dient te nemen,III. Euro Insurance te bevelen het conform II. berekende bedrag inclusief fiscale component te vermeerderen met de wettelijke rente binnen vier weken na de datum van het definitieve deskundigenrapport van Laumen aan [verzoeker] te betalen,IV. de kosten ex artikel 1019aa Rv te begroten op € 7.618,64 inclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW, te vermeerderen met het griffierecht en Euro Insurance te bevelen dit bedrag binnen zeven dagen na de te bewijzen beschikking te vergoeden.
Het rapport van de arbeidsdeskundige kan niet onverkort als uitgangspunt dienen voor de vaststelling van het verlies verdienvermogen. Alleen berekeningsvariant II is bepalend (zij het met correctie vanwege de inmiddels vaststaande hogere pensioenleeftijd van 67 jaar). Ruimschoots voor het ongeval was tussen [verzoeker] en zijn werkgever afgesproken dat [verzoeker] medevennoot zou worden op het moment dat hij 6 à 7 jaar in dienst zou zijn. Tevens was een salarisgroei gepland op grond waarvan [verzoeker] per 1 januari 2005 € 65.000,00 bruto per jaar zou gaan verdienen en per 1 januari 2006 € 70.000,00, met een uitloop tot € 80.000,00 op enig moment. Het door hem overgelegde bewijsmateriaal moet als uitgangspunt dienen bij de invulling van de maatstaf van de redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen voor wat betreft zijn verdiencapaciteit in de hypothetische situatie zonder ongeval. De geplande carrière en inkomensstijging hebben geen doorgang kunnen vinden vanwege de door het ongeval ontstane verminderde belastbaarheid van [verzoeker].
Een rechterlijke beslissing op dit punt kan partijen in staat stellen de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en hierdoor bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
verzoekt de redelijke kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv te begroten op een totaalbedrag van € 7.618,64, te vermeerderen met het griffierecht.
De gevraagde verklaring voor recht kan niet worden toegewezen. Uitgangspunt is het rapport van Van der Geest. [verzoeker] zou in de situatie zonder ongeval in dezelfde functie werkzaam zijn gebleven als waarin hij voorafgaand aan het ongeval werkzaam was, tegen eenzelfde inkomen.
Gelet op de economische crisis, die met name de bouwsector in de jaren na 2004 heeft getroffen, kan niet worden aangenomen dat [verzoeker] de gestelde salarisstappen zou hebben gemaakt. Het is bezien tegen de huidige actualiteiten niet reëel ervan uit te gaan dat [verzoeker] deze salarisstappen zou hebben gemaakt of zijn functie met een dergelijk salaris zou hebben behouden.
Om het realiteitsgehalte van de stellingen van [verzoeker] te beoordelen is nadere bewijslevering noodzakelijk. Een deskundigenbericht ligt hiervoor het meest in de rede. Een deskundige zal de financiële positie van de onderneming voorafgaand en na het ongeval moeten onderzoeken.
Het verzoek tot medewerking aan een herberekening door Laumen moet worden afgewezen. Euro Insurance heeft geen vertrouwen meer in de objectiviteit van Laumen, omdat zij eenzijdig met een van partijen heeft gecommuniceerd, het werk van een andere deskundige (op basis van wiens rapport zij haar werkzaamheden diende uit te voeren) heeft bekritiseerd en vervolgens eenzijdig de door deze andere deskundige bepaalde uitgangspunten heeft gewijzigd. Bovendien heeft Laumen ten onrechte aan haar berekening ten grondslag gelegd dat het arbeidsvermogen van [verzoeker] met 10% is verminderd, nu van der Geest heeft gerapporteerd dat [verzoeker] na het ongeval geschikt was voor het werk dat hij voor het ongeval deed en dat zijn inkomen na het ongeval niet verschilde van het inkomen voorafgaand aan het ongeval.
Het derde verzoek komt neer op betaling van een thans nog niet bepaald bedrag en is onvoldoende bepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen.
Het verzoek tot begroting van de kosten dient afgewezen te worden omdat de kosten niet redelijk zijn, nu het gehanteerde uurtarief hoger is dan gebruikelijk onder gespecialiseerde letselschadeadvocaten. Bovendien is het aantal uren aan de (te) ruime kant begroot.
4.De beoordeling4.1. Kern van het geschil tussen partijen heeft betrekking op de berekening van het verlies verdienvermogen. Het gaat daarbij om de vraag hoe het carrièreverloop en de salarisontwikkeling van [verzoeker] zou zijn geweest in de hypothetische situatie zonder ongeval.heeft zich op het standpunt gesteld dat ervan moet worden uitgegaan dat hij, het ongeval weggedacht, titulair directeur zou zijn geworden van de vennootschap waarbij hij reeds voor het ongeval in dienst was en dat zijn brutosalaris per 1 januari 2005 zou worden verhoogd tot € 65.000,00 en per 1 januari 2006 tot € 70.000,-, met een verdere uitloop naar € 80.000,00 op enig moment. Euro Insurance heeft gesteld dat [verzoeker] in de situatie zonder ongeval in dezelfde functie werkzaam zou zijn gebleven als waarin hij voorafgaand aan het ongeval werkzaam was, met hetzelfde salaris.
Voor zover Euro Insurance zich op het standpunt heeft gesteld dat leidend dient te zijn dat de verzekeringsgeneeskundige in zijn rapport is uitgegaan van de hypothetische situatie dat [verzoeker], het ongeval weggedacht, in dezelfde functie werkzaam zou zijn gebleven, wordt dit betoog gepasseerd. De verzekeringgeneeskundige heeft geen standpunt ingenomen op het punt van de carrièreontwikkeling van [verzoeker] zonder ongeval en kon dat ook niet, gelet op het geschil dat hierover tussen partijen bestaat. Hij heeft het aan de rechtbank overgelaten om hierover een beslissing te nemen.
Voor de beoordeling van de stellingen van [verzoeker] is daarom nadere bewijsvoering noodzakelijk.
In de parlementaire geschiedenis is in dit verband onder meer opgemerkt dat de rechterlijke uitspraak in een deelgeschilprocedure partijen in staat moet stellen de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3 p. 2). Als ratio van de deelgeschilprocedure is genoemd de bevordering van de buitengerechtelijke onderhandelingen. Daarbij is opgemerkt dat de investering in tijd, geld en moeite moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3 p. 18). De rechter heeft hierbij een ruime beoordelingsvrijheid (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 8, p. 9).
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat de aansprakelijkheid van Euro Insurance voor de gevolgen van het ongeval vast staat en dat partijen naar verwachting de bestaande impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen doorbreken indien duidelijkheid bestaat over de uitgangspunten die bij de berekening van het inkomen van [verzoeker] in de situatie zonder ongeval in acht dienen te worden genomen, nu voor het overige weinig geschilpunten aan minnelijke overeenstemming in de weg lijken te staan.
zal derhalve worden toegelaten tot het leveren van bewijs voor zijn stellingen. Aansluitend op het getuigenverhoor kan, indien aan de orde, het tegengetuigenverhoor gehouden worden.