ECLI:NL:RBGEL:2013:3769

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
13-73
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In de beschikking van 12 juli 2013 heeft de Rechtbank Gelderland het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker, wonende te Nijmegen, had het verzoek ingediend tegen mr. [rechter], die als rechter optrad in een herzieningsprocedure. Verzoeker stelde dat mr. [rechter] vooringenomen was en dat er sprake was van belangenverstrengeling door nevenbetrekkingen bij GSJ [instantie]. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de indrukken die verzoeker had gekregen tijdens de zitting, waaronder de wijze waarop mr. [rechter] de spreektijd had geregeld en de vragen die hij stelde. De rechtbank oordeelde dat de vragen van de rechter niet duidden op partijdigheid en dat de beperking van de spreektijd een efficiënt verloop van de procedure beoogde. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank concludeerde dat de indrukken van verzoeker onvoldoende waren om aan te nemen dat mr. [rechter] niet onpartijdig kon oordelen. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd benadrukt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Wrakingskamer
Zaaknummer: 13-73
Beschikking van 12 juli 2013
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Nijmegen,
verzoeker tot wraking,
gemachtigde [betrokkene],
tegen
mr.[rechter], in zijn hoedanigheid van rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 21 maart 2013
- het schriftelijke verweer van mr.[rechter] van 28 maart 2013
- het schriftelijk wrakingsverzoek van 28 april 2013 tegen de wrakingskamer
- de beschikking van de rechtbank Gelderland d.d. 8 mei 2013 met zaaknummer 13-74
- de pleitnota van [verzoeker] en [betrokkene] d.d. 24 juni 2013.
Bij de mondelinge behandeling ter zitting van 1 juli 2013 is verschenen:
- mevrouw [betrokkene].
Mr.[rechter] heeft laten weten dat hij niet ter zitting zal verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr.[rechter] als rechter in de zaak met nummer 860826 HA VERZ 13-1030 \ 254 \ 157 tussen verzoeker en Stichting Pluryn.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, en de toelichting middels de pleitnota en bij de mondelinge behandeling ter zitting, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft een procedure gestart bij deze rechtbank met het verzoek tot herziening van een eerdere beschikking. [rechter] heeft deze herzieningsprocedure behandeld. Uit uitspraken van [rechter] ter zitting heeft verzoeker de indruk gekregen dat [rechter] vooringenomen is en hiermee de aangedragen en aangetoonde rechterlijke fouten niet zal erkennen. Daarbij komt dat [rechter] voorafgaand aan de zitting geen duidelijkheid heeft gegeven over de hem gegunde spreektijd en ook ter zitting is verzoeker verkeerde informatie en uitleg gegeven over de verzochte langere spreektijd. Voorts heeft [rechter] nevenbetrekkingen bij de organisatie GSJ [instantie] waarmee Stichting Pluryn op strategisch niveau een samenwerkingsverband onderhoudt. Hierdoor kan een belangenverstrengeling tot stand komen. Ten slotte volgt uit het schriftelijke verweer van [rechter] op het wrakingsverzoek dat hij zonder adequate kennis van de zaak voorbarige conclusies heeft getrokken, hetgeen een objectief gerechtvaardigde aanwijzing is dat [rechter] niet onpartijdig tot een oordeel kan komen.
2.3.
Mr.[rechter] heeft laten weten dat hij niet in de wraking berust en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.
De rechtbank merkt vooraf het volgende op. Zij heeft er begrip voor dat verzoeker het als hoogst onbevredigend ervaart dat zijn arbeidsovereenkomst door een beschikking van de kantonrechter is beëindigd en dat tegen deze beschikking geen hoger beroep open staat. Zij begrijpt ook dat verzoeker probeert deze door hem gevoelde onrechtvaardigheid te herstellen door langs de weg van een herziening van de beschikking te komen tot een heropening van zijn geschil met zijn voormalige werkgever. De rechtbank wijst er echter op dat, met name gelet op de uitzonderlijkheid van de gevallen, waarin herziening van een beschikking als de onderhavige mogelijk is, deze procedure een veel beperktere mogelijkheid tot bespreking van diverse geschilpunten biedt dan in de procedure die aan de beschikking van de kantonrechter vooraf is gegaan.
Gelet hierop overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.
Verzoeker voert ten eerste aan dat diverse uitlatingen van [rechter] ter zitting blijk geven van vooringenomenheid. Zo heeft [rechter] verzoeker verzocht om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren, hem gevraagd zijn standpunten samen te vatten (kernachtig uit te drukken) en te reageren op verweerpunten van de wederpartij.
Het behoort tot de taak van de rechter om op zitting zoveel mogelijk de geschilpunten tussen partijen duidelijk te krijgen. In het kader daarvan kan hij een partij vragen stellen, een partij vragen te reageren op stukken van de wederpartij of zo nodig op basis van de processtukken en hetgeen ter zitting is behandeld kritische vragen stellen over de relevante feiten en omstandigheden om zodoende tot een oordeel te komen over het geschil. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke vragen op zichzelf geenszins blijk geven van (de schijn van) partijdigheid. Dat verzoeker deze vragen van de rechter als partijdig heeft ervaren, levert echter geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter en grond voor wraking op.
3.4.
Voorts heeft verzoeker als wrakingsgrond aangevoerd dat hij voorafgaand aan de zitting, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek, in het ongewisse is gelaten over zijn spreektijd en voorts dat hij ter zitting is beperkt in zijn spreektijd. Hiertoe merkt de rechtbank op dat de beslissing van de rechter om de spreektijd van de procespartijen te maximeren, een efficiënt verloop van het geding beoogt. Op zichzelf geeft een dergelijke beslissing geen blijk van enige vooringenomenheid jegens de procespartijen. Dat zou anders kunnen zijn indien zonder goede grond slechts één partij een beperking krijgt opgelegd, of indien de beperking van de spreektijd zodanig is dat de betreffende partij niet langer in staat is een reële verdediging te voeren.
In onderhavige zaak is van dergelijke gevallen niet gebleken. Het enkele feit dat verzoeker voorafgaand aan de zitting niet op de hoogte was hoeveel spreektijd hem gegund zou worden, maakt niet dat sprake is van een objectieve vrees voor vooringenomenheid. Voorts geeft verzoeker zelf aan in zijn pleitnota dat hij na ongeveer zes bladzijden te hebben voorgelezen, is onderbroken door [rechter] met de mededeling dat verzoeker nu veertig minuten aan het woord was geweest. Anders dan verzoeker meent, is de rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat verzoeker meer dan ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om zijn verdediging te voeren.
3.5.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker middels een pleitnota gereageerd op het verweer van [rechter]. Verzoeker stelt kort gezegd dat het verkorte proces-verbaal van de zitting dat aan verzoeker is gezonden, niet rechtsgeldig is opgemaakt en in strijd is met artikel 8 van het Wrakingsprotocol.
De rechtbank is van oordeel dat het verkorte proces-verbaal deugdelijk is opgemaakt. Als gevolg van de wraking door verzoeker kon [rechter] geen verdere handelingen in zijn zaak meer verrichten totdat over de wraking zou zijn beslist. Dit betekent dat een uitgewerkt proces-verbaal, dat door de rechter moet worden vastgesteld en getekend, niet kon worden opgemaakt en dat is volstaan met het aan verzoeker toezenden van de zittingsaantekeningen van de griffier.
3.6.
Voorts heeft verzoeker in de pleitnota aan de door hem aangevoerde gronden nog toegevoegd dat [rechter] klaarblijkelijk in zijn verweer conclusies trekt zonder grondige kennis van de hoofdzaak. Dit sterkt verzoeker in zijn mening dat
vooringenomen en partijdig is.
De rechtbank stelt vast dat deze in de pleitnota aangevoerde gronden met name betrekking hebben op indrukken die verzoeker heeft gekregen naar aanleiding van het optreden van [rechter]. Deels betreft dit indrukken naar aanleiding van het uitoefenen van de regisserende taak van de rechter als hier voor onder 3.2. behandeld. Deels betreft dit indrukken die verzoeker heeft gekregen naar aanleiding van de mate waarin [rechter] op de hoogte was van de voorgeschiedenis van de hoofdzaak of de wijze waarop hij zich door [rechter] bejegend voelde. Ten aanzien van deze indrukken heeft verzoeker echter in geen enkel geval concreet onderbouwd welke opmerking van [rechter] hem deze indruk heeft gegeven of waarom deze opmerking moet worden gezien als vooringenomen. De enkele indruk van vooringenomenheid, die niet op enigerlei wijze kan worden onderbouwd door verwijzing naar een concrete uitspraak of handeling van de desbetreffende rechter, is onvoldoende om aan te nemen dat deze rechter de zaak niet onpartijdig kan behandelen.
3.7.
Met betrekking tot de nevenbetrekking van [rechter] binnen de klachtencommissie bij GSJ [instantie], overweegt de rechtbank als volgt. In zijn pleitnota verwijst verzoeker naar de website van [instantie] alwaar de door hem bedoelde klachtenregeling te vinden is. De rechtbank heeft deze website “http://www.[instantie].nl/afbeeldingen/Gezamenlijke20Klachtencommissie1.pdf” geraadpleegd.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van deze klachtenregeling vast dat deze betrekking heeft op medewerkers van Entréa, [instantie], Pactum en JOOZT, en dus niet op medewerkers van Stichting Pluryn. De rechtbank volgt verzoeker dan ook niet in zijn stelling dat [rechter] vanuit zijn nevenbetrekking bij [instantie] te maken kan krijgen met conflicterende belangen. Dit is niet anders door het bestaan van een samenwerkingsverband op strategisch niveau tussen [instantie] en Stichting Pluryn. Het enkele lidmaatschap van de klachtencommissie bij [instantie], waarbij gelet op de taak van deze commissie al een grote mate van onafhankelijkheid van het bestuur van deze organisatie mag worden verondersteld, betekent niet dat [rechter] ook maar op enige wijze betrokken zou zijn bij de samenwerking op strategisch niveau tussen beide organisaties. Voorts valt zonder een nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien dat deze omstandigheid op zichzelf in het onderhavige geval tot een mogelijke schijn van vooringenomenheid of partijdigheid zou leiden of leidt.
3.8.
Alles overziend, concludeert de rechtbank dat verzoeker geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit de rechtbank vooringenomenheid van [rechter] of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Daarom moet het verzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. C. van Linschoten,
N.K. van den Dungen-Dijkstra, J.C.E. Ackermans-Wijn, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.W. Lambregts en in openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.