Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
3.De beoordeling
Het behoort tot de taak van de rechter om op zitting zoveel mogelijk de geschilpunten tussen partijen duidelijk te krijgen. In het kader daarvan kan hij een partij vragen stellen, een partij vragen te reageren op stukken van de wederpartij of zo nodig op basis van de processtukken en hetgeen ter zitting is behandeld kritische vragen stellen over de relevante feiten en omstandigheden om zodoende tot een oordeel te komen over het geschil. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke vragen op zichzelf geenszins blijk geven van (de schijn van) partijdigheid. Dat verzoeker deze vragen van de rechter als partijdig heeft ervaren, levert echter geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter en grond voor wraking op.
In onderhavige zaak is van dergelijke gevallen niet gebleken. Het enkele feit dat verzoeker voorafgaand aan de zitting niet op de hoogte was hoeveel spreektijd hem gegund zou worden, maakt niet dat sprake is van een objectieve vrees voor vooringenomenheid. Voorts geeft verzoeker zelf aan in zijn pleitnota dat hij na ongeveer zes bladzijden te hebben voorgelezen, is onderbroken door [rechter] met de mededeling dat verzoeker nu veertig minuten aan het woord was geweest. Anders dan verzoeker meent, is de rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat verzoeker meer dan ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om zijn verdediging te voeren.
De rechtbank is van oordeel dat het verkorte proces-verbaal deugdelijk is opgemaakt. Als gevolg van de wraking door verzoeker kon [rechter] geen verdere handelingen in zijn zaak meer verrichten totdat over de wraking zou zijn beslist. Dit betekent dat een uitgewerkt proces-verbaal, dat door de rechter moet worden vastgesteld en getekend, niet kon worden opgemaakt en dat is volstaan met het aan verzoeker toezenden van de zittingsaantekeningen van de griffier.
vooringenomen en partijdig is.
4.De beslissing
N.K. van den Dungen-Dijkstra, J.C.E. Ackermans-Wijn, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.W. Lambregts en in openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.