ECLI:NL:RBGEL:2013:4287

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 november 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
KZKV 13-229
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Vrendenbarg-Elsbeek
  • Kleinrensink
  • Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 4 november 2013 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.E.C. Koopman, tegen de rechter-commissaris. De wrakingsprocedure begon met een verzoekschrift op 20 september 2013, gevolgd door een schriftelijke reactie van de rechter-commissaris op 11 oktober 2013 en een behandeling op 14 oktober 2013.

De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris het contact tussen de verdediging en haar deskundige onmogelijk had gemaakt, wat zou leiden tot een schending van het beginsel van equality of arms. De rechter-commissaris heeft dit verzoek gemotiveerd weersproken. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter-commissaris op basis van haar uitleg van artikel 228 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering handelde en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid.

De wrakingskamer benadrukte dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking is, tenzij deze zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid oplevert. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor onpartijdigheid van de rechter-commissaris objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure in de onderliggende strafzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: KZKV 13-229
Beslissing van 4 november 2013 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. F.E.C. Koopman te ‘s-Hertogenbosch
strekkende tot wraking van:
[rechter-commissaris],
rechter-commissaris in deze rechtbank.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift tot wraking d.d. 20 september 2013, op 20 september 2013 ingekomen bij de griffie van deze rechtbank;
  • de schriftelijke reactie van [rechter-commissaris] d.d. 11 oktober 2013, strekkende tot het afwijzen van het verzoekschrift tot wraking;
  • het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2013.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
De verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek, zoals nader geformuleerd in de pleitnotitie het volgende ten grondslag gelegd:
De rechter-commissaris heeft het contact tussen de verdediging en haar deskundige onmogelijk gemaakt. Daarbij lijkt sprake te zijn van een terugkerend patroon waarbij het openbaar ministerie een streepje voor heeft op de verdediging. Als gevolg hiervan is het beginsel van equality of arms geschonden. De rechter-commissaris heeft inmiddels een beslissing genomen waardoor herstel van de schending onmogelijk is.
2.2
Op hetgeen hij ter onderbouwing van zijn standpunt heeft aangevoerd, zal hierna voor zover van belang nader worden ingegaan.

3.Het standpunt van [rechter-commissaris]

(hierna: de rechter-commissaris) heeft ter terechtzitting het verzoek tot wraking gemotiveerd weersproken. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hierna, indien van belang, nader worden teruggekomen.

4.De beoordeling door de rechtbank

4.1
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3
In de strafzaak tegen de verzoeker is door rechter-commissaris een aan het NFI verbonden tekenbevoegde deskundige benoemd op het gebied van toxicologie.
4.4
Naar aanleiding van deze benoeming heeft de verzoeker kenbaar gemaakt gebruik te willen maken van de bevoegdheid zoals opgenomen in artikel 228 lid 4 Sv. Dit artikel houdt in dat de verdachte bevoegd is zijnerzijds een deskundige aan te wijzen, die het recht heeft bij het onderzoek van de benoemde deskundige tegenwoordig te zijn, daarbij de nodige aanwijzingen te doen en opmerkingen te maken.
4.5
Rondom de benoeming van deze deskundige en, nadat deze deskundige is benoemd door de rechtbank, rondom de uitvoering van de taak door deze deskundige zijn tussen de rechter-commissaris en de verzoeker steeds discussies en interpretatieverschillen ontstaan. Volgens de rechter-commissaris betreft het discussies en interpretatieverschillen die zijn terug te voeren op de uitleg van artikel 228 lid 4 Sv. De wrakingskamer neemt dit standpunt over en gaat mitsdien voorbij aan het standpunt van de verzoeker dat de rechter-commissaris het contact tussen de verdediging en haar deskundige onmogelijk (heeft) gemaakt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de handelwijze van de rechter-commissaris is terug te voeren op haar uitleg van het artikel 228 lid 4 Sv en niet op het (bewust) frustreren van de uitoefening van rechten van de verdediging, terwijl voorts de verzoeker ook steeds de rechter-commissaris verwijt genoemd artikel onjuist toe te passen en te interpreteren.
4.6
Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking, tenzij die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Daarvan is niet gebleken.
4.7
Wat er ook zij van het verschil van inzicht met betrekking tot de wetsuitleg van artikel 228 lid 4 Sv tussen de rechter-commissaris en de raadsman, vast staat dat de rechter-commissaris de verdediging op een aantal punten tegemoet is komen. In de eerste plaats is de door de verdediging gewenste deskundige benoemd door de rechter-commissaris. Daarnaast heeft deze deskundige het volledige dossier tot zijn beschikking gekregen. De verdediging is voorts in staat geweest om vragen te stellen aan de deskundige. Ten slotte heeft de rechter-commissaris meermalen te kennen gegeven dat zij zich bewust is van het feit dat het ging om literatuuronderzoek en niet zozeer om laboratoriumonderzoek en dat dit naar haar oordeel een doelmatige toepassing van artikel 228 lid 4 Sv in de weg staat. Naar het oordeel van de wrakingskamer is er dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat er een schending van equality of arms plaatsgevonden heeft. Een schending van de equality of arms wordt evenmin aangenomen ter zake van het verwijt dat de verdediging geen tweede vragenrondje heeft gehad, nu dit veeleer het gevolg is van de omstandigheid dat de NFI deskundige ook tot verrassing van de rechter-commissaris haar rapport reeds gereed had toen de rechter-commissaris daarnaar informeerde.
4.8
De wrakingskamer stelt verder vast dat niet gezegd kan worden dat de rechter-commissaris de heer [deskundige] verplicht heeft te rapporteren, nu zij bij gelegenheid van de wrakingszitting nader heeft verklaard dat áls hij aanwijzingen of opmerkingen wilde maken, zij dan wel wilde zien op welke wijze hij zijn rol als meekijkdeskundige had ingevuld
.Het woord “nodige” impliceert immers dat van een verplichting geen sprake kan zijn.
4.9
De wrakingskamer stelt tot slot vast dat de rechter-commissaris op basis van haar interpretatie van artikel 228 lid 4 Sv heeft gemeend dat de bespreking tussen de verdediging en de heer [deskundige] plaats zou moeten vinden in aanwezigheid van de rechter-commissaris en de officier van justitie. De rechter-commissaris heeft ter zitting verklaard dat dit een keuze was, ingegeven door ervaringen van haar collega’s in Arnhem alsmede door het feit dat zij in haar hoedanigheid van rechter-commissaris de regie wilde houden over het vooronderzoek.
4.1
De wrakingskamer is van oordeel dat de rechtsgeldigheid van genoemde beslissingen door de rechter-commissaris ook niet aan het oordeel van de wrakingskamer is onderworpen. Zelfs indien dus de beslissingen van de rechter-commissaris voor onjuist moeten worden gehouden - zoals de raadsman heeft betoogd – dan vormt die omstandigheid geen grond voor wraking. Het is de taak van de zittingsrechter die de zaak behandelt de gevolgtrekking te maken die hem geraden voorkomt.
4.11
Overigens zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan geoordeeld moet worden dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechter-commissaris jegens verzoeker. Evenmin kan op grond van objectieve maatstaven worden beoordeeld dat gebleken is van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter-commissaris aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.12
Nu verzoeker geen andere gronden die tot toewijzing van het wrakingsverzoek kunnen leiden, heeft aangevoerd, zal het wrakingsverzoek van mr. Koopman worden afgewezen.

5. De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek tot wraking van [rechter-commissaris] af;
5.2
bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder kenmerk: 06/940325-12, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mr. Vrendenbarg-Elsbeek, voorzitter, mrs. Kleinrensink en Peters, rechters en mr Koster, griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2013.
De griffier is niet in staat deze beslissing
te ondertekenen