2.verduistering, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier heeft in haar strafafweging betrokken de ernst van de onderhavige feiten. Verdachte heeft haar vader en oudtante op slinkse wijze geld afhandig gemaakt om daarvan zelf op grote voet van te kunnen leven. Verdachte heeft haar gezin daarin meegesleurd. Tevens heeft de officier rekening gehouden met het toegevoegde leed, de richtlijnen die in dit soort zaken gelden en uitspraken die in vergelijkbare zaken zijn gedaan, alsmede met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De verdachte heeft aangevoerd dat zij oprecht spijt heeft van hetgeen zij heeft gedaan en zij de gevolgen van haar handelen zal moeten aanvaarden.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft verder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode ten eigen gerieve - en dat van haar gezin - de financiële tegoeden van haar vader en oudtante aangewend. Zij heeft daarmee niet alleen financieel nadeel berokkend, maar ook in emotioneel opzicht groot leed toegebracht aan personen die haar juist dierbaar moesten zijn. Gelet op de lange duur en het berokkende nadeel is in beginsel een gevangenisstraf, zoals ook door de officier van justitie gevorderd, op zijn plaats. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om een substantiële voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en een maximale werkstraf. De redenen daarvoor zijn dat verdachte een blanco strafblad heeft, dat zij heeft aangegeven het verwerpelijke van haar handelen in te zien en oprecht lijkt in haar berouw, dat verdachte in familiair opzicht haar trekken thuis heeft gekregen en de banden met de familie zijn verbroken en dat verdachte nog lange tijd in financieel opzicht de gevolgen van haar handelen zal moeten ervaren.
Vorderingen tot schadevergoeding en/of schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding – ter terechtzitting door de raadsman van de benadeelde, mr. De Ruiter, nader aangevuld - ten bedrage van € 71.633,31 terzake de geleden materiële schade gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Tevens is door de benadeelde een bedrag van € 1.695,75 gevorderd in verband met kosten voor rechtsbijstand. Door de raadsman is aangevoerd dat uitzonderingen op het (kanton)liquidatietarief dat in het algemeen wordt gehanteerd, mogelijk is. In dit verband geldt dat extra kosten zijn gemaakt voor rechtsbijstand in verband met de kwetsbare (relationele) positie en de taalvaardigheid van [benadeelde 1].
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 20.664,75 (materieel € 20.389,75, immaterieel € 275,00) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] kan worden toegewezen tot het bedrag dat de rechtbank met betrekking tot het terzake tenlastegelegde bewezen acht. De door de benadeelde gevorderde kosten voor rechtsbijstand kunnen worden toegewezen, nu deze kosten deugdelijk zijn onderbouwd en overigens ook niet buitensporig voorkomen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] kan integraal worden toegewezen.
Beide vorderingen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente voor zover gevorderd en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot na te melden bedragen schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vorderingen zijn als zodanig niet door de verdachte betwist.
De rechtbank zal de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde 1]toewijzen voor zover – in lijn met de bewezenverklaring van feit 1 - de benadeling van [benadeelde 1] in relatie kan worden gebracht met de tegoeden en kredieten bij de ING bank.
De verdwenen tegoeden bij de ABN - die door de raadsman van de benadeelde partij in de vordering zijn betrokken en ook zijn meegenomen in de voordeelsberekening door de politie (p. 198 e.v. van het proces-verbaal) - blijven hierbij dus buiten beschouwing. Immers, het verwijt dat verdachte zich wederrechtelijk geld heeft toegeëigend van de ABN rekening(en) van benadeelde, maakt geen deel uit van de tenlastelegging en bewezenverklaring van de verduistering onder feit 1. Aangezien de officier van justitie er kennelijk voor heeft gekozen om een mogelijk verwijt met betrekking tot het verdwenen geld van de ABN rekening(en) niet als afzonderlijk feit ten laste te leggen, maakt onder de gegeven omstandigheden dat de vordering van de benadeelde partij op het onderdeel van ABN tegoeden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Voor het wel toe te wijzen bedrag overweegt de rechtbank als volgt.
Aansluiting wordt gezocht bij de bedragen die de politie heeft gehanteerd bij de berekening van het verkregen wederrechtelijk voordeel (pagina 198 e.v. van het dossier).
Het totaalbedrag dat in de periode 2008 t/m 2011 aan betalingen en opnames door verdachte van de ING rekening is opgenomen, bedraagt totaal € 64.048,06 (11.872,85 + 20.128,45 + 25.058,23 + 6.988,53). Daaraan moeten worden toegevoegd het totaalbedrag dat verdachte heeft uitgegeven met behulp van de ING credit card (€ 2.282,85) en het totaalbedrag dat zij zich heeft toegeëigend van het bij deze bank lopende doorlopend krediet (€ 8.192,36). Dat geeft een totaalbedrag aan opnames en betalingen van € 74.523,27.
Van dat bedrag moeten worden afgetrokken het totaalbedrag aan terugstortingen door verdachte (€ 550,00) en het totaalbedrag dat de politie aan de hand van de aangifte heeft berekend aan periodieke betalingen van verdachte aan haar vader (totaal € 8.000,00). Voor zover verdachte op dit laatste punt naar voren heeft gebracht dat zij vaker dan berekend geld aan haar vader gaf of aankopen voor hem deed, overweegt de rechtbank dat dit niet aannemelijk is geworden.
Aldus resteert een totaal schadebedrag van €
65.973,27.
De vordering zal derhalve voor dat bedrag worden toegewezen.
De door de benadeelde partij [benadeelde 1] geclaimde proceskosten (honorarium advocaat) acht de rechtbank in dit geval, afgezet tegen de benadeling en gelet op de aangevoerde bijzondere omstandigheden, niet buitensporig. Deze kosten zullen dan ook worden toegewezen.
De vordering van de
benadeelde partij [benadeelde 2]zal integraal worden toegewezen, inclusief de gevorderde immateriële schade. Met betrekking tot de materiele schade zoekt de rechtbank aansluiting bij de voordeelsberekening door de politie (zie onder meer het rapport van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 16 oktober 2012) waarbij ook rekening is gehouden met door verdachte teruggestorte en voor haar oudtante gepinde bedragen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de immateriële schade dat er redenen zijn voor toewijzing, aangezien in het onderhavige geval de betamelijkheidsnorm is overtreden, gezien de relationele band die er bestond tussen slachtoffer en dader en het misbruik dat verdachte heeft gemaakt van het door haar oudtante in haar gestelde vertrouwen. Dat dit psychische gevolgen heeft (gehad) voor deze hoogbejaarde vrouw is alleszins invoelbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedragen ten behoeve van genoemde slachtoffers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.