II.
Ten aanzien van de getroffen schikking
Bij brief van 20 augustus 2013 heeft de raadsman van verdachte de rechtbank bericht dat tussen verdachte en de officier van justitie alsnog een schikking is getroffen. Deze schikking houdt in dat verdachte, ter voorkoming van verdere strafvervolging een taakstraf voor de duur van 120 uren zal verrichten. De transactie zal worden geregistreerd voor artikel 225 Wetboek van Strafrecht.
Artikel 74, eerste lid, Wetboek van Strafrecht bepaalt het volgende:
De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvervolging.
Zoals blijkt uit de tekst van deze wetsbepaling bestaat de bevoegdheid van de officier van justitie tot het aanbieden van een transactie vóór de aanvang van de terechtzitting. Is de zaak eenmaal onder de rechter, dan bestaat die mogelijkheid niet meer. De toelichting bij dit artikel en de bestaande jurisprudentie wijzen niet in een andere richting. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het woord ‘kan’ niet worden afgeleid dat een schikking ook op een ander moment dan vóór de aanvang van de terechtzitting kan worden aangeboden. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot zijn eigen niet-ontvankelijk verklaring, omdat het Openbaar Ministerie door het aangaan van de schikking heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van een goede procesorde.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie is, gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot dit artikel, alleen dan plaats indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan (Zwolsman-criterium). In de zaak van verdachte is tussen verdachte en de officier van justitie een schikking getroffen, op een moment dat dat volgens de wet niet meer mogelijk was. Dat is op zichzelf een schending van een wettelijk strafvorderlijk voorschrift. Deze schending brengt echter niet met zich dat verdachte doelbewust of met grove veronachtzaming van zijn belangen is tekortgedaan in zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Immers, de door verdachte gevraagde getuigen zijn gehoord en verdachte zelf is uitvoerig in de gelegenheid gesteld om zijn visie op het gebeurde te geven. De rechtbank begrijpt de stellingen van verdachte zelfs zo, dat het mogelijk was om de in discussie zijnde schikking te treffen, vanwege de uitgebreide en zorgvuldige behandeling van de zaak door de rechtbank. Op deze grond kan de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie dan ook niet volgen.
Voor de volledigheid zal de rechtbank nagaan of er sprake is van een zodanige schending van het vertrouwensbeginsel dat het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dat niet het geval is. Hij heeft zijn voornemen tot het aangaan van de schikking besproken met zijn parketleiding, die daarmee heeft ingestemd. De schikking is echter uitdrukkelijk aangegaan onder het voorbehoud dat de rechtbank deze gang van zaken zou moeten goedkeuren, door het Openbaar Ministerie daadwerkelijk niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft daar tegenover gezet dat, nu de parketleiding met het aangaan van de schikking heeft kunnen instemmen, verdachte het oordeel van de rechtbank op dit punt met vertrouwen tegemoet mocht zien.
De raadsman van verdachte is vrijwel vanaf het begin van de procedure bij deze zaak betrokken geweest. Hij is bij vrijwel alle (nadere) getuigenverhoren aanwezig geweest en is bekend met het gewezen tussenvonnis. Bij deze stand van zaken, en gezien zijn juridisch geschoolde achtergrond, is de rechtbank ervan overtuigd dat hij bij het aangaan van de schikking tussen verdachte en de officier van justitie wist dat het de rechtbank was die de zaak zou moeten bezegelen, door niet-ontvankelijkverklaring uit te spreken. Eveneens is de rechtbank ervan overtuigd dat hij dit met zijn cliënt heeft besproken en mocht hij dat niet hebben gedaan, dan geldt dat hij dat had moeten doen. Er is geen reden om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren wegens schending van het vertrouwensbeginsel.
De verdediging en de officier van justitie hebben beiden te kennen gegeven, zeker in omvangrijke fraudezaken, behoefte te hebben aan de mogelijkheid van het treffen van een schikking in het strafrecht, ook in de situatie dat de terechtzitting reeds een aanvang heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat het aan de wetgever is om deze mogelijkheid, indien gewenst, te geven. De huidige stand van zaken is, dat dat niet mogelijk is. In de zaak van verdachte is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging en de zaak zal inhoudelijk worden beoordeeld.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. In de periode van 26 april 2000 tot en met 31 december 2002 heeft verdachte, toen divisiedirecteur Industrie en Toelevering bij [bedrijf 1] te Soest, 17 facturen van [bedrijf 2] te Amsterdam, ingediend bij en laten betalen door [bedrijf 1].
Het betrof de volgende facturen (tussen haakjes het bijlagenummer in het dossier):
- een factuur ter grootte van NLG 500,00, factuurnummer 2020, gedateerd 26-04-2000, (bijlage D-031);
- een factuur ter grootte van NLG 900,00, factuurnummer 2001/103, gedateerd 10 april 2001, (bijlage D-032);
- een factuur ter grootte van NLG 900,00, factuurnummer 2001/103, gedateerd 9 mei 2001, (bijlage D-033);
- een factuur ter grootte van NLG 1.000,00, factuurnummer 2001/126, gedateerd 12 juni 2001, (bijlage D-034);
- een factuur ter grootte van NLG 1.000,00 factuurnummer 2001/047, gedateerd 3 juli 2001, (bijlage D-035);
- een factuur ter grootte van NLG 500,00, factuurnummer 2001/978, gedateerd 13 augustus 2001, (bijlage D-036);
- een factuur ter grootte van NLG 500,00, factuurnummer 2001/980, gedateerd 27 augustus 2001, (bijlage D-037);
- een factuur ter grootte van NLG 500,00, factuurnummer 2001/990, gedateerd 18 september 2001, (bijlage D-038);
- een factuur ter grootte van NLG 1.000,00, factuurnummer 2001/991, gedateerd 18 september 2001, (bijlage D-039);
- een factuur ter grootte van NLG 750,00, factuurnummer 2001/1219, gedateerd 19 december 2001, (bijlage D-040);
- een factuur ter grootte van NLG 460,00, factuurnummer 2002/0108, gedateerd 8 januari 2002, (bijlage D-041);
- een factuur ter grootte van NLG 230,00, factuurnummer 2002/0130, gedateerd 30 januari 2002, (bijlage D-042);
- een factuur ter grootte van NLG 240,00, factuurnummer 2002/0213, gedateerd 13 februari 2002, (bijlage D-043);
- een factuur ter grootte van NLG 240,00, factuurnummer 2002/0304, gedateerd 4 maart 2002, (bijlage D-044);
- een factuur ter grootte van NLG 240,00, factuurnummer 2002/0327, gedateerd 27 maart 2002, (bijlage D-045);
- een factuur ter grootte van NLG 240,00, factuurnummer 2002/0417, gedateerd 17 april 2002, (bijlage D-046);
- een factuur ter grootte van EUR 360,00, factuurnummer 2002/0513, gedateerd 13 mei 2002, (bijlage D-047);
Op eerstgenoemde factuur staat vermeld dat het een factuur voor “verrichte diensten divers” betrof, op de andere facturen stond dat het facturen voor “juridische dienstverlening” betrof.
In werkelijkheid waren de facturen afkomstig van een escortbureau, voor verrichte seksuele diensten. Verdachte was van dat laatste op de hoogte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte het feit heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Zij voert daartoe aan dat [bedrijf 1], onder meer in de persoon van financieel directeur [betrokkene 1], op de hoogte was van de omstandigheid dat de facturen in werkelijkheid seksuele diensten betroffen en dat daarom niet is voldaan aan het criterium van misleiding, vereist voor een succesvolle vervolging van valsheid in geschrift.
Beoordeling door de rechtbank
Uit de vaststaande feiten blijkt dat verdachte facturen van het bedrijf [bedrijf 2] voorhanden heeft gehad, waarop een omschrijving van geleverde diensten stond, die niet overeenkomstig de werkelijk geleverde diensten was. Immers, op de facturen stond vermeld ‘divers’ of ‘juridische dienstverlening’, terwijl in werkelijkheid escortservice was verleend. Verdachte wist dit, en hij wist ook dat de facturen in de boekhouding van [bedrijf 1] werden opgenomen, ter verantwoording van de financiële transacties van het bedrijf. Verdachte wist dus dat de geschriften vals waren – namelijk niet in overeenstemming met de werkelijkheid – en dat zij bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen. Hiermee is het opzet van verdachte gegeven. Verdachte heeft aangevoerd dat [bedrijf 1] hiervan op de hoogte was. Deze manier van werken, waarbij relaties werden gefêteerd en waarbij ook escortdiensten werden verstrekt indien gewenst, paste binnen de toenmalige bedrijfscultuur en werd algemeen aanvaard. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van verdachte dat hij een sterke behoefte voelt om de aan hem gemaakte verwijten in een context te plaatsen – los van de vraag of de door verdachte geschetste context de juiste is. Strikt genomen doet die context bij de beoordeling van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen echter niet ter zake. Naar het oordeel van de rechtbank is het gebruik van valse facturen in het maatschappelijk verkeer misleidend. Daarvan kan in dit geval zeker gesproken worden, nu de facturen niet uitsluitend voor intern gebruik bedoeld zijn, maar ook voor bijvoorbeeld de belastingdienst of de accountant. Indien het gebruik van valse facturen onderdeel zou zijn geweest van de bedrijfscultuur van [bedrijf 1], dan ontsloeg dit verdachte niet van zijn eigen verantwoordelijkheid de wet na te leven.
De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij, op tijdstippen in de periode van 26 april 2000 tot en met 31 december 2002, te Soest, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen, als ware die facturen echt en onvervalst, te weten
- een factuur ter grootte van NLG 500,00, factuurnummer 2020, gedateerd 26-04-2000, gericht aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 900,00, factuurnummer 2001/103, gedateerd 10 april 2001 geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 900,00, factuurnummer 2001/103, gedateerd 9 mei 2001 geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 1.000,00, factuurnummer 2001/126, gedateerd 12 juni 2001 geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 1.000,00 factuurnummer 2001/047, gedateerd 3 juli 2001 geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 500,00, factuurnummer 2001/978, gedateerd 13 augustus 2001, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 500,00, factuurnummer 2001/980, gedateerd 27 augustus 2001, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 500,00, factuurnummer 2001/990, gedateerd 18 september 2001, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 1.000,00, factuurnummer 2001/991, gedateerd 18 september 2001, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 750,00, factuurnummer 2001/1219, gedateerd 19 december 2001, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 460,00, factuurnummer 2002/0108, gedateerd 8 januari 2002, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 230,00, factuurnummer 2002/0130, gedateerd 30 januari 2002, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 240,00, factuurnummer 2002/0213, gedateerd 13 februari 2002, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 240,00, factuurnummer 2002/0304, gedateerd 4 maart 2002, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 240,00, factuurnummer 2002/0327, gedateerd 27 maart 2002, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van NLG 240,00, factuurnummer 2002/0417, gedateerd 17 april 2002, geadresseerd aan [bedrijf 1], en
- een factuur ter grootte van EUR 360,00, factuurnummer 2002/0513, gedateerd 13 mei 2002, geadresseerd aan [bedrijf 1],
telkens afkomstig van [bedrijf 2] te Amsterdam, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, bestaande dat gebruikmaken in het (telkens) overleggen van die factu(u)r(en) aan [bedrijf 1], en bestaande die valsheid hierin, dat op die facturen als omschrijving staat vermeld "Voor verrichte juridische dienstverlening", althans dat de omschrijving(en) van het geleverde
op die factu(u)r(en) niet overeenkomt met de werkelijkheid.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In 1995 heeft [bedrijf 1] een steengroeve in Yvoir gekocht van de [bedrijf 5], gevestigd te Ravels (België). De gesprekken over die transactie werden hoofdzakelijk gevoerd tussen verdachte en [betrokkene 2], de algemeen directeur en eigenaar van de [bedrijf 5].
In de administratie van [bedrijf 4] is een viertal facturen aangetroffen van [bedrijf 3], een onderdeel van de [bedrijf 5], aan [bedrijf 4], een onderdeel van [bedrijf 1], te weten:
- een factuur ter grootte van NLG 42.252,00, factuurnummer 485, gedateerd 21-09-1998;
- een factuur ter grootte van NLG 10.890,00, factuurnummer 508, gedateerd 02-09-1999;
- een factuur ter grootte van NLG 16.348,77, factuurnummer 509, gedateerd 08-09-1999;
- een factuur ter grootte van NLG 3.672,00, factuurnummer 510, gedateerd 20-09-1999.
Verdachte was directeur van [bedrijf 4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte het feit heeft gepleegd. Volgens de officier van justitie heeft verdachte de facturen vervalst door privé-uitgaven voor hem zelf met een valse aanduiding door [bedrijf 5] aan [bedrijf 4] te laten factureren. Dit was onderdeel van de afspraak die hij met [bedrijf 5] had gemaakt, en waardoor de verkoop uiteindelijk is doorgegaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak en voert daartoe -kort gezegd- het volgende aan:
- de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [bedrijf 5] zijn op punten tegenstrijdig. Voorts zijn ze niet betrouwbaar, omdat het over feiten gaat die lang geleden hebben plaatsgevonden;
- uit niets blijkt dat de facturen vals zijn. De zich in het dossier bevindende kostenoverzichten zijn niet betrouwbaar;
- ook indien het valse facturen betreft, blijkt uit het dossier niet dat het verdachte is geweest die ze heeft vervalst of doen vervalsen.
Beoordeling door de rechtbank
Getuige [getuige 1] heeft in een brief aan de advocaat van [bedrijf 1] onder meer het volgende verklaard met betrekking tot de facturen:
Van eind 1994 tot eind 1999 was [getuige 1] financieel directeur van de [bedrijf 5]. Toen [bedrijf 5] in 1995 een steengroeve aan [bedrijf 1] verkocht, liepen de gesprekken hierover tussen [bedrijf 5] en verdachte. Vanaf oktober 1995 tot eind 1999 wist verdachte [bedrijf 5] ervan te overtuigen om voor circa 100.000 euro allerlei privékosten van verdachte te accepteren als kosten voor één van zijn ([bedrijf 5]) vennootschappen, deze kosten te groeperen en met een vage omschrijving valselijk door te factureren aan bedrijven uit de [bedrijf 1]. Verdachte zou die valse facturen namens [bedrijf 1] accorderen en voor betaling namens [bedrijf 1] zorgdragen. Verdachte maakte kosten op naam van [bedrijf 5] en verwittigde [bedrijf 5] naderhand. [bedrijf 5] noemde het gedrag van [verdachte] “ziekelijk kleptomanisch”.
Naar aanleiding van de verklaringen van [getuige 1] is [bedrijf 5] als getuige gehoord door de rechter-commissaris. [bedrijf 5] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de verklaring van [getuige 1], zoals hierboven beschreven, correct is.
[getuige 1] heeft zijn verklaring later tegenover de FIOD-ECD herhaald.
Met betrekking tot de facturen op de tenlastelegging verklaart hij:
- D-058 (Hfl. 42.252 voor Verhuur van diverse mallen onderzoekkamers met verschillende hoekverdraaiingen): dit is ook een factuur die verband houdt met kosten van [verdachte]. Deze mallen bestaan wel maar worden nooit verhuurd. De omschrijving op deze factuur is verzonnen.
- D-059 (Hfl. 10.890,- voor Levering van 1000 klimijzers): dat is ook een van de facturen met betrekking tot het doorbelasten van de kosten van [verdachte]. Klimijzers worden bij [bedrijf 3] wel gebruikt. Het is niet waarschijnlijk dat [bedrijf 3] die zou doorverkopen aan een derde bedrijf. De omschrijving op deze factuur is dan ook verzonnen.
- D-060 (Hfl 16.348,77 voor Huur mal voor Belgische onderzoekschouwen conform Benor-norm 101-154: deze herken ik ook, dat is een factuur die verband houdt met de kosten van [verdachte]. Ook in dit geval is de omschrijving verzonnen. Er is geen mal verhuurd aan [bedrijf 4]
- D-061 (Hfl. 3.672,- voor Levering van rubberringen dia 40): herken ik ook. Ook hier is de omschrijving verzonnen. [bedrijf 3] heeft die ringen niet aan [bedrijf 4] geleverd.
Getuige [getuige 1] heeft voorts verklaard dat op verzoek van [bedrijf 5] lijsten zijn bijgehouden van de kosten die [bedrijf 5] ten behoeve van verdachte had gemaakt. Deze overzichten bevinden zich in het dossier.
Getuige [getuige 2], administrateur bij [bedrijf 4], voorheen [bedrijf 4], heeft verklaard dat toen hij de facturen zag, het hem opviel dat de paraaf van verdachte op de facturen stond, wat nooit voorkomt, omdat verdachte nooit facturen bij [bedrijf 4] aftekende.
Dat verdachte privérekeningen door [bedrijf 5] liet betalen, is verder bevestigd door getuige [getuige 3], voormalig secretaresse van verdachte, die heeft verklaard dat verdachte een rekening van een uitje van zijn golfclub door [bedrijf 5] vennootschap [bedrijf 7] liet betalen.
Gelet op de genoemde verklaringen acht de rechtbank bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde facturen zijn vervalst door verdachte, in samenwerking met [bedrijf 5].
De stelling van de verdediging dat bij [bedrijf 5] en [getuige 1] het tijdsverloop de herinneringen heeft vervormd, acht de rechtbank onaannemelijk, gelet op de aard van de feiten, de gedetailleerde verklaringen en de door [getuige 1] bijgehouden lijsten. [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij alles wat verdachte aanging zo bijzonder vond, dat het hem is bijgebleven.Anders dan de verdediging twijfelt de rechtbank dan ook niet aan de betrouwbaarheid van de getuigen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
Primair
hij, op tijdstippen in de periode van 21 september 1998 tot en met 20 september 1999, te Ravels, en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, facturen, te weten - een factuur ter grootte van NLG 42.252,00, factuurnummer 485, gedateerd 21-09-1998, en - een factuur ter grootte van NLG 10.890,00, factuurnummer 508, gedateerd 02-09-1999, en - een factuur ter grootte van NLG 16.348,77, factuurnummer 509, gedateerd 08-09-1999, en - een factuur ter grootte van NLG 3.672,00, factuurnummer 510, gedateerd 20-09-1999, telkens afkomstig van [bedrijf 3] te Aarschot en geadresseerd aan [bedrijf 4], elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, op meer van die facturen telkens een valse omschrijving vermeld en doen vermelden, met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Tussen 29 december 2000 en 31 januari 2002 heeft [bedrijf 1] een drietal facturen ontvangen van reisbureau [bedrijf 6] (hierna [bedrijf 6]) met betrekking tot door verdachte gemaakte reizen. Het betreft de volgende facturen:
- Een factuur ter grootte van NLG 6.575,32, invoice 18141, gedateerd 29/12/2000, met als specificatie “Beton congress Seville”;
- een factuur [bedrijf 6] ter grootte van NLG 6.946,00, (copy of) invoice 1001842, gedateerd 06/02/2001 met als specificatie “Beton congress Tenerife”;
- (kopie)factuur [bedrijf 6] ter grootte van EUR 5.430,00, invoice 2001684, gedateerd 31/01/2002, met als specificatie “inzake [omschrijving]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte het feit heeft gepleegd. Volgens de officier van justitie hadden de door verdachte gedeclareerde reizen geen zakelijk karakter, maar betrof het privéreizen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak en voert daartoe -kort gezegd- aan dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte in strafrechtelijke zin betrokken is geweest bij de opstelling van de facturen die in de tenlastelegging worden genoemd. De verklaring van getuige [getuige 4] van [bedrijf 6] acht de verdediging niet betrouwbaar.
Beoordeling door de rechtbank
Getuige [getuige 4], in de tenlastegelegde periode manager zakenreizen bij [bedrijf 6], heeft als volgt verklaard: Het is wel eens voorgekomen dat [bedrijf 6] het verzoek kreeg van [verdachte], via zijn secretaresse, om te wachten met het versturen van een factuur en om die dan later met een omschrijving te versturen die afweek van de feitelijke reis. Getuige is een aantal keren op zo’n verzoek ingegaan.
Met betrekking tot de tenlastegelegde facturen heeft de getuige als volgt verklaard, nadat hem de facturen en bijbehorende schermprints zijn getoond:
- Invoice 18148: volgens de schermprinten is dit een reis geweest voor twee personen en wel de heer en mevrouw [verdachte]. De omschrijving van de factuur 1 x 1 persoonskamer incl. ontbijt, lunch en dinner klopt niet met de schermprinten. In dit geval is de omschrijving 1 x 1 persoonskamer incl. ontbijt, lunch en dinner en de zin Beton congress Seville, 15 november 2000 op verzoek van mevrouw [getuige 3], de secretaresse van [verdachte] op de factuur opgenomen.
- Invoice 1001842: ik zie nu dat het gaat om een golftrip van de heer en mevrouw [verdachte]. Het is een reis geweest die wij ingekocht hebben bij Pin High Golf Travel. Op verzoek van de klant heb ik op de factuur vermeld dat het gaat om 1 x 1 persoonskamer incl. ontbijt, lunch en dinner. Volgens de stukken gaat het om een reis voor twee personen met alleen logies en ontbijt. Verder heb ik op verzoek van de klant nog opgenomen op de factuur Beton Congress Tenerife, februari 2001.
- Invoice 2001684: blijkens de stukken is het een privégolftrip naar Lissabon voor vijf personen geweest. Gelet op de namen op de blauwe schermprinten zijn het allemaal familieleden van elkaar. Gelet op deze stukken heb ik in opdracht van [verdachte] de kosten van de golftrip voor de vijf familieleden op deze factuur omschreven als reiskosten [omschrijving] met bestemming Lissabon.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om aan deze verklaring te twijfelen en heeft de verdediging ook niet aannemelijk gemaakt waarom de getuige niet betrouwbaar zou zijn.
Ter terechtzitting van 26 augustus 2010 heeft verdachte verklaard dat er vaak in het buitenland werd gegolfd door mensen uit de betonwereld, dat daarbij marktafspraken werden gemaakt en dat dit dan als congres op de rekening kwam. Dit was onderdeel van de mores bij [bedrijf 1].
Uit de verklaringen van de getuige en de verklaring van verdachte zelf en uit de genoemde schermprintsblijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de gegevens op de in de tenlastegelegde facturen niet kloppen.
Alle genoemde facturen zijn opgemaakt voor verdachte en zijn vrouw, of voor verdachte en zijn familie. Dat er in Sevilla, Lissabon en op Tenerife betoncongressen plaatsvonden, is niet aannemelijk geworden en is ook niet anderszins gebleken.
Uit de verklaring van [getuige 4] blijkt ook dat [bedrijf 6] valse gegevens op de factuur zette in opdracht van verdachte, al dan niet via tussenkomst van diens secretaresse. Dat de secretaresse dit zelfstandig deed, zoals door de verdediging gesuggereerd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Los daarvan blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij zelf de intentie had om de facturen op deze manier te laten opmaken.
Of dergelijk handelen deel uitmaakte van de mores van [bedrijf 1] is voor de beoordeling van de bewezenverklaring niet relevant. Zoals reeds bij feit 1 is overwogen, is de omstandigheid dat het gebruik van dergelijke geschriften in het maatschappelijk verkeer misleidend is leidend en heeft verdachte ook een eigen verantwoordelijkheid om de wet na te leven.
De rechtbank acht dan ook het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
4.
Primair
hij, op tijdstippen in de periode van 29 december 2000 tot en met 31 januari 2002, te Naarden en/of Soest, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) (kopie)facturen te weten - een (kopie)factuur [bedrijf 6] ter grootte van NLG 6.575,32, invoice 18141, gedateerd 29/12/2000, geadresseerd aan [bedrijf 1], en/of - een (kopie)factuur [bedrijf 6] ter grootte van NLG 6.946,00, (copy of) invoice 1001842, gedateerd 06/02/2001, geadresseerd aan [bedrijf 1], en/of - een (kopie)factuur [bedrijf 6] ter grootte van EUR 5.430,00, invoice 2001684, gedateerd 31/01/2002, geadresseerd aan [bedrijf 1], zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken
immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) op die (kopie-)facturen telkens een valse omschrijving doen vermelden, met het oogmerk om die (kopie)facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier niet worden afgeleid dat de bijschrijvingen die verdachte op de in de tenlastelegging genoemde declaraties heeft aangebracht geen werkelijke onkosten zijn geweest en dus vals zijn. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.