ECLI:NL:RBGEL:2013:4746

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_6499
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering veranderingsvergunning en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

Op 22 november 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak tussen Ekro B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van de weigering van een veranderingsvergunning door de gemeente. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente op 24 juli 2013 heeft geweigerd om aan Ekro B.V. een veranderingsvergunning te verlenen, omdat de totale hoeveelheid ammoniak in de aanwezige ammoniakkoelinstallatie was gestegen naar 11.500 kg. Dit leidde tot een risico voor de omgeving, aangezien er zich binnen de risicocontour kwetsbare objecten bevinden.

Ekro B.V. heeft op 3 september 2013 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om schorsing van het weigeringsbesluit. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening behandeld op 8 november 2013. Tijdens de zitting is de vertegenwoordiger van Ekro B.V. bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door J.M. van Wegen, R.W. Bingen en J.J.G. Heinen.

De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) besproken. Hij concludeerde dat de betrokken risicocontour moet worden berekend volgens de voorgeschreven methode, en dat de afstand in de tabellen de minimumafstand is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente terecht de vergunning heeft geweigerd, omdat de bedrijfsvoering van Ekro B.V. niet zodanig bijzonder was dat een andere rekenmethode toegepast kon worden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de voorzieningenrechter heeft wel besloten om de handhaving van de last tot tien weken na de uitspraak te schorsen, zodat Ekro B.V. de tijd heeft om aan de last te voldoen zonder dat dwangsommen verbeurd worden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummers: AWB 13/6499 en 13/6500
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 22 november 2013 in het geding tussen
Ekro B.V., verzoekster,
gevestigd te Apeldoorn, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, verweerder.

1.Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2013 heeft verweerder geweigerd om aan verzoekster een veranderingsvergunning te verlenen, als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 3 september 2013 beroep ingesteld.
Bij schrijven van 21 oktober 2013 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om dit weigeringsbesluit te schorsen en om met toepassing van artikel 8:47 van de Awb een deskundige te benoemen.
Bij besluit van 24 september 2013 heeft verweerder verzoekster aangeschreven om binnen twee maanden na verzending van dat besluit te voldoen aan voorschrift 11.1.3 van de voor verzoekster geldende milieuvergunning. Aan deze last heeft verweerder een dwangsom verbonden van € 10.000 per week dat verzoekster na het verstrijken van de begunstigingstermijn in gebreke blijft om aan de last te voldoen, met een maximum van
€ 70.000.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 18 oktober 2013 bezwaar gemaakt.
Bij schrijven van 21 oktober 2013 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om de last te schorsen.
De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening zijn behandeld ter zitting van 8 november 2013. Namens verzoekster is aldaar verschenen [naam], commerciëel manager, bijgestaan door mr. P.J.G. Poels. Verweerder heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door J.M. van Wegen, R.W. Bingen en J.J.G. Heinen.

2.Overwegingen

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan door een partij in de hoofdzaak een verzoek om een voorlopige voorziening worden gedaan, indien bij de rechtbank beroep is ingesteld.
Omdat in dit geval sprake is van een verzoek tot voorlopige voorziening hangende beroep die is gevoegd met een verzoek tot voorlopige voorziening hangende bezwaar zal de voorzieningenrechter reeds daarom geen toepassing geven aan artikel 8:86 van de Awb.
De veranderingsvergunning is gevraagd omdat de totale hoeveelheid ammoniak in de aanwezige ammoniakkoelinstallatie naar 11.500 kg is gestegen. De veranderingsvergunning is door verweerder geweigerd omdat zich binnen de plaatsgebonden risicocontour een beperkt kwetsbaar object bevindt en omdat het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat nog meer van dergelijke objecten kunnen worden opgericht.
Op de voet van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi), kort gezegd en voor zover hier van belang, worden het plaatsgebonden risico, onderscheidenlijk het groepsrisico, berekend met toepassing van de rekenmethodiek Bevi.
Ingevolge artikel 8a van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geldt, indien toepassing van de rekenmethodiek Bevi voor een inrichting waarin een koel- of vriesinstallatie aanwezig is, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, met een inhoud van 10.000 kg ammoniak of meer, leidt tot een afstand die kleiner is dan de bij een inrichting uit dezelfde categorie behorende grootste afstand genoemd in tabel 6 of 7 van bijlage 1, de in die bijlage genoemde grootste afstand als minimaal aan te houden afstand.
Ingevolge artikel 8c, eerste volzin, van de Revi kan, indien in een geval als bedoeld in artikel 7 de rekenmethodiek Bevi vanwege specifieke omstandigheden niet passend is, de Minister op verzoek van het bevoegd gezag besluiten dat een andere, passende rekenmethodiek mag worden toegepast.
De voorzieningenrechter legt voormelde bepalingen zo uit dat de betrokken risicocontour moet worden berekend volgens een voorgeschreven methode, maar dat de afstand die in de desbetreffende tabellen is opgenomen de minimum afstand is. De uitzondering van artikel 8c Revi ziet op de situatie, dat de voorgeschreven rekenmethode, gelet op specifieke omstandigheden van de bedrijfsvoering van de inrichting, niet passend is.
Verzoekster heeft niet gesteld dat haar bedrijfsvoering zodanig bijzonder is, dat de voorgeschreven rekenmethode daarom niet passend is. Zij wenst met een nieuwe, gesteld verbeterde, rekenmethode te werken, die tot stand is gekomen, althans zo begrijpt de voorzieningenrechter, op grond van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht. Daarvoor is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter artikel 8c Revi niet bedoeld. In dat geval dient de Revi zelf, en de voorgeschreven rekenmethode en eventueel de daarvan afgeleide afstanden in de tabellen, te worden herzien. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat daarover op het betrokken ministerie wordt gesproken maar een dergelijke wijziging is er nog niet en ook niet op zeer korte termijn zal komen. Tot die tijd is verweerder gehouden de Revi toe te passen, zoals hij heeft gedaan. Dat geen sprake is van een opstellingsuitvoering 2, waarvan verweerder uitgaat, omdat geen sprake zou zijn van uitpandige leidingen, is de voorzieningenrechter vooralsnog niet van oordeel. Ter zitting is gebleken dat over het dak, in de buitenlucht, een ammoniakvoerende leiding loopt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder dan ook terecht uitgegaan van de in de bijlage genoemde grootste afstand als minimaal aan te houden afstand.
Ter zitting is gebleken dat binnen de door verweerder vastgestelde, en op grond van het hiervoor overwogene naar dezerzijds voorlopig oordeel juist te achten, afstand een deel van een gebouw en een fietsenstalling liggen. Verweerder heeft dan ook naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op goede gronden de vergunning kunnen weigeren wegens strijd met het Bevi en de Revi.
Het verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de weigering van de veranderingsvergunning zal dan ook worden afgewezen.
Voorschrift 11.1.3 van de revisievergunning van 10 december 2008 bepaalt, dat binnen een jaar na in werkingtreding van deze vergunning alle ammoniakvoerende leidingen naar de verdampers inpandig dienen te zijn uitgevoerd.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoekster dit voorschrift overtreedt. Dat betekent dat verweerder mocht handhaven.
Dat verweerder eerder, op 20 juni 2011, een gedoogbeschikking heeft afgegeven voor een periode van twee jaar om verzoekster in de gelegenheid te stellen de leidingen alsnog inpandig te realiseren, staat niet aan het handhaven in de weg. Deze gedoogbeschikking is destijds voor een bepaalde periode afgegeven, om verzoekster de mogelijkheid te geven de aanpassingen te betrekken bij een grootschalige verbouwing. Nu deze periode thans is verstreken en de verbouwing niet op korte termijn te verwachten is, heeft verweerder in die gedoogbeschikking geen aanleiding hoeven te zien van handhaving af te zien. Temeer nu thans sprake is van een grotere hoeveelheid ammoniak.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat binnen de betrokken risicocontour op dit moment een gebouw van Alliander B.V. is gelegen waarvan niet buiten kijf staat dat het geen beperkt kwetsbaar object is. Daarom is thans, nog los van de vraag of binnen de betrokken contour wellicht kwetsbare objecten kunnen worden opgericht, reeds sprake van beperkt kwetsbare objecten binnen de contour.
Dit alles maakt dat het verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de last evenzeer zal worden afgewezen.
Nu de begunstigingstermijn 24 november 2013 verstrijkt, zou verzoekster, bij afwijzing van de voorziening, meteen dwangsommen gaan verbeuren. Nu verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening met de benodigde spoed heeft ingediend en verzoekster ter zitting, onbestreden, heeft aangegeven, dat zij een periode van 10 weken nodig zal hebben om aan de last te voldoen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van ordemaatregel de last te schorsen tot tien weken na verzending van deze uitspraak, in welke termijn verzoekster aan de last kan voldoen, zonder dat dwangsommen verbeuren.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Voor het benoemen van een deskundige in de voorlopige voorziening, als door verzoekster verzocht, ziet de voorzieningenrechter, gelet op de aard van de procedure en het voorgaande, geen aanleiding. Of in de hoofdzaak een deskundige zal worden benoemd, zal de rechter in die zaak beslissen.
Beslist wordt als volgt.

3.Beslissing

De voorzieningenrechter
1. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het handhavingsbesluit van 24 september 2013 tot tien weken na verzending van deze uitspraak;
2. wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: