ECLI:NL:RBGEL:2013:5449

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12/5837
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een rampenbestrijdingsplan onder de Wet veiligheidsregio’s

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Gelderse Natuur- en Milieufederatie en de vereniging Leefmilieu als eiseressen, en het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid als verweerder. De zaak betreft de vaststelling van een rampbestrijdingsplan voor het bedrijf TWO Chemical Logistics B.V. te Nijmegen. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van dit plan, dat op 11 oktober 2012 door verweerder is vastgesteld. De rechtbank diende te beoordelen of het rampbestrijdingsplan een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het rampbestrijdingsplan geen besluit is, omdat het geen rechtsgevolgen teweegbrengt en enkel een operationeel plan is dat dient als draaiboek voor de rampbestrijding. De rechtbank oordeelt dat de bestuursrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep, maar bepaalt wel dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: 12/5837
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
de stichting Stichting Gelderse Natuur- en Milieufederatie te Arnhem en de vereniging Leefmilieu te Nijmegen, eiseressen,
en
het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft op 10 mei 2012 het ontwerp-rampbestrijdingsplan ten behoeve van het bedrijf TWO Chemical Logistics B.V. te Nijmegen (TWO) vastgesteld.
Ingevolge artikel 6.1.4 van het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr), dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing verklaart op de vaststelling van het rampbestrijdingsplan, hebben eiseressen hiertegen een zienswijze ingediend.
Verweerder heeft vervolgens op 11 oktober 2012 het rampbestrijdingsplan vastgesteld.
Eiseressen hebben hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013. Namens de Stichting Gelderse Natuur- en Milieufederatie is [naam] verschenen. Namens Leefmilieu
is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R. Verstegen en drs. M. Meeuse.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr), voor zover in dit geding van belang, kunnen bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor het bestuur van de veiligheidsregio een rampbestrijdingsplan vaststelt. In dat plan worden de maatregelen opgenomen die bij een ramp in die categorieën moeten worden genomen.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de Wvr worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, regels gesteld over de inhoud van het plan.
Ingevolge artikel 6.1.3 van het Bvr bevat het rampbestrijdingsplan in ieder geval:
a. de naam of functie van de aan de inrichting verbonden personen die bevoegd zijn om procedures van alarmering binnen en buiten de inrichting en van inwerkingstelling van bestrijdingsacties binnen de inrichting in werking te doen treden;
b. de naam of functie van de personen die belast zijn met de operationele leiding van het geheel van de bestrijdingsacties;
c. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen opdat degene die is belast met het opperbevel en de hulpverleningsdiensten snel worden geïnformeerd en de bij de bestrijding betrokken personen snel worden opgeroepen;
d. het schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties die bij de bestrijding kunnen worden betrokken;
e. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen met het oog op de bestrijding op en buiten het terrein van de inrichting;
f. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om de bevolking te informeren over de ramp of de dreiging van een ramp en over de door haar te volgen gedragslijn;
g. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om de hulpverleningsdiensten van een andere staat te informeren, indien de bevolking of het milieu van die staat door de ramp kunnen worden getroffen of dreigen te worden getroffen.
2. Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het rampbestrijdingsplan een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit artikel luidt als volgt:
“Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.”
Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg.
De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van verweerder tot vaststelling van het rampbestrijdingsplan geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en overweegt daartoe het volgende, waarbij tevens zal worden ingegaan op enkele door eiseressen genoemde aspecten.
Het rampbestrijdingsplan is een samenvoeging van informatie die van nut is tijdens een incident. Het betreft een operationeel plan, dat de maatregelen en voorzieningen beschrijft ten aanzien van de in artikel 6.1.3 van het Bvr genoemde onderwerpen. Zoals ter zitting naar voren is gekomen, is het rampbestrijdingsplan te beschouwen als een draaiboek, hoe te handelen in geval van een calamiteit.
De rechtbank is niet gebleken dat de vaststelling van het rampbestrijdingsplan rechtsgevolgen teweeg brengt.
De vermelding in het rampbestrijdingsplan van namen en functies van personen die bevoegd zijn om procedures in werking te doen treden of die bevoegd zijn om leiding aan de acties te geven, brengt geen verandering in de bevoegdheid die die personen reeds hebben. De bevoegdheid van bijvoorbeeld de burgemeester en de brandweer bij een ramp is immers gebaseerd op de Wvr.
Met betrekking tot het op de kaarten bij het rampbestrijdingsplan aangegeven rampgebied en de daarop aangegeven effectafstanden geldt dat die slechts een hulpmiddel zijn bij de daadwerkelijke rampbestrijding en de bevoegdheid van daarbij betrokken functionarissen om de ramp te bestrijden onverlet laten. Evenmin brengt het rampbestrijdingsplan een wijziging in de rechtspositie van personen of organisaties. Het rampbestrijdingsplan roept voor een burger geen verplichting in het leven om aanwijzingen van een functionaris op te volgen. Of voor een burger de verplichting bestaat om aanwijzingen op te volgen die in geval van een ramp conform het rampbestrijdingsplan worden gegeven, is afhankelijk van wet- en regelgeving.
3. Omdat de beslissing tot vaststelling van het rampbestrijdingsplan geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is, staat niet op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb bij de rechtbank beroep open tegen deze beslissing.
Het vorenstaande betekent dat de bestuursrechter niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep.
De rechtbank acht met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb termen aanwezig om te bepalen dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht aan hen vergoedt, omdat verweerder er aanvankelijk vanuit ging dat de vaststelling van het rampbestrijdingsplan een appellabel besluit was en heeft gewezen op de mogelijkheid van beroep bij de rechtbank.
Er zijn geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, nu niet is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank
verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen;
bepaalt dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht van € 310 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, en mr. J.H.A. van der Grinten
en mr. G.W.B. Heijmans, leden, in aanwezigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.