ECLI:NL:RBGEL:2013:5450

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 november 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
13/6614
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbaarheid van plichtsverzuim bij ambtenaar met PTSS en alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 november 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een ambtenaar die geconfronteerd werd met onvoorwaardelijk ontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim. De verzoeker had op 25 maart 2012 onder invloed van alcohol (510 ug/l) een privévoertuig bestuurd, wat hij erkende als plichtsverzuim. Echter, verzoeker stelde dat dit plichtsverzuim niet aan hem kon worden toegerekend vanwege de aanwezigheid van een geestelijke stoornis, namelijk posttraumatische stressstoornis (PTSS), en dat de opgelegde straf onevenredig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het oordeel van de voorzieningenrechter voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding.

De voorzieningenrechter nam de onbetwiste feiten als uitgangspunt en concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat het plichtsverzuim mogelijk niet of niet geheel aan verzoeker kon worden toegerekend. Dit was van belang, omdat de diagnose PTSS op het moment van het incident nog niet was gesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim en dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid. Daarom werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij verweerder werd verplicht om de bezoldiging van verzoeker voor 80% door te betalen tot twee weken na toezending van het deskundigenrapport.

De voorzieningenrechter bepaalde ook dat het door verzoeker betaalde griffierecht vergoed moest worden, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLANDZittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: 13/6614
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening
[verzoeker], verzoeker,en
de korpschef van Politie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M.G. Kho).
Procesverloop
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 28 maart 2012 (het primaire besluit), heeft verweerder verzoeker wegens zeer ernstig plichtsverzuim, bestaande uit het besturen van een privévoertuig onder invloed van alcohol (510 ug/l) op 25 maart 2012, de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd en daarbij bepaald dat deze straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.
Bij besluit van 5 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.1 Verzoeker is vanaf 1 december 2000 werkzaam geweest bij het voormalige Korps landelijke politiediensten (Klpd), thans de Landelijke eenheid, laatstelijk in de functie van biometriedeskundige bij de dienst IPOL.
2.2 Op 2 november 2010 is de toenmalige partner van verzoeker door actieve euthanasie overleden, nadat zij vanaf maart 2007 voor verschillende vormen van kanker was behandeld en op 17 september 2010 was vastgesteld dat zij in een terminaal stadium verkeerde.
2.3 Op 3 april 2011 is tegen verzoeker proces-verbaal opgemaakt wegens het besturen van een privévoertuig onder invloed van alcohol (395 ug/l). Verzoeker heeft nagelaten om zijn leidinggevende hiervan onmiddellijk op de hoogte te stellen. Naar aanleiding hiervan is verzoeker bij brief van 11 november 2011 het voornemen kenbaar gemaakt om hem wegens (ernstig) plichtsverzuim de straf van ontslag op te leggen, welke straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien verzoeker zich binnen twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.
2.4 Verzoeker is vanaf 2 augustus 2011 tot en met 22 november 2011 wegens aan angst en spanningen gerelateerde lichamelijke en psychische klachten geheel of gedeeltelijk niet in staat geweest om zijn functie uit te oefenen. In aansluiting hierop heeft verzoeker vakantieverlof opgenomen. Vanaf eind 2011 heeft verzoeker gesprekken met een bedrijfsmaatschappelijk werkster gevoerd. In januari 2012 is verzoeker weer aan het werk gegaan.
2.5 Verzoeker is vervolgens vanaf 8 februari 2012 tot en met 20 februari 2012 arbeidsongeschikt geweest als gevolg van spanningen die gesprekken in het kader van de op 23 januari 2012 begonnen systeemtherapie bij hem opriepen.
2.6 Op 10 maart 2012 is de vader van verzoekers huidige partner aan longkanker overleden. Zijn begrafenis heeft plaatsgevonden op 15 maart 2012. Na de begrafenis heeft verzoeker alcohol genuttigd. Die nacht heeft verzoeker om half twee een vriendin gebeld, volgens haar vanaf het graf van zijn overleden vrouw. Verzoeker kan zich naar eigen zeggen dit telefoongesprek niet herinneren en evenmin dat hij zijn huis die nacht heeft verlaten.
2.7 Op 25 maart 2012 is tegen verzoeker opnieuw proces-verbaal opgemaakt wegens het besturen van een privévoertuig onder invloed van alcohol (510 ug/l)/ Verzoeker is een rijverbod opgelegd van vijf uur.
2.8 Op 26 maart 2012 is verzoeker bij zijn huisarts geweest. Deze heeft over de aanleiding van verzoekers gedrag op 25 maart 2012 verklaard:
”Helaas is door een recent sterfgeval (uw schoonvader) met grote gelijkenis met het ziektebed van uw overleden vrouw, de situatie geëscaleerd. Als gevolg hiervan dronk u teveel als zelfmedicatie. Hoewel u weet dat het geen oplossing is, gaat u op dergelijke momenten impulsief drinken, om u te verlossen van nare gedachten.”
In de verwijsbrief van dezelfde datum naar Iris Zorg heeft de huisarts verklaard: ”Bovengenoemde patiënt heeft impulsief alcoholgebruik problemen. Hij gebruikt het als een zelfmedicatie om zijn emoties te onderdrukken. Hij kan geen grens aangeven en daardoor drinkt hij te veel.”
2.9 Op 27 maart 2012 is verzoeker het besluit van 17 februari 2012 uitgereikt, waarbij verzoeker wegens het door hem op 3 april 2011 gepleegde plichtsverzuim de straf van voorwaardelijk ontslag is opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen rechtsmiddel aangewend.
2.10 Op 27 maart 2012 heeft verzoeker zich ziek gemeld. Hij heeft sindsdien niet meer gewerkt.
2.11 Op 13 april 2012 is een disciplinair onderzoek ingesteld.
2.12 Op 2 mei 2012 heeft de PDC Politiepoli een diagnostisch onderzoek gedaan, uitgevoerd door mw. drs. T. van Oss, psychiater. Op 14 mei 2012 is verzoeker een samenvattend rapport toegezonden. Uit dit rapport blijkt dat bij verzoeker sprake is van een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) naar aanleiding van het ziekteproces en het overlijden van zijn toenmalige partner aan kanker, bedreigingen door zijn stiefzoon, een verstoorde relatie met de ouders van zijn overleden partner en het overlijden van de vader van zijn huidige partner aan kanker. Daarnaast is bij verzoeker sprake van een depressie waarvan de klachten bij het complexe rouwproces behoren dat verzoeker doormaakt. Ten slotte is bij verzoeker sprake van alcoholmisbruik met black outs.
2.13 Op 16 mei 2012 is verzoeker in het kader van het disciplinair onderzoek gehoord en heeft hij verklaard:
”Bij de Iriszorg heb ik vernomen dat mijn vorm van alcoholgebruik valt onder ”Binge” drinken. Dat is zeer compulsief drinken. […] Ik weet wat ik tot 24.00 uur die avond heb gegeten en gedronken en wat ik heb gedaan. Maar wat er daarna gebeurd is kan ik mij niet herinneren. Ik kan mij nog herinneren dat ik capuccino heb gedronken met een vriend op een terras. Daarna raakte ik in gesprek met twee vrouwen en een man met een hond. Zij nodigden mij uit om bij hen aan tafel te komen zitten. Zij gaven mij een biertje. De man gaf aan dat hij eerder twee honden had en dat hij verdriet had omdat hij één hond had moeten laten inslapen. Dat was voor mij de aanleiding om aan te geven dat ik zijn verdriet kon begrijpen omdat ik door de door van [naam 1] uit ervaring wist hoe het is om iemand te laten inslapen. Door de intensieve gesprekken hebben ze mij uitgenodigd om mee uit eten te gaan. Ik weet nog dat ik witte wijn heb gedronken tijdens het eten. Daarna heb ik ook nog biertjes gedronken en kennelijk zoveel dat ik vanaf dat moment niet meer weet wat er gebeurd is. […] Van mijn kennis[naam 2] heb ik gehoord dat ik om half twee op zijn uitnodiging samen met hem in diverse gelegenheden ben geweest en veel bier heb gedronken. Ik kan me nog herinneren dat ik een biertje heb gekregen.”
Op de vraag waarom verzoeker daarna in zijn auto is gestapt en is gaan rijden, heeft verzoeker geantwoord:
”Ik kan daar helemaal niets over zeggen. Ik weet gezien de vorige zaak dat ik dat niet moet doen. Maar kennelijk is er op één of andere manier iets gebeurd waardoor ik toch in de auto ben gestapt en ben gaan rijden. Er was geen noodzaak om de auto te pakken want ik had naar huis kunnen lopen en mijn auto stond op een veilige plaats en kon zelfs tot maandag daar wel blijven staan. Nogmaals ik kan me dat niet herinneren en als ik op dat tijdstip goed had na kunnen denken dan had ik een taxi genomen wat ik normaliter ook doe en was zeker niet in de auto gestapt.”
2.14 Op 22 mei 2012 is in het disciplinair onderzoek rapport uitgebracht.
2.15 Bij besluit van 26 juli 2012, uitgereikt op 8 augustus 2012, is verzoeker met onmiddellijke ingang buiten functie gesteld en is hem de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen en/of dienstterreinen van het voormalige Klpd ontzegd. Het hiertegen door verzoeker gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 december 2012 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen beroep ingesteld, zodat het in rechte vaststaat.
2.16 Verweerder heeft op grond van artikel 39 van het Besluit bezoldiging politie verzoekers bezoldiging tot 25 september 2013 doorbetaald, laatstelijk ter hoogte van 80%.
3. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat verzoeker zeer ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd door op 25 maart 2012 onder invloed van alcohol (510 ug/l) een privévoertuig te besturen.
4. Verzoeker heeft erkend dat hij zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim. Verzoeker is echter van mening dat dit plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend wegens de bij hem aanwezige geestelijke stoornis, PTSS, en dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is.
5.1 De vraag of het plichtsverzuim aan de betrokkene is toe te rekenen is volgens vaste jurisprudentie (CRvB 3 juni 2010, LJN BM8443, CRvB 10 oktober 2013, ECLI: 2013:2010) een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat bedrag heeft ingezien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Eveneens volgens vaste jurisprudentie (CRvB 15 september 2011, LJN: BT2637) vormt een alcoholverslaving op zichzelf niet een verontschuldigende factor bij de beoordeling van onder invloed van die verslaving gepleegd plichtsverzuim. Dit zou slechts anders zijn indien die verslaving moet worden toegeschreven aan een zodanig, niet door die verslaving veroorzaakt, psychisch defect dat betrokkene niet meer in staat moet worden geacht zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen.
5.2 Hoewel bij verzoeker geen sprake is van een alcoholverslaving, maar van alcoholmisbruik met black outs tot gevolg, acht de voorzieningenrechter deze jurisprudentie, gezien het door verzoeker gestelde verband tussen de bij hem vastgestelde PTSS en zijn alcolholmisbruik, toch van belang. De kernvraag is dan of bij verzoeker op 25 maart 2012 sprake was van een geestelijke stoornis als gevolg waarvan hij niet meer of niet geheel in staat was zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen en daarbij de consequenties van dat gedrag te overzien en voorzorgsmaatregelen te treffen. Als deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het plichtsverzuim niet toerekenbaar. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker onbetwist heeft gesteld slechts één keer eerder een dergelijke black out te hebben gehad naar aanleiding van zeer uitzonderlijke omstandigheden alsmede dat de diagnose PTSS op 25 maart 2012 nog niet was gesteld.
5.3 De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat er voor verweerder voorafgaand aan het bestreden besluit voldoende concrete aanwijzingen waren dat het plichtsverzuim verzoeker mogelijk niet of niet geheel kan worden toegerekend. Het lag dan ook op de weg van verweerder om hiernaar nader onderzoek te doen. Nu verweerder dit ten onrechte heeft nagelaten, is het bestreden besluit naar voorlopig oordeel onzorgvuldig voorbereid.
5.4 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij in het kader van de hoofdzaak alsnog een medisch onderzoek naar het causaal verband tussen de PTSS en het plichtsverzuim zal doen. Gelet hierop en na afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in afwachting van de uitkomst van dat onderzoek de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder met ingang van 1 november 2013 en tot twee weken na toezending van het deskundigenrapport aan verzoeker 80% van de bezoldiging van verzoeker doorbetaalt bij wijze van voorschot op een mogelijke nabetaling, als het ontslag geen stand houdt. Daarbij is in aanmerking genomen dat het resitutierisico voor rekening van verweerder komt, nu naar voorlopig oordeel het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Teneinde dit risico te beperken en nu niet is gebleken dat eiser daarmee niet in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien, is gekozen voor een kortere periode en een lager salaris. Teneinde partijen gelegenheid te geven de nodige maatregelen te treffen na afronding van het medisch onderzoek, is gekozen voor een uitlooptermijn van twee weken na toezending van het deskundigenrapport aan verzoeker.
5.5 Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verweerder met ingang van 1 november 2013 en tot twee weken na toezending van het deskundigenrapport aan verzoeker de bezoldiging van verzoeker voor 80% doorbetaalt;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 160,- aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.P. Heijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.