ECLI:NL:RBGEL:2013:5903

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_1704
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering met terugwerkende kracht en de beoordeling van ziekte of gebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Voets, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de intrekking van de WAO-uitkering van eiser met terugwerkende kracht tot 1998. Eiser had vanaf 1998 een WAO-uitkering ontvangen, maar het UWV trok deze uitkering in 2012 in, met de stelling dat eiser vanaf 1998 niet arbeidsongeschikt was en dat er geen sprake was van ziekte of gebrek. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de medische gegevens te veel contra-indicaties zijn om het standpunt van het UWV te volgen. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk sprake was van ziekte of gebrek bij eiser, en dat de intrekking van de WAO-uitkering met terugwerkende kracht niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 9 augustus 2012 te herroepen. Dit betekent dat eiser recht heeft op de WAO-uitkering tot 1 november 2011, en dat de besluiten van het UWV met betrekking tot de terugvordering van onterecht betaalde uitkeringen ook worden herroepen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het UWV een nieuw besluit moet nemen over de terugvordering van de WAO-uitkering en de toeslag, en heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 2360 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: 13/1704

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. M.J.G. Voets),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder zijn besluit van 27 augustus 2007 waarbij aan eiser met ingang van 29 augustus 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend, ingetrokken en de uitkering alsnog geweigerd.
Bij besluiten van 21 augustus 2012 heeft verweerder de toeslag op de WAO-uitkering met ingang van 29 augustus 1998 beëindigd en de over de periode 29 augustus 1998 tot en met 31 augustus 2012 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en toeslag ingevolge de Toeslagenwet, groot € 177.965,37, van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van gelijke datum heeft verweerder eiser tevens medegedeeld dat de tegemoetkoming arbeidsongeschikten ingevolge de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) ten onrechte aan hem is uitbetaald en tot een bedrag van € 1.036 van eiser wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 14 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de daartegen gemaakte bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.

Overwegingen

1
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is werkzaam geweest als orderverzamelaar gedurende 35 uren per week en heeft zich per 2 juni 1994 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld vanwege psychische klachten. Per einde wachttijd is hem een WAO-uitkering toegekend, welke uitkering met ingang van 15 november 1995 is ingetrokken, aangezien zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. De intrekking van de WAO-uitkering is in beroep en hoger beroep in stand gebleven. Een verzoek om herziening van deze beslissing in 2001 heeft geen doel getroffen. Datzelfde geldt voor het verzoek van eiser in 2003 om hem met terugwerkende kracht toegenomen arbeidsongeschikt te achten.
Naar aanleiding van het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep inzake laatstgenoemde besluiten en het rapport van de in die procedure geraadpleegde deskundige, psychiater G.F. Koerselman van 5 december 2006, heeft verweerder op 25 januari 2007 medegedeeld dat eiser met ingang van 28 augustus 1998 in aanmerking komt voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Een besluit ter zake is op 27 augustus 2007 genomen. De ingangsdatum is daarin gesteld op 29 augustus 1998.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek “Marque” is door verweerder vanaf 2011 heronderzoek verricht naar de gezondheidstoestand van eiser. Het onderzoek Marque betreft een onderzoek naar vermeende oplichting van uitkeringsinstanties door het valselijk opmaken van medische dossiers, onder andere door psychiater Gülsaçan.
2
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de vaststelling dat de belastbaarheid van eiser onjuist is ingeschat – van verminderd benutbare mogelijkheden is en was immers geen sprake - en dat deze onjuiste inschatting mede het gevolg is geweest van de door eiser niet juist en niet volledig weergegeven gezondheidstoestand.
3
Op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder b en c van de WAO, voor zover hier van belang, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een besluit tot toekenning van uitkering of trekt het dit in indien de betrokkene niet voldaan heeft aan zijn in artikel 80, eerste lid, van de WAO neergelegde verplichting om op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk informatie te verstrekken waarvan het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op zijn recht op een WAO-uitkering en als gevolg daarvan het recht op een uitkering ten onrechte (op een te hoog bedrag) is vastgesteld.
In het tweede lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn verweerder kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Op grond van artikel 57, eerste lid van de WAO, wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de belanghebbende teruggevorderd. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Op grond van artikel 80, eerste lid, van de WAO - zoals die bepaling luidde ten tijde in geding - is degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verplicht aan het UWV, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 vindt, indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
In artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels is bepaald dat, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering wordt ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregels wordt bij samenloop van één of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.
4
Eiser heeft de medische grondslag van het bestreden besluit aangevochten.
Eiser bestrijdt dat sprake is geweest van simulatie of aggravatie aan zijn kant. Hij heeft, ongeacht de kwalificaties die daaraan door de deskundigen worden gegeven, al jarenlang last van psychische klachten die door hem als belastend werden en worden ervaren. Hij verwijst in dat verband naar de vele rapporten die zich onder de gedingstukken bevinden en met name naar het rapport van Koerselman. Ook de psychiaters die geen ernstig ziektebeeld hebben vastgesteld, hebben gerapporteerd over bij hem bestaande klachten en beperkingen en hebben geen overdrijving dan wel simulatie geconstateerd.
Ook thans is er nog sprake van een psychiatrisch toestandsbeeld bij hem. Weliswaar is er door een periode van betrekkelijke rust verbetering ingetreden, maar in wezen is er niets veranderd. Hij heeft, omdat hij de belastende activiteiten heeft vermeden, persoonlijk en sociaal marginaal gefunctioneerd. Hij is nu weer doorverwezen naar Indigo voor behandeling van zijn psychische klachten.
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij vanaf 1998 tot nu volledig arbeidsongeschikt is en subsidiair dat alleen een intrekking per toekomende datum mogelijk is.
5
Het medisch onderzoek van verweerder omvat het volgende.
Eiser is onderzocht door verzekeringsarts J. van Asselt (Van Asselt). Van Asselt heeft dossierstudie verricht, eiser gezien op het spreekuur en informatie ingewonnen bij de huisarts van eiser. In haar rapport van 1 juni 2011 heeft zij geconcludeerd dat een psychiatrische expertise noodzakelijk is alvorens zij een oordeel kan geven over de arbeidsongeschiktheid van eiser.
Op 20 september 2011 heeft psychiater J.H.M. van Laarhoven rapport uitgebracht. Deze is tot de conclusie gekomen dat er bij eiser geen sprake is van ernstige psychiatrische pathologie, met name geen schizofrenie. Hij acht het aannemelijk dat er ten tijde van de ziekmelding enige spanningsklachten geweest zijn, maar acht het onaannemelijk dat er sindsdien ernstige psychiatrische pathologie is geweest.
Naar aanleiding van de expertise heeft Van Asselt in haar rapport van 10 oktober 2011 aangegeven dat er gegronde vermoedens zijn dat de belastbaarheid (mede) door toedoen van eiser op onjuiste gronden is vastgesteld.
Bij besluit van 12 oktober 2011 heeft verweerder de betaling van de WAO-uitkering per 1 november 2011 stopgezet. Daarin is vermeld dat na het onderzoek door de verzekeringsarts het vermoeden is ontstaan dat het recht op uitkering niet meer bestaat of lager moet worden vastgesteld.
Vervolgens heeft stafverzekeringsarts C.H.C. Lemmers reden gezien om aan psychiater G.F. Koerselman, gezien zijn eerder rapport, een reactie te vragen op het rapport van Van Laarhoven van 20 september 2011. Op 12 december 2011 heeft Koerselman gereageerd en aangegeven dat het rapport van Van Laarhoven hem geen aanleiding geeft om de conclusies uit zijn rapport van 5 december 2011 (lees: 2006) te herzien. Hij heeft vermeld dat hij daarbij ook rekening heeft gehouden met het feit dat medische informatie die is verstrekt door de behandelend psychiater Gülsaçan mogelijk niet betrouwbaar is geweest.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een diagnostisch onderzoek laten verrichten. De diagnostische opname heeft plaatsgevonden van 30 januari 2012 tot en met 3 februari 2012. Daarbij is eiser geobserveerd en psychologisch en psychiatrisch onderzocht. Hiervan is op 8 maart 2012 een rapport uitgebracht door psychiater P. Notten. Geconcludeerd is dat er ten tijde van de opname geen tekenen van een (ernstig) psychiatrisch toestandsbeeld worden gezien en dat er zeker geen sprake is van schizofrenie. Klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog L.E.E. Ligthart heeft in dit verband op 29 maart 2012 een rapport uitgebracht. Op 29 juni 2012 heeft G.W. de Weerd, inspecteur bij Directie handhaving van het UWV een onderzoeksrapport opgemaakt mede naar aanleiding van observaties van eiser in de periode 2 mei 2012 tot en met 25 mei 2012.
Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft Van Asselt in haar rapport, laatstelijk gewijzigd op 31 juli 2012, gemotiveerd dat eiser belastbaar is voor werk, dat er geen sprake is van ziekte en/of gebrek in psychiatrische zin, dat dit ook het geval was in 1995 alsook op 28 augustus 1998, alsook per heden en dat het zeer aannemelijk is dat dit ook gold voor de tussenliggende perioden.
In bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep M. Wolff (Wolff) onderzoek verricht en op 17 december 2012 rapport uitgebracht. Geconcludeerd is dat er geen aanleiding is tot herziening van de medische grondslag, waarop het primaire besluit is gebaseerd.
6
De rechtbank zal allereerst beoordelen of eiser ten tijde van het heronderzoek in 2011 arbeidsongeschikt is te achten. Daarbij wordt uitgegaan van 1 november 2011, datum stopzetten uitbetaling van de WAO-uitkering.
7
De rechtbank is van oordeel dat dat in de rapporten van de verzekeringsartsen, gelet op het geheel aan ter beschikking staande onderzoeksgegevens en in het bijzonder de rapporten van de door verweerder ingeschakelde psychiaters, op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd dat ten tijde van het heronderzoek geen sprake was van verminderd benutbare mogelijkheden. Hierbij is van belang dat het medisch onderzoek van verweerder zorgvuldig en volledig is geweest. Alle medische informatie is uitgebreid beschreven en meegewogen. Daarnaast zijn er psychiatrische expertises, een psychologische expertise en een diagnostische opname geweest. De rechtbank is van oordeel dat het in dit verband niet nodig was, gelet op de door verweerder gegeven toelichting, dat de resultaten van het nader onderzoek in 2012 aan Koerselman moesten worden voorgelegd.
Een intrekking van de WAO-uitkering met (beperkt) terugwerkende kracht tot 1 november 2011 acht de rechtbank dan ook juist. Het had eiser redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, nu vanwege het vermoeden dat dit het geval was de betaling van de uitkering op die datum is stopgezet.
8
Met betrekking tot de vaststelling van verweerder dat eiser per augustus 1998 niet arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO overweegt de rechtbank als volgt.
9
Op grond van de vele medische stukken in het dossier moet worden vastgesteld dat in het verleden wisselend is gedacht over de psychische beperkingen van eiser. Er zijn meerdere procedures geweest waarbij het er om ging of eiser wel of niet arbeidsongeschikt was. Hierbij zijn deskundigen geraadpleegd en is informatie van behandelaars van eiser verkregen. Een aantal psychiaters heeft aangegeven dat er weinig tot geen beperkingen behoeven te worden aangenomen en een aantal psychiaters komt tot beperkingen dan wel forse beperkingen.
10
De rechtbank ziet in het geheel aan medische gegevens teveel contra-indicaties om verweerder te volgen in zijn standpunt dat er bij eiser vanaf 29 augustus 1998 geen sprake was van ziekte of gebrek en dus van verminderd benutbare mogelijkheden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de vele – wisselende - opvattingen over de aan te nemen beperkingen bij eiser het voordeel van de twijfel in dit geval aan eiser moet toekomen.
Hierbij acht de rechtbank van belang dat niet aannemelijk is dat de invloed van eiser op de onderzoeken in het algemeen zodanig was dat hij op die manier een juiste beoordeling heeft gedwarsboomd en dat wel aannemelijk is dat de invloed van psychiater Gülsaçan op de toekenning en voortzetting van de uitkering gering is geweest in deze zaak. Hij was een van de vele psychiaters die een medisch oordeel heeft gegeven. De door hem gestelde diagnose in zijn brief van 25 juni 2002, de diagnose schizofrenie gedesorganiseerde type, was al enkele jaren daarvóór door psycholoog Akyuz en zenuwarts van Egmond in hun rapport van 12 augustus 1999 gesteld, ruim voordat Gülsaçan in beeld kwam. Daarvóór en daarna hebben psychiaters gebreken vastgesteld.
11
De rechtbank acht voorts van belang dat Koerselman in zijn rapport van 5 december 2006 eveneens geconcludeerd heeft dat bij eiser sprake was van een psychiatrische aandoening. Koerselman had bij zijn oordeel de beschikking over alle relevante stukken tot dat moment. Op basis van een eigen onderzoek heeft hij een oordeel heeft gegeven. Om een dergelijk gefundeerd oordeel thans op basis van een nieuw onderzoek terzijde te schuiven en te stellen dat er niets aan de hand was – immers geen ziekte of gebrek – gaat te ver. Koerselman heeft in zijn reactie van 12 december 2011 op het rapport van Van Laarhoven aangegeven dat hij sterk de indruk heeft dat sprake is van een post-hoc interpretatie. Nu eisers psychiater van fraude wordt beschuldigd moeten wij aannemen dat eiser zelf heeft gefraudeerd, aldus Koerselman. Koerselman vermeldt in die brief tevens dat tal van psychiatrische ziekten, waaronder schizofrenie, in episoden of fasen verlopen.
De rechtbank stelt overigens vast dat de invloed van eisers gedrag bij het onderzoek van Koerselman niet zodanig was dat gezegd moet worden dat een adequaat onderzoek niet mogelijk was. Van mutistisch gedrag tijdens het onderzoek was geen sprake. Uit de stukken komt naar voren dat eiser zich alleen bij psychiater Duinkerke, blijkens het rapport van 20 augustus 2001, mutistisch gedroeg. Koerselman was hiervan blijkens zijn rapport op de hoogte. Overigens werd geregeld aangegeven dat eiser niet overdrijft.
12
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het al dan niet hebben bestaan van schizofrenie bij eiser niet maatgevend is in deze zaak. Eiser zelf heeft niet gesteld dat (uitsluitend) sprake is van schizofrenie. Hij heeft psychische klachten naar voren gebracht, die door de artsen zijn voorzien van een diagnose. Dat de artsen daar wellicht een verkeerde diagnose aan hebben verbonden, is in dit geval niet aan eiser te wijten. Verweerders stelling dat, aangezien bij heronderzoek is gebleken dat geen sprake is van schizofrenie, dit ook niet het geval is geweest in de periode daarvoor, kan daarom – wat daar ook van zij – niet een afdoende motivering vormen voor de vaststelling dat geen sprake is van ziekte of gebrek bij eiser.
13
Op grond van het hiervoor overwogene is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. Nu geen grond bestaat om aan te nemen dat verweerder in staat zal zijn het gebrek te herstellen ziet de rechtbank met het oog op finale geschilbeslechting aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door het primaire besluit van 9 augustus 2012 inzake de intrekking van de WAO-uitkering per 29 augustus 1998 te herroepen.
Hieruit volgt dat het besluit van 21 augustus 2012, dat betrekking heeft op de intrekking van de toeslag op de WAO-uitkering per 29 augustus 1998, eveneens wordt herroepen.
Datzelfde geldt voor het besluit van 21 augustus 2012 inzake de terugvordering van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten op grond van de Wtcg. Aangezien eiser tot 1 november 2011 recht heeft op een WAO-uitkering, heeft eiser, gelet op het bepaalde in artikel 4 van het Besluit tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, ook voor het jaar 2011 recht op de tegemoetkoming.
14
Wat de terugvordering betreft zal verweerder worden opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De vanaf 1 november 2011 te veel betaalde WAO-uitkering – voor zover deze na die datum nog is uitbetaald- en de toeslag ingevolge de Toeslagenwet dient teruggevorderd te worden. Van een dringende reden om niet terug te vorderen is niet gebleken.
15
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten voor kosten rechtsbijstand, in bezwaar begroot op € 1416 (twee maal indienen bezwaarschrift, een maal hoorzitting) en in beroep begroot op € 944. Verweerder dient voorts het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept de besluiten van 9 augustus 2012 en 21 augustus 2012, voor zover die betrekking hebben op intrekking van de WAO-uitkering en de toeslag per 29 augustus 1998, alsmede op de terugvordering van de tegemoetkoming ingevolge de Wtcg;
trekt de WAO-uitkering en de toeslag met ingang van 1 november 2011 in;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen ten aanzien van de terugvordering van de WAO-uitkering en de toeslag met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van in totaal
€ 2360;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 44 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch-Leysma, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. E.M. Vermeulen, leden, in aanwezigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.