ECLI:NL:RBGEL:2013:5997

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
2172535 EZ VERZ 13-88 PH/SK
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Huidekoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die de nalatenschap van haar overleden ouders beneficiair wenst te aanvaarden. De procedure begon met een verzoekschrift van 27 juni 2013, waarin verzoekster om machtiging vroeg op basis van artikel 4:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verzoekster had eerder de nalatenschap van haar erflaatster onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard, maar de nalatenschap van haar erflater was door een verklaring van erfrecht als zuiver aanvaard geclassificeerd, wat zij betwistte. De kantonrechter heeft de feiten en de relevante wetgeving in overweging genomen, waaronder de artikelen 4:190, 4:191 en 4:194 BW, en heeft vastgesteld dat verzoekster niet ondubbelzinnig had gehandeld als een zuiver aanvaardend erfgenaam. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van erfrecht niet voldoende was gemotiveerd om te concluderen dat verzoekster de nalatenschap van erflater zuiver had aanvaard. Het arrest van het gerechtshof Arnhem van 2 november 2010, waaruit bleek dat verzoekster als erfgenaam een aanzienlijk bedrag moest voldoen, werd als een latere gebeurtenis beschouwd die de nalatenschap in negatieve zin vergrootte. De kantonrechter verleende verzoekster de gevraagde machtiging om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden, en benadrukte dat de verklaring van aanvaarding of verwerping ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis van erflater moest worden afgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team bewind en erfrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaakgegevens 2172535 EZ VERZ 13-88 PH/SK
uitspraak van 13 december 2013
Beschikking artikel 4:194 lid 2 BW
In de zaak van
[verzoekster],
geboren op [1968] te [plaats],
wonende te [plaats],
verzoekster,
advocaat mr. drs. J.L. Zegelink te Elst.

1.De procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van het verzoekschrift van 27 juni 2013 en de aanvulling van 30 juli 2013.
1.2.
Bij brief van 29 augustus 2013 heeft de kantonrechter verzoekster nader geïnformeerd over het door haar ingediende verzoek. Daarop heeft verzoekster gereageerd bij brief van 26 september 2013.

2.De feiten

2.1.
Op [2007] is te [plaats] overleden [erflater], geboren te [plaats] op [1942] (hierna: erflater). De erflater woonde laatstelijk
in [plaats].
2.2.
Op [2011] is voorts te[plaats] overleden [erflaatster], geboren te [plaats] op [1944] (hierna: erflaatster). De erflaatster woonde laatstelijk in [plaats].
2.3.
De hiervoor genoemde erflater en erflaatster waren tot het overlijden van erflater (onder het maken van huwelijkse voorwaarden) gehuwd. Zij hebben als afstammeling en erfgenaam achtergelaten [verzoekster], de verzoekster in dezen.
2.4.
Verzoekster heeft de nalatenschap van erflaatster onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair) aanvaard. In de verklaring van erfrecht van 17 juni 2011 is het volgende vermeld over de aanvaarding van de nalatenschap van erflater:
“3. Aanvaarding. [verzoekster], voornoemd, heeft inzake de nalatenschap van de overledene zuiver aanvaard (hetgeen blijkt door feitelijk handelen en door tijdsverloop).”
2.5.
Bij arrest van 2 november 2010 van het gerechtshof Arnhem is [naam] c.s. (waaronder erflater) veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
[verzoekster] te betalen een bedrag van € 160.127,89, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 september 2004 tot aan de dag van voldoening.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster verzoekt de kantonrechter machtiging te verlenen om op grond van artikel 4:194 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de nalatenschap van erflater beneficiair te aanvaarden. Het verzoek om de nalatenschap van erflater beneficiair te mogen aanvaarden in de zin van voormeld artikellid, is ingegeven door het arrest van het gerechtshof Arnhem van 2 november 2010 waaruit volgt dat erflater en thans verzoekster als zijn rechtsopvolger onder algemene titel een bedrag van (per 8 mei 2013) € 216.314,19 dient te voldoen.
Voorts leidt de kantonrechter uit het verzoekschrift af, dat de conclusie in de verklaring van erfrecht van 17 juni 2011 over de zuivere aanvaarding van de nalatenschap van erflater door verzoekster op de gronden als in deze verklaring van erfrecht vermeld, wordt bestreden. Daartoe zijn ook de op schrift vastgelegde opinies over de situatie van verzoekster van
prof. mr. W.D. Kolkman en prof. mr. M.J.A. van Mourik overgelegd.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 4:190 lid 1 BW kan een erfgenaam een nalatenschap aanvaarden of verwerpen. Een aanvaarding kan zuiver geschieden of onder voorrecht van boedelbeschrijving.
Ingevolge artikel 4:191 lid 1 BW wordt de in het vorige artikel bedoelde keuze gedaan door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis. De verklaring wordt in het boedelregister ingeschreven.
Ingevolge artikel 4:192 lid 1 BW aanvaardt een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt, daardoor de nalatenschap zuiver, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan.
Ingevolge artikel 4:194 lid 2 BW is een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een uiterste wil, volgens welke zijn erfdeel groter is dan het zonder die uiterste wil zou zijn geweest, of met een na zijn aanvaarding voorgevallen gebeurtenis waardoor zijn erfdeel is vergroot, wordt, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet, door de kantonrechter gemachtigd alsnog beneficiair te aanvaarden. Nochtans moet hij de schulden der nalatenschap en de lasten met zijn gehele vermogen voldoen, voor zover dat ook zonder die uiterste wil of zonder die gebeurtenis het geval zou zijn geweest.
4.2.
In het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2013
(
LJNBZ4288) is - voor zover thans van belang - het volgende uiteengezet over de vraag of een nalatenschap door de gedragingen van de erfgenaam zuiver is aanvaard.
“3.15 Artikel 4:192 lid 1 BW bepaalt dat een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbend erfgenaam gedraagt, de nalatenschap daardoor
zuiver aanvaardt, tenzij hij eerder een keuze heeft gemaakt voor beneficiaire aanvaarding of verwerping. Op grond van de parlementaire geschiedenis bij deze bepaling (MvA, II, Parl. Gesch. Boek 4 BW, pp. 933-934) overweegt het hof dat een erfgenaam de mogelijkheid een keuze te maken niet verliest, indien hij slechts daden van beheer verricht, maar wel wanneer hij, zoals vrijstaat aan erfgenamen die zuiver hebben aanvaard, over de goederen van de
nalatenschap als heer en meester beschikt. Het hof zoekt voor de invulling van het begrip beheer aansluiting bij artikel 3:170 lid 2, tweede volzin, BW, waarin is bepaald dat onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van een goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap, in dit geval de nalatenschap, verschuldigde prestaties.”
4.2.1.
Verzoekster stelt dat zij zich na het overlijden van erflater op geen enkele wijze heeft uitgelaten over het verwerpen dan wel aanvaarden van zijn nalatenschap. Daarnaast heeft zij evenmin handelingen verricht die tot de conclusie leiden dat zij daarom de nalatenschap (stilzwijgend) zuiver heeft aanvaard, aldus verzoekster.
4.2.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de verklaring van erfrecht op het onderdeel zuivere aanvaarding nalatenschap erflater, niet toereikend gemotiveerd om op basis daarvan de conclusie te trekken dat verzoekster de nalatenschap van erflater ondubbelzinnig en zonder voorbehoud zuiver heeft aanvaard. In de verklaring van erfrecht is in dit verband slechts vermeld ‘hetgeen blijkt door feitelijk handelen en door tijdsverloop’.
De in het verzoekschrift neergelegde gegevens en de bijgevoegde opinies van
prof. Kolkman en prof. Van Mourik duiden op het tegenovergestelde, te weten dat verzoekster zich nog niet heeft uitgelaten over het (beneficiair) aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap van erflater. Van het door verzoekster zich als heer en meester beschikken over de goederen van de nalatenschap van erflater is de kantonrechter - op basis van de in het verzoekschrift neergelegde gegevens - niet gebleken. Verder is het enkele tijdsverloop thans evenmin bepalend voor het zuiver aanvaarden van de nalatenschap van erflater.
4.2.3.
Het thans ingediende verzoek is gebaseerd op het bepaalde in artikel 4:194 lid 2 BW. Dit artikellid heeft betrekking op de situatie dat door het later bekend worden met een uiterste wil of door het voorvallen van een latere gebeurtenis, het erfdeel van een erfgenaam vergroot wordt waardoor hij ook meer in het tekort van de nalatenschap zou moeten bijdragen. De later voorgevallen gebeurtenis is thans het arrest van het gerechtshof Arnhem van 2 november 2010 en de daarmee samenhangende vordering ten laste van erflater en thans verzoekster als erfgenaam, waar zij eerst op 8 mei 2013 mee bekend is geworden.
Dat is nu de dag waarop het arrest aan haar is betekend; in de daaraan voorafgaande periode stelt verzoekster gemotiveerd niet op de hoogte te zijn geweest van de procedure die aan het
arrest van het gerechtshof Arnhem ten grondslag ligt.
Het onderhavige verzoek is op 27 juni 2013 en derhalve tijdig, binnen drie maanden na
8 mei 2013, ingediend (artikel 4:194 lid 2 BW).
4.2.4.
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 2 november 2010 zijn als partijen aan te merken erflater en zijn twee broers en de vennootschap onder firma waarin zij participeerden. Het arrest houdt een veroordeling van Peters c.s. in tot het betalen van een bedrag van € 160.127,89, te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag vanaf
20 september 2004 tot aan de dag van voldoening. Uit de betekening van het arrest van het gerechtshof Arnhem op 8 mei 2013 aan verzoekster leidt de kantonrechter voorts af dat de broers allen hoofdelijk aansprakelijk waren. Van verzoekster als erfgename wordt daarom
het volledige bedrag als hiervoor genoemd gevorderd (vermeerderd met wettelijke rente).
Naar het oordeel van de kantonrechter is het arrest van het gerechtshof Arnhem van 2 november 2010 en de daarmee samenhangende hoofdelijkheid, te kwalificeren als een nader opgekomen gebeurtenis die de nalatenschap van erflater aan verzoekster in negatieve zin vergroot. Gelet op het voorgaande en op basis van de in het verzoekschrift neergelegde gegevens, is de kantonrechter van oordeel dat verzoekster machtiging kan worden verleend de nalatenschap van erflater - indien nodig - beneficiair te aanvaarden in de zin van artikel 4:194 lid 2 BW.
4.3.
Het verzoek wordt op basis van het voorgaande toegewezen.
4.4.
Tot slot wijst de kantonrechter verzoekster erop dat het afleggen van de verklaring van (beneficiaire) aanvaarding of verwerping in de zin van artikel 4:190 lid 1 BW juncto
4:191 lid 1 BW dan wel van de verklaring van beneficiaire aanvaarding in de zin van artikel 4:194 lid 2 BW juncto 4:191 lid 1 BW, dient te geschieden ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis van erflater (thans de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem).

5.De beslissing

De kantonrechter:
- verleent verzoekster - indien nodig - machtiging de nalatenschap van erflater beneficiair te aanvaarden in de zin van artikel 4:194 lid 2 BW.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2013.