In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 december 2013 uitspraak gedaan op het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de minderjarigen [kind A], [kind B] en [kind C] onder toezicht te stellen. De Raad stelde dat er sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarigen, maar de kinderrechter oordeelde dat niet voldoende was aangetoond dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hadden gefaald of naar verwachting zouden falen. De Raad had in zijn rapport van 28 november 2013 gewezen op de complexe opvoedingssituatie, de langdurige problemen binnen het gezin en de traumatische ervaringen van de kinderen door huiselijk geweld in het verleden. De moeder van de kinderen had ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek en aangegeven dat zij voldoende professionele ondersteuning had en dat de gezinstherapie positieve effecten had. De kinderrechter concludeerde dat de ingezette therapie een positieve ontwikkeling teweegbracht en dat de ondertoezichtstelling, gezien de weerstand van de kinderen en de moeder, niet in hun belang zou zijn. De kinderrechter wees het verzoek van de Raad af, met de overweging dat de huidige situatie en de ingezette hulpverlening voldoende waren om de ontwikkeling van de minderjarigen te waarborgen.