ECLI:NL:RBGEL:2013:6402

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
235515
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van banken in kredietovereenkomsten en de gevolgen van schending

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN AMRO Bank N.V. en verschillende gedaagden, waaronder Pinarci Holding B.V. en Pinarci Machines Europe B.V. De rechtbank heeft zich gebogen over de reikwijdte van de zorgplicht van banken, specifiek in het kader van kredietovereenkomsten. De rechtbank overweegt dat banken een zorgplicht hebben jegens hun cliënten, zowel op basis van de contractuele relatie als op grond van ongeschreven recht. Deze zorgplicht is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. In deze zaak was er geen sprake van een consumententransactie, waardoor de zorgplicht van de bank niet op dezelfde wijze van toepassing was als bij particuliere klanten.

De rechtbank oordeelt dat ABN AMRO niet in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht bij de opzegging van de kredietovereenkomst. De gedaagden, waaronder [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], hebben niet voldaan aan de afgesproken kredietvoorwaarden, wat heeft geleid tot een aanzienlijke openstaande schuld. De rechtbank wijst erop dat de gedaagden in verzuim zijn geraakt door het niet tijdig aanleveren van essentiële informatie en het niet naleven van de afgesproken reductieregelingen. Dit heeft de bank in een positie gebracht waarin zij genoodzaakt was de kredietovereenkomst op te zeggen.

De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de openstaande bedragen, inclusief rente en kosten, en hen opgedragen om informatie te verstrekken over hun inkomens- en vermogenspositie. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de bank als de kredietnemers in het kader van zakelijke kredietrelaties en de gevolgen van het niet nakomen van contractuele verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/235515 / HA ZA 12-758
Vonnis van 11 september 2013
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.J.H. Orval te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PINARCI HOLDING B.V.,
gevestigd te Nijkerk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PINARCI MACHINES EUROPE B.V.,
gevestigd te Nijkerk,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [plaats],
4.
[gedaagde sub 3],
wonende te Nijkerk,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5],
gevestigd te [plaats],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J.P. HEAVY LIFTING EQUIPMENT B.V.,
gevestigd te Nijkerk,
gedaagden,
advocaat mr. A. Kara te Maastricht.
Eiseres zal hierna ABN AMRO genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk Pinarci genoemd worden, dan wel ieder afzonderlijk respectievelijk Pinarci Holding, PME, [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 mei 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 juli 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
PME hield zich blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder meer bezig met het in- en verkopen van machines, alsmede de verhuur hiervan, zoals heftrucks en kranen. Bestuurder en enig aandeelhouder van PME is Pinarci Holding. Bestuurder en enig aandeelhouder van Pinarci Holding is [gedaagde sub 3]. [gedaagde sub 4] is de echtgenote van [gedaagde sub 3].
2.2.
Heavy Lifting houdt zich blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder meer bezig met het in- en verkopen van (industriële) machines, alsmede de verhuur hiervan, zoals heftrucks en kranen. Bestuurder en enig aandeelhouder van Heavy Lifting is [gedaagde sub 5]. Bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 5] is [gedaagde sub 3], broer van [gedaagde sub 3] (gedaagde sub 3). [gedaagde sub 3] is voorts als ‘International Sales Manager, Europe, Middle East’ werkzaam bij PME.
2.3.
In een op 5 januari 2012 tussen ABN AMRO enerzijds en Pinarci Holding en PME anderzijds tot stand gekomen kredietovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
in aanmerking nemende:
- dat tussen de Kredietnemer en ABN AMRO op 18 oktober 2010 een kredietovereenkomst, hierna te noemen
“Kredietovereenkomst” is gesloten, waarvoor de in de Kredietovereenkomst vermelde condities van toepassing
zijn;
- dat de Kredietnemer en ABN AMRO de condities van de Kredietovereenkomst op verzoek van de
kredietnemer wensen te wijzigen als hierna omschreven en voor het overige de Kredietovereenkomst geheel
van kracht willen laten blijven,
zijn overeengekomen als volgt:
gewijzigde conditie:
Omvang faciliteitEUR 2.253.363,=
(…)
Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid:
Verwezen wordt naar de inhoud van deze Kredietovereenkomst. (…)
Ondergetekende, [gedaagde sub 3], heeft zich hoofdelijk verbonden tegenover ABN AMRO op de wijze zoals opgenomen in de Bestaande Kredietovereenkomst, hierna te noemen de “Bestaande Hoofdelijkheid”.
Ondergetekende, [gedaagde sub 3], verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de Bestaande Kredietovereenkomst zoals (gewijzigd) voortgezet en/of aangevuld overeenkomstig deze Kredietovereenkomst te vorderen heeft of zal hebben, met behoud van de vorderingen en andere rechten en plichten uit hoofde van de Bestaande Hoofdelijkheid ten behoeve van ABN AMRO.
(…)
Ten blijke van mijn toestemming. (…)
[gedaagde sub 4]
2.4.
In een op 10 mei 2012 tussen ABN AMRO enerzijds en Pinarci Holding en PME anderzijds tot stand gekomen kredietovereenkomst (hierna: de kredietovereenkomst) is onder meer het volgende opgenomen:
in aanmerking nemende dat:
- een kredietovereenkomst d.d. 18 april 2010 geldt tussen ABN AMRO en de daarin
vermelde kredietnemer(s), hierna te noemen de “Bestaande Kredietovereenkomst”;
- de Kredietnemer en ABN AMRO beogen de rechten en de verplichtingen uit hoofde van
de Bestaande Kredietovereenkomst te behouden zoals gewijzigd en/of aangevuld
overeenkomstig hetgeen is opgenomen in deze Kredietovereenkomst, hierna te noemen de
“Kredietovereenkomst”, waardoor die in zijn geheel als volgt komt te luiden;
zijn overeengekomen als volgt:
De kredietnemer en ABN AMRO komen overeen de rechten en de verplichtingen uit hoofde van de Bestaande Kredietovereenkomst te wijzigen en/of aan te vullen, zonder de Bestaande Kredietovereenkomst te beëindigen, overeenkomstig hetgeen is opgenomen in deze Kredietovereenkomst.
ABN AMRO is hiertoe bereid op basis van de aan haar verstrekte informatie.
De Kredietnemer krijgt de faciliteit ten behoeve van zijn bedrijfsuitoefening.
Omvang financieringEUR 3.646.296,00
(was EUR 2.146.296,00)
(…)
Limietaanpassing
De limiet zal op 1 augustus 2012 worden verlaagd met EUR 300.000,00, behoudens wijziging.
De limiet zal op 1 augustus 2012 worden verlaagd met EUR 1.200.000,00, behoudens wijziging.
De limiet zal met EUR 15.000,00 per kwartaal worden verlaagd tot EUR 750.000,00, voor het eerst op 1 juli 2012, behoudens wijziging.
Zekerheden en verklaringen
- Bankhypotheek van EUR 850.000,00 in hoofdsom, te vermeerderen met 40% voor rente
en kosten, op de onroerende zaak te [plaats], één en ander nader
omschreven in de hypotheekakte.
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van [gedaagde sub 3], wonende [plaats]
.
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van alle onder 1 vermelde partijen op grond van het
bepaalde onder I.4 van de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening.
- Pandrecht voorraden.
- Pandrecht bedrijfsinventaris.
- Pandrecht vorderingen.
- Op eerste verzoek zal de Kredietnemer aan ABN AMRO een (periodieke) gespecificeerde en rechtsgeldig
ondertekende opgave van zijn handelsvorderingen verstrekken door middel van een door ABN AMRO daartoe
aan de Kredietnemer ter beschikking te stellen formulier, vergezeld van een debiteurenlijst.
(…)
Overige Bepalingen
- ABN AMRO acht het met het oog op de continuïteit van de onderneming van de Kredietnemer noodzakelijk
dat:
- De kredietnemer zal zijn betalingsverkeer zoveel mogelijk via ABN AMRO leiden.
(…)
- In aanvulling op, resp. in afwijking van de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening geldt het volgende:
- Op eerste verzoek zal de Kredietnemer aan ABN AMRO een afschrift van de meest recente aangifte
inkomstenbelasting van [gedaagde sub 3] zenden.
Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid:
Verwezen wordt naar de inhoud van deze Kredietovereenkomst. (…)
Ondergetekende, [gedaagde sub 3], heeft zich hoofdelijk verbonden tegenover ABN AMRO op de wijze zoals opgenomen in de Bestaande Kredietovereenkomst, hierna te noemen de “Bestaande Hoofdelijkheid”.
Ondergetekende, [gedaagde sub 3], verklaart hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de Bestaande Kredietovereenkomst zoals (gewijzigd) voortgezet en/of aangevuld overeenkomstig deze Kredietovereenkomst te vorderen heeft of zal hebben, met behoud van de vorderingen en andere rechten en plichten uit hoofde van de Bestaande Hoofdelijkheid ten behoeve van ABN AMRO.
(…)
Ten blijke van mijn toestemming.
(…)
[gedaagde sub 4]
2.5.
Bij brief van 16 augustus 2012 heeft ABN AMRO onder meer het volgende aan Pinarci Holding, PME en [gedaagde sub 3] bericht:
Hiermee bevestigen wij u hetgeen wij op 13 augustus jl. met u hebben besproken bij u op kantoor. Tijdens dit gesprek waren namens de onderneming aanwezig [gedaagde sub 3] en de adviseur [derde] van Green Olive Consultancy en namens ABN AMRO Bank N.V. (verder “de bank”) waren aanwezig de heren [derde], [derde] en [derde] en [derde].
Deze bespreking hebben wij gehouden naar aanleiding van het besluit van de bank om het beheer van de aan u verstrekte kredietfaciliteiten over te dragen naar Bijzonder Beheer. Hierover bent u 6 augustus jl. schriftelijk geïnformeerd.
Gezien het gegeven dat u niet in staat bent de overeengekomen reductieregelingen op uw krediet in rekening-courant na te komen, de onvolledige informatievoorziening richting de bank, de conservatoire beslaglegging op uw rekeningen bij de bank en op uw onroerend goed alsmede de slechte bereikbaarheid van [gedaagde sub 3] maken dat er naar de mening van de bank sprake is van een zeer zorgelijke situatie.
Wij hebben met u gesproken over de juridische structuur van uw onderneming, de wijze waarop u uw onderneming aanstuurt, uw financiële positie en liquiditeitspositie.
Kredietregelingen
Ten tijde van ons gesprek voldeed u niet aan de kredietregeling zoals wij die met u zijn overeengekomen. Deze kredietregeling is met u voor het laatst vastgelegd op 10 mei 2012. Ten tijde van ons gesprek was uw debetstand in rekening-courant EUR 2.653/m bij een kredietlimiet van EUR 980/m. Dit impliceert een overstand van EUR l.673/m. De overeengekomen reductieregelingen per 1 augustus j.l. heeft u niet kunnen nakomen.
Van het aan u verleende krediet had EUR 300/m terugbetaald moeten worden uit de door u geleverde kraan aan Dubai. Op de totale verkoopsom van EUR 440/m heeft u 10% aanbetaald gekregen, de restant koopsom is men thans nog aan u schuldig. De kraan is eind juni in Dubai aangekomen, echter u geeft aan onlangs te hebben vernomen dat de kraan ontvreemd is. 15 Augustus gaat u naar Dubai om zelf na te gaan waar uw kraan is. U heeft de eigendomspapieren nog in bezit. U geeft aan dat wanneer de kraan ontvreemd is de haven van Dubai aansprakelijk is aangezien een kraan niet op transport o.i.d. mag wanneer men niet over de juiste documenten beschikt. Tevens heeft u onlangs voor EUR 1.000/m beslag laten leggen bij de bank van de kopende partij.
Van het aan u verleende krediet had EUR 1.200/m terugbetaald moeten worden uit de door u thans nog te leveren kraan aan Indonesië. Deze kraan is door u begin mei ingekocht bij Gottwald en staat thans in Mexico, in de haven Veracruz, klaar voor transport. Initieel was de intentie om deze kraan eind mei, begin juni te verschepen. Thans is het transport uitgesteld tot eind augustus. U geeft aan dat de resterende 90% van de aankoopsom van deze kraan 5 dagen voor transport aan u wordt betaald. De verzekeringspolis met betrekking tot het transport hebben wij van u mogen ontvangen. De door u ondertekende akte om deze polis aan de bank te verpanden hebben wij nog niet in ons bezit. [derde] zal nog nagaan of deze akte door ons kantoor in Capelle aan den IJssel ontvangen is. Indien dit niet het geval is, dan zullen wij u een nieuwe pandakte ter ondertekening voorleggen.
Naast deze ontwikkelingen is er l6 juli j.l. beslag gelegd op uw rekeningen bij onze bank en 31 juli j.l. is er conservatoir beslag gelegd op uw bedrijfspand en op het privé onroerend goed van [gedaagde sub 3]. Dit laatste beslag is gelegd door [derde]. U heeft aangegeven dat [derde] een Poolse relatie van u is. Het beslag heeft betrekking op een kraan welke u in 2008 geleverd heeft. Deze kraan zou enkele mankementen vertonen. Volgens uw algemene voorwaarden bent u daar echter niet aansprakelijk voor. U heeft recent met [derde] een afspraak gehad en afgesproken dat u de benodigde onderdelen zult toesturen, de kosten hiervan voor u bedragen ca EUR 17,5/m. Deze afspraken zullen door wederzijdse advocaten worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Wanneer deze vaststellingsovereenkomst door beide partijen getekend is, zal zoals u aangeeft het beslag van het onroerend goed afgehaald worden en ontvangt u de door u begin juni aan uw advocaat betaalde EUR 270/m retour.
De bank heeft u aangegeven zich zorgen te maken over de huidige ontwikkelingen en dat zij meent voldoende redenen te hebben om de kredietverlening aan u op te zeggen. Onze zorgen werden mede gevoed door de onvolledige informatie welke wij ontvangen hebben en het feit dat [gedaagde sub 3] de afgelopen weken moeilijk bereikbaar was en pas laat op email verkeer reageerde. U heeft aangegeven dit niet bewust gedaan te hebben, maar zelf de problemen probeerde op te lossen.
Uw rekeningen zijn thans geblokkeerd voor uitgaand betalingsverkeer. Het is voor de bank thans niet duidelijk of en op welke wijze wij nog bereid zullen zijn om in de financieringsbehoefte van Pinarci te voorzien. Dit zal in belangrijke mate afhangen van de ontwikkelingen in de komende weken.
Wij hebben met u afgesproken dat u ons uiterlijk vrijdag 17 augustus a.s.:
- informeert omtrent uw ervaringen in Dubai. Is de kraan nog aanwezig? Wordt er betaald? Indien de kraan ontvreemd is welke acties heeft u ondernomen?
- correcte voorraad, debiteuren en crediteurenlijsten toezendt
- u ons de vaststellingsovereenkomst toezendt met betrekking tot het geschil met [derde]
En verder, dat u ons uiterlijk vrijdag 24 augustus a.s. voorziet van:
- definitieve jaarcijfers 2011 van uw ondernemingen zowel enkelvoudig als geconsolideerd, bestaande uit een
Winst en Verliesrekening, Balans en toelichting
- halfjaarcijfers 2012
- de Inkomstenbelastingaangifte 2010 en indien gereed 2011 van [gedaagde sub 3]
Hiernaast zult u ons, afhankelijk van de bevindingen van [derde], voor transport van de kraan nog voorzien van de getekende pandakte betreffende de verzekeringspolis voor het transport van de kraan, zoals overeengekomen in de kredietovereenkomst van 10 mei j.l.
Tevens zult u een afspraak maken met Krüger & Partners en gezamenlijk met dit bureau een plan van aanpak maken om de interne organisatie te verbeteren, de informatievoorziening richting de bank te verbeteren, alsmede om de toekomstmogelijkheden van uw onderneming nader te onderzoeken. Wij hebben u aangeraden hiervoor contact op te nemen met [derde].
Wij hebben met u een vervolgafspraak gepland op 3 september a.s. om 13.00 uur bij u op kantoor om de voortgang en de rapportage van Krüger & Partners met u te bespreken.
2.6.
Bij brief van 10 september 2012 heeft ABN AMRO onder meer het volgende aan de advocaat van Pinarci bericht:
Wij komen hiermee terug op de bespreking die wij donderdag jl. met u en uw cliënt [gedaagde sub 3] voerden, alsmede op uw e-mail aan ons van diezelfde dag 22:21 uur.
Centraal staat dat er thans sprake is van een aanzienlijke openstaande, direct opeisbare schuld in rekening-courant: de debetpositie bedraagt EUR 2.672/m bij een kredietlimiet van EUR 980/m. Dat maakt dat er thans geen ruimte is voor uitgaand betalingsverkeer. Uw cliënt is zijn verplichting tot aflossing per 1 augustus jl. in rekening-courant (welke verplichting op zijn verzoek al eens was opgeschort) wederom niet nagekomen, en is daarmee tegenover de bank in verzuim. Tijdens de bespreking was er weinig aanleiding te veronderstellen dat uw cliënt binnen afzienbare termijn alsnog zijn afspraken kan nakomen: u sprak over een aflossingsperiode van ca. 7 jaren (hoewel uw cliënt de hoop uitsprak zijn business te kunnen uitbreiden en daaruit de bank in januari a.s. te kunnen voldoen). Dat staat in schril contrast met de bij het aangaan van de kredietverlening gemaakte afspraken en een termijn van 7 jaren is op voorhand voor ons onbespreekbaar.
Wij hebben moeten constateren dat er al sinds maanden geen betalingsverkeer meer over de rekening van uw cliënt bij de bank loopt (terwijl uw cliënt op grond van de kredietovereenkomst
verplichtis zijn betalingsverkeer zoveel mogelijk via de bank te laten lopen). Tijdens onze bespreking gaf u expliciet aan dat uw cliënt dat op uw advies heeft gedaan tegen de achtergrond van de gerezen liquiditeitsproblemen, de gelden die aangewend zouden moeten worden ter vermindering van de openstaande bankschuld worden - naar wij vermoeden - aangewend voor andere doeleinden (welke weten wij niet want uw cliënt noch u was tijdens onze bespreking bereid daarover openheid van zaken te geven). Wij achten dat onacceptabel en rekenen dat u en uw cliënt zwaar aan: de bank wordt door uw handelen benadeeld.
(…)
Het is voor de bank bovendien onacceptabel dat uw cliënt ons zo goed als geen financiële, cijfermatige informatie verschaft: de bank heeft dan ook geen enkel houvast om de huidige financiële situatie van uw cliënt en de toekomst van de door haar gefinancierde onderneming te kunnen beoordelen. Uw cliënt is (naar u ons meedeelde, ook weer op uw advies) niet bereid Kruger en Partners (of een andere ons conveniërende consultant) in te schakelen om een gedegen en onderbouwde analyse te laten maken mede ten behoeve van de bank. U gaf aan het genoemde proces in eigen hand te willen houden, Voor de bank is ook dat onacceptabel. Nog daargelaten dat u als advocaat de daarvoor benodigde onpartijdigheid ontbeert, hebben wij voor een inschatting van ons kredietrisico en het continuïteitsperspectief van de onderneming behoefte aan een gedegen financiële
analyse door een in de markt bekend staande respectabele partij en wel
op zeer korte termijn.
Tijdens onze bespreking bleken wij door uw cliënt bovendien onjuist/onvolledig te zijn voorgelicht en is gehandeld in strijd met de gemaakte afspraken. De bank heeft de aankoop van een kraan bij Gottwald (die zich naar uw zeggen in Mexico bevindt) gefinancierd met het oog op doorverkoop, en zou volgens afspraak met uw cliënt worden terugbetaald uit de koopsom. Nu blijkt dat uw cliënt ten laste van het krediet weliswaar het gehele bedrag van de koopsom heeft opgenomen, maar slechts een gedeelte (30%) daarvan aan Gottwald heeft voldaan: de resterende 70% is in strijd met de afspraken aangewend om de aankoop van een andere kraan te financieren. Wij voelen ons door uw cliënt op het verkeerde been gezet. Wij willen ook op dat punt door uw cliënt alsnog volledig en juist worden geïnformeerd. Gevraagd naar onderliggende documenten en voorwaarden van de koopovereenkomst, zei uw cliënt die niet te hebben: alles zou worden afgehandeld op basis van facturen. Wij verzoeken u met klem ons per omgaande alle documenten te verschaffen die uw cliënt bezit terzake de aan- en (door)verkoop van de kranen, de huidige positie en locatie van de kranen, het bewijs van doorverkoop, gegevens betreffende de kopers, en de wijze en het moment van de ontvangst van de kooppenningen. Uiteraard (u laat u daarover misprijzend uit) zijn wij geïnteresseerd in de eigendomsrechten van de door ons gefinancierde kranen aangezien deze in belangrijke mate (en volgens afspraak met uw cliënt) onze zekerheidspositie bepalen.
Kort samengevat hebben wij van uw cliënt aan het einde van onze bespreking de toezegging gekregen dat hij ons binnen een week - dus uiterlijk donderdag 13 september as. - alle gevraagde informatie zal verschaffen. Voor de goede orde vermelden wij hier dat wij tevens onze zorgplicht hebben naar de Nederlandse Staat gegeven de door haar afgegeven garantie op diverse leningen. De informatieverschaffing door uw cliënt is om deze reden dan ook zeer essentieel.
Recapitulerend gaat het om:
• Een up-to-date opgave van uw debiteuren, voorraden en bedrijfsuitrusting in binnen- en
Buitenland
• Definitieve jaarcijfers 2011 van de ondernemingen van uw cliënt zowel enkelvoudig als
geconsolideerd, bestaande uit een Winst en Verliesrekening, Balans en toelichting
• Halfjaarcijfers 2012
• De Inkomstenbelastingaangifte 2010 en indien gereed 2011 van [gedaagde sub 3]
• Alle documenten met betrekking tot aan- en verkoop van de kranen
In de tussentijd beraden wij ons op onze positie. Het vertrouwen in uw cliënt staat thans, zoals uit het voorgaande moge blijken, onder grote druk. Wij hopen echter dat de aan te leveren informatie aanleiding geeft weer op een constructieve wijze met uw cliënt in gesprek te komen.
2.7.
Op 11 september 2012 heeft de advocaat van Pinarci de aangifte inkomstenbelasting 2010 van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] aan ABN AMRO gezonden.
2.8.
Bij brief van 19 september 2012 heeft ABN AMRO het aan Pinarci Holding en PME verstrekte krediet in rekening-courant met onmiddellijke ingang opgezegd. Tevens heeft zij hen verzocht en voor zover nodig gesommeerd zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 3 oktober 2012, de schuld bij ABN AMRO integraal af te lossen.
2.9.
Eveneens bij brief van 19 september 2012 heeft ABN AMRO onder meer het volgende aan [gedaagde sub 3] bericht:
Aangezien de zekerheden onvoldoende zullen opbrengen om de schuld van Pinarci Machines Europe B.V. aan onze instelling te voldoen, zijn wij genoodzaakt u onder uw hoofdelijke aansprakelijkheid ten behoeve van het krediet verstrekt aan Pinarci Machines Europe B.V. aan te spreken.
Wij verzoeken u, en zonodig sommeren wij u, uiterlijk op 3 oktober 2012 een bedrag ad EUR 3.758.135,63 te voldoen (…).
Indien u op 3 oktober 2012 niet heeft voldaan aan uw verplichtingen dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke (…).
2.10.
Bij de stukken bevindt zich een akte ‘beschrijving gemeenschap en verdeling (i.v.m. huwelijkse voorwaarden staande huwelijk)’ van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] van 1 maart 2012. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
De comparanten verklaren:
- op vijf september tweeduizend twee (05-09-2002) te [plaats], beiden in eerste
echt, met elkaar in het huwelijk te zijn getreden zonder huwelijkse voorwaarden te hebben
gemaakt, ook nadien hebben zij geen huwelijkse voorwaarden gemaakt;
(…)
- bij akte op negenentwintig februari tweeduizend twaalf (29-02-2012) voor mij, notaris,
verleden, hebben zij de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk geregeld door
het maken van huwelijkse voorwaarden;
- voor de interne verhouding tussen partijen wordt als peildatum voor de samenstelling en
waarde van de tot de ontbonden gemeenschap behorende goederen en schulden
aangenomen een januari tweeduizend twaalf (01-01-2012) (peildatum) voor zover niet
anders vermeld;
- de waarde van de tot de ontbonden gemeenschap behorende goederen en schulden is in
onderling overleg door partijen vastgesteld;
Partijen wensen bij deze akte over te gaan tot de verdeling van de tussen hen bestaan hebbende wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
Beschrijving gemeenschap
De gemeenschap omvat:
Activa
het registergoed, staande en gelegen aan [plaats] (…)
het registergoed, staande en gelegen aan [plaats] (…)
Verdeling
Vervolgens verklaren partijen in onderling overleg de volgende verdeling te zijn overeengekomen:
A. Aan de vrouw wordt toegedeeld:
1. de onder de activa sub 1. en 2. vermelde registergoederen;
(…)
2.11.
Bij brief van 19 september 2012 heeft ABN AMRO onder meer het volgende aan [gedaagde sub 4] bericht:
Als gevolg van de op 1 maart 2012 geëffectueerde ontbinding van de huwelijksgemeenschap tussen u en uw echtgenoot bent u op grond van art. 1:102, tweede zin, BW van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van uw echtgenoot die voorheen in de gemeenschap vielen, waaronder zijn schuld aan de Bank uit hoofde van de in de bijgaande brief genoemde hoofdelijke aansprakelijkheid.
Als gevolg hiervan heeft de Bank een opeisbare vordering van EUR 3.758.135,63 op u. De Bank verzoekt, en zonodig sommeert, u dit bedrag terstond over te maken (…).
2.12.
ABN AMRO heeft op 26 september 2012 na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ten laste van Pinarci Holding en PME onder meer derdenbeslag tot afgifte op verpande zaken doen leggen. Eveneens op 26 september 2012 heeft ABN AMRO ten laste van [gedaagde sub 4] conservatoir beslag doen leggen op de onroerende zaken aan [plaats] en [plaats].
2.13.
Op 28 september 2012 heeft de deurwaarder op verzoek van ABN AMRO onder meer het volgende aan [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting aangezegd:
Bij akte van 6 april 2010 (geregistreerd: 14 april 2010) hebben Pinarci Holding B.V. en Pinarci Machines Europe B.V. (de
Pandgevers) ten gunste van ABN AMRO Bank N.V. (de
Pandhouder), onder andere, een stil pandrecht gevestigd op al hun huidige en toekomstige vorderingen op derden, al dan niet opeisbaar, onder voorwaarde of tijdsbepaling (de
vorderingen).
Op 26 september jl. heeft gerechtsdeurwaarder A.P.A. Spaargaren aan u mededeling gedaan van het pandrecht van de pandhouder op de Vorderingen van Pandgevers op u, waaronder in het bijzonder de Vorderingen uit hoofde van (i) de tussen Pinarci Holding B.V. en J.P. Heavy Lifting Equipment B.V. gesloten huurovereenkomst ten aanzien van bedrijfsruimte (de
huurovereenkomst) en (ii) de verkoop van zaken of levering van diensten door een of meerdere Pandgevers (al dan niet geadministreerd in de tussen u en een of meerdere Pandgevers bestaande rekening-courant).
Voor zover noodzakelijk doet de Pandhouder hierbij alsnog MEDEDELING AAN U van het pandrecht van de Pandhouder op de Vorderingen van een of meerdere Pandgevers op u.
Betaling van de Vorderingen van een of meerdere Pandgevers op u kunnen sinds 26 september jl. althans per heden enkel geschieden aan de Pandhouder op de volgende bankrekening (…)
2.14.
ABN AMRO heeft na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 28 september 2012 de onder [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting bevindende verpande zaken in vuistpand doen nemen.
2.15.
Op 8 januari 2013 zijn Pinarci Holding en PME in staat van faillissement verklaard.
2.16.
Bij vonnis van 6 maart 2013 is verstaan dat gelet op artikel 29 Fw de procedure tegen Pinarci Holding en PME van rechtswege is geschorst in verband met hun faillissement.

3.Het geschil

3.1.
ABN AMRO vordert na vermindering van eis dat:
Pinarci Holding, PME en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 3.371.478,57, te vermeerderen met de rente en kosten zoals overeengekomen in de kredietovereenkomst vanaf 14 september 2012, althans de wettelijke handelsrente vanaf 19 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening,
Pinarci Holding, PME en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] wordt bevolen opgave te doen van hun inkomens- en vermogenspositie en van hun voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen aan de advocaat van ABN AMRO, zoals gespecificeerd onder punt 57 van de dagvaarding, een en ander op straffe van een dwangsom van
€ 5.000,00 per dag of dagdeel dat zij daarmee geheel of ten dele in gebreke blijven na het wijzen van dit vonnis,
Pinarci Holding en PME wordt bevolen aan de advocaat van ABN AMRO af te geven alle gegevens die voor ABN AMRO noodzakelijk zijn voor het doen van mededeling van haar pandrechten aan de debiteuren van alle verpande vorderingen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat zij daarmee geheel of ten dele in gebreke blijven na het wijzen van het vonnis,
[gedaagde sub 5] en Heavy Lifting worden veroordeeld tot betaling van al hetgeen zij uit hoofde van de verpande vorderingen verschuldigd zijn aan kredietnemers, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening,
Pinarci Holding, PME, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, de kosten van de beslagen daaronder begrepen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis indien zij deze kosten niet voordien hebben voldaan,
Pinarci Holding, PME, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting hoofdelijk worden veroordeeld in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien zij dit niet binnen twee dagen na betekening van dit vonnis hebben voldaan.
3.2.
ABN AMRO legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Pinarci Holding en PME zijn om meerdere redenen toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van hun verplichtingen jegens ABN AMRO. Zo zijn Pinarci Holding en PME noch op 1 augustus 2012 noch op 25 augustus 2012 de uitdrukkelijk overeengekomen reductieregeling voor het verstrekte krediet ten aanzien van de kranen nagekomen, hetgeen heeft geleid tot een onacceptabele overstand in het rekening-courantkrediet van bijna € 1,7 miljoen. Verder is er sprake van het doelbewust omleiden van betalingsverkeer via andere banken en het niet tijdig, zelfs niet na verlenging van de termijn, aanleveren van voor ABN AMRO essentiële informatie. Ook hebben zij onjuiste en/of onvolledige informatie aangeleverd. Ten slotte geven de ten laste van Pinarci Holding en PME gelegde conservatoire beslagen ABN AMRO op grond van artikel II.5.1 (g) van de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO (hierna: ABK) de bevoegdheid het verstrekte krediet op te eisen. [gedaagde sub 3] is hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen van Pinarci Holding en PME. [gedaagde sub 4] is op grond van artikel 1:102, tweede zin, BW van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van [gedaagde sub 3] die voorheen in de gemeenschap vielen, waaronder zijn schulden aan ABN AMRO, met dien verstande dat voor die vordering op [gedaagde sub 4] slechts kan worden uitgewonnen hetgeen zij uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap heeft verkregen. Pinarci Holding en PME hebben een vordering op [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting uit hoofde van een tussen hen bestaande rekening-courantverhouding voor wat betreft de verkoop van de verpande zaken. Deze vordering valt onder het stille pandrecht van ABN AMRO. Als gevolg van de mededeling door ABN AMRO aan [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting is ABN AMRO exclusief inningsbevoegd ten aanzien van de verpande vordering op [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting.
3.3.
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop wordt gesteld dat bij vonnis van 6 maart 2013 is verstaan dat gelet op artikel 29 Fw de procedure tegen Pinarci Holding en PME van rechtswege is geschorst in verband met hun faillissement. Op het gevorderde onder 3.1 sub c zal thans dan ook niet kunnen worden beslist, nu deze vordering zich alleen richt tegen genoemde gefailleerde vennootschappen. De overige vorderingen zullen om dezelfde reden alleen worden besproken voor zover zij zich richten tegen een of meer andere gedaagden, niet zijnde Pinarci Holding en PME.
Het gevorderde onder 3.1 sub a ten aanzien van [gedaagde sub 3]
4.2.
Uitgangspunt is dat [gedaagde sub 3] zich in de kredietovereenkomst jegens ABN AMRO hoofdelijk heeft verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de kredietovereenkomst van Pinarci Holding en PME te vorderen heeft of zal hebben. [gedaagde sub 3] is hoofdelijk medeschuldenaar in zijn hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van Pinarci Holding en PME. Ten aanzien van de hier aan de orde zijnde kredietfaciliteit is dus geen sprake van een consumententransactie (vergelijk Hof van Justitie EU 14 maart 2013, NJ 2013, 336). In dat kader is ook van belang dat voor zover [gedaagde sub 3] stelt dat ABN AMRO haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden doordat zij bij aanvang van de kredietrelatie geen risicoprofiel van [gedaagde sub 3] heeft opgesteld, dit betoog faalt, reeds omdat de regels van de Wet op het financieel toezicht niet van toepassing zijn. Ter comparitie heeft [gedaagde sub 3] nog verwezen naar een recent arrest van het gerechtshof Arnhem, maar hij heeft daarbij evenwel geen vindplaats kunnen noemen, zodat onduidelijk is naar welk specifiek arrest hij verwijst. Voor zover [gedaagde sub 3] heeft willen verwijzen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, 21 mei 2013, LJN CA0714, gaat de rechtbank hieraan voorbij, nu het in die zaak ging om de bijzondere zorgplicht van een bank als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener bij beleggingsadviesrelaties met particuliere beleggers. Daarvan is in de onderhavige zaak echter geen sprake.
4.3.
Het voorgaande laat onverlet dat [gedaagde sub 3] zich wel op het standpunt kan stellen dat ABN AMRO de op haar rustende (algemene) zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Anders dan ABN AMRO stelt, ziet de rechtbank niet in waarom [gedaagde sub 3] als hoofdelijk medeschuldenaar een dergelijk verweer niet zou kunnen voeren.
4.4.
[gedaagde sub 3] stelt in dit verband het volgende. Tot 5 januari 2012 was [gedaagde sub 3] niet als hoofdelijk mede aansprakelijke gebonden aan de kredietfaciliteit. Nadat ABN AMRO deze ‘omissie’ ontdekte, heeft zij besloten om [gedaagde sub 3] op een slinkse wijze en zonder hem correct en deugdelijk te informeren, ook te binden aan de eerdere schulden van Pinarci Holding en PME. Bovendien blijkt uit niets dat ABN AMRO bij het laten ondertekenen van de overeenkomst als hoofdelijk mede aansprakelijke heeft onderzocht in hoeverre [gedaagde sub 3] bij een gebleken insolventie van Pinarci Holding en PME in staat zou zijn om genoemde aanzienlijke bedragen aan ABN AMRO te voldoen. Ook bij de perikelen rondom de opzegging van de kredietovereenkomst heeft ABN AMRO volgens [gedaagde sub 3] haar zorgplicht geschonden. Zo had het op de weg gelegen van ABN AMRO om in een vroeg stadium [gedaagde sub 3] te informeren over de door haar in haar optiek ondervonden problemen en later haar voornemen om de kredietovereenkomst op te zeggen. Noch in de voorfase, noch later heeft ABN AMRO evenwel [gedaagde sub 3] geïnformeerd. Voorts heeft ABN AMRO haar zorgplicht geschonden door privé-rekeningen en creditcards van [gedaagde sub 3] te blokkeren, door het niet in acht nemen van een redelijke termijn ten einde zowel Pinarci Holding en PME als [gedaagde sub 3] tijd te geven naar alternatieve oplossingen te zoeken, door ondanks de mededelingen van de advocaat en de accountant dat Pinarci Holding en PME levensvatbaar waren en op korte termijn de schulden konden worden afgelost, toch de kredietovereenkomst op te zeggen en door voor het einde van de aan Pinarci Holding en PME gegeven termijn tot 3 oktober 2012 per brief van 19 september 2012 middels beslaglegging feitelijk de ondernemingen lam te leggen.
4.5.
De rechtbank overweegt dat voor een bank geldt dat zij uit hoofde van de maatschappelijke functie van banken een zorgplicht heeft, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.6.
Met betrekking tot de zorgplicht van ABN AMRO bij het aangaan van de kredietovereenkomst op 10 mei 2012 is het volgende van belang. [gedaagde sub 3] stelt dat PME te kampen had met problemen bij de betaling van een reeds geleverde kraan aan een klant in Dubai. Hierbij ging het om een bedrag van € 355.000,00. Enige tijd daarna deelde [gedaagde sub 3] aan ABN AMRO mee dat PME de mogelijkheid had om twee havenkranen te verkopen aan [derde] voor een bedrag van
€ 2.475.000,00. Deze twee kranen konden door PME bij Gottwald worden ingekocht voor een totaalbedrag van € 1.900.000,00. [gedaagde sub 3] verwijst hiervoor naar een pro forma invoice van Gottwald van 5 april 2012 (productie 17 bij conclusie van antwoord). Nadat PME die invoice als ook documenten van de vergevorderde onderhandelingen met [derde] aan ABN AMRO had voorgelegd, besloot ABN AMRO het bedrijfskrediet tijdelijk te verhogen, in die zin dat nadat een en ander zijn beslag had gekregen, de opbrengsten van de deal volledig zouden worden aangewend om het door ABN AMRO gegeven krediet te verlagen. Afgaande op de mededelingen van met name Gottwald met betrekking tot de levertijd van de twee havenkranen, werd de datum van 1 augustus 2012 als richtdatum gehanteerd. Vervolgens is de kredietovereenkomst van 10 mei 2012 tot stand gekomen.
4.7.
Met inachtneming van deze stellingen van [gedaagde sub 3] valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom ABN AMRO bij het aangaan van de kredietovereenkomst op 10 mei 2012 haar zorgplicht heeft geschonden. ABN AMRO heeft op basis van concrete, door PME/[gedaagde sub 3] aangeleverde informatie een nieuw krediet verstrekt. Dat is voldoende, meer informatie had ABN AMRO op dat moment niet nodig, te meer niet nu het hier (slechts) gaat om een zakelijk krediet.
4.8.
Met betrekking tot de zorgplicht van ABN AMRO bij de opzegging van de kredietovereenkomst geldt het volgende. ABN AMRO heeft voor die opzegging een viertal gronden aangevoerd:
De uitdrukkelijk overeengekomen reductieregeling voor het verstrekte krediet ten aanzien van de kranen is niet nagekomen,
Er is sprake van het doelbewust omleiden van betalingsverkeer via andere banken,
Er is sprake van het niet tijdig aanleveren van voor ABN AMRO essentiële informatie, die bovendien onjuist en/of onvolledig was,
ABN AMRO had op grond van artikel II.5.1 (g) ABK de bevoegdheid het verstrekte krediet op te eisen.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is in ieder geval het derde verwijt een terecht en ernstig verwijt. In dit verband zijn met name de brieven van ABN AMRO van 16 augustus en 10 september 2012 van belang (zie 2.4 en 2.5). In laatstgenoemde brief is onder meer opgenomen dat [gedaagde sub 3] heeft toegezegd dat hij uiterlijk 13 september 2012 alle gevraagde informatie zal verschaffen. ABN AMRO heeft daarbij benadrukt dat de informatieverschaffing door [gedaagde sub 3] zeer essentieel is. Het gaat om de volgende informatie:
- een up-to-date opgave van de debiteuren, voorraden en bedrijfsuitrusting in binnen- en
buitenland,
- definitieve jaarcijfers 2011 van de ondernemingen, zowel enkelvoudig als
geconsolideerd, bestaande uit een Winst en Verliesrekening, Balans en toelichting,
- halfjaarcijfers 2012,
- de aangifte Inkomstenbelasting 2010 en indien gereed 2011 van [gedaagde sub 3],
- alle documenten met betrekking tot de aan- en verkoop van de kranen.
4.10.
Vast staat dat [gedaagde sub 3] ondanks meerdere gesprekken, e-mailberichten en brieven waarin om genoemde informatie werd verzocht, deze informatie niet aan ABN AMRO heeft verstrekt. Hij heeft alleen de aangifte inkomstenbelasting 2010 aan ABN AMRO gezonden. Dat is evenwel onvoldoende. Dat uit de e-mailcorrespondentie zou blijken dat met spoed is getracht om alle door ABN AMRO verzochte informatie te verschaffen doet niets af aan het feit dat er feitelijk geen informatie is verstrekt, behoudens genoemde aangifte. Met zijn stelling dat de jaarcijfers 2011 en de halfjaarcijfers 2012 in het bezit waren van de accountant van Pinarci Holding en PME, [derde], en dat ABN AMRO via hem dus de beschikking had over de cijfers, miskent [gedaagde sub 3] dat het niet aan ABN AMRO is om zelf achter bepaalde informatie aan te gaan. Een onderneming heeft de verplichting om zelf een deugdelijke administratie te voeren en om - wanneer sprake is van een kredietfaciliteit als hier aan de orde - informatie te verschaffen wanneer daarom wordt verzocht.
4.11.
Reeds op grond van het voorgaande heeft ABN AMRO naar het oordeel van de rechtbank de kredietovereenkomst terecht opgezegd. Van schending van de zorgplicht bij opzegging van de kredietovereenkomst is dan ook geen sprake. De overige door ABN AMRO aangevoerde opzeggingsgronden behoeven geen verder bespreking.
4.12.
Ingevolge artikel III.5.1 sub a ABK heeft ABN AMRO het recht het nog niet afgeloste gedeelte van de hoofdsom van de lening, tezamen met rente en met al het overige door de kredietnemer uit hoofde van de kredietovereenkomst verschuldigde, terstond en geheel of gedeeltelijk tussentijds op te eisen, zonder enige sommatie of ingebrekestelling, indien de kredietnemer enige verplichting jegens ABN AMRO uit hoofde van de kredietdocumentatie niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt.
4.13.
De vraag rijst dan wat [gedaagde sub 3] uit hoofde van de kredietovereenkomst nog is verschuldigd aan ABN AMRO. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde sub 3] tegen het door ABN AMRO bij dagvaarding gevorderde bedrag op zichzelf geen inhoudelijk verweer gevoerd. Ter comparitie heeft ABN AMRO haar eis verminderd, in die zin dat de opbrengst van de verkoop van het bedrijfspand en enkele verpande activa in mindering is gebracht op het gevorderde bedrag. Het thans nog openstaande bedrag is volgens ABN AMRO € 3.371.478,57. Voorts doet ABN AMRO terecht een beroep op artikel 18 van haar algemene voorwaarden, inhoudende dat tegenover de cliënt een uittreksel uit de administratie van de bank strekt tot volledige bewijs, behoudens door de cliënt geleverd tegenbewijs. ABN AMRO heeft een dergelijk uittreksel als productie 14 in het geding gebracht. Ter comparitie heeft [gedaagde sub 3] de door ABN AMRO gestelde opbrengst van de verkoop van het bedrijfspand en enkele verpande activa in twijfel getrokken. Het ligt dan op de weg van [gedaagde sub 3] om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat bedoelde opbrengst hoger is geweest. Dat heeft hij evenwel niet gedaan. De slotsom is dan ook dat het na vermindering van eis gevorderde bedrag toewijsbaar is. Dit bedrag dient [gedaagde sub 3] binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan ABN AMRO te voldoen.
Het gevorderde onder 3.1 sub a ten aanzien van [gedaagde sub 4]
4.14.
ABN AMRO stelt dat [gedaagde sub 4] op grond van artikel 1:102, tweede zin, BW van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van [gedaagde sub 3] die voorheen in de gemeenschap vielen, waaronder zijn schulden aan ABN AMRO, met dien verstande dat voor die vordering op [gedaagde sub 4] slechts kan worden uitgewonnen hetgeen zij uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap heeft verkregen.
4.15.
[gedaagde sub 4] stelt dat de stellingen van ABN AMRO met betrekking tot artikel 1:102, tweede zin, BW hun toepassing missen. Ten tijde van het aangaan van de kredietovereenkomst van 10 mei 2012 was de gemeenschap reeds, namelijk op 1 maart 2012, beschreven en verdeeld zodat er geen sprake is van het vallen van die schulden in de gemeenschap.
4.16.
Voorop wordt gesteld dat [gedaagde sub 4] niet op grond van de kredietovereenkomst hoofdelijk medeschuldenaar is. Verder is het juist, zoals [gedaagde sub 4] stelt, dat de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen heeft plaatsgevonden voordat de kredietovereenkomst van 10 mei 2012 is gesloten. Dit laat echter onverlet dat [gedaagde sub 4] de kredietovereenkomst van 5 januari 2012 ook ‘ten blijke van mijn toestemming’ mede heeft ondertekend (zie 2.3). Deze overeenkomst is dus gesloten op een moment dat er nog geen verdeling had plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde sub 4] dan ook worden aangesproken voor de totale omvang van de kredietfaciliteit op 5 januari 2012. De stelling van [gedaagde sub 4], dat met de kredietovereenkomst van 10 mei 2012 alle voorgaande kredietovereenkomsten zijn komen te vervallen, is onjuist. Het gaat hier om een voortbouwende overeenkomst.
4.17.
Het voorgaande betekent dat het gevorderde onder 3.1 sub a zal worden toegewezen, met dien verstande dat ten aanzien van [gedaagde sub 4] slechts met betrekking tot de kredietfaciliteit op 5 januari 2012 kan worden uitgewonnen hetgeen zij uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap heeft verkregen. Dit bedrag dient [gedaagde sub 4] binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan ABN AMRO te voldoen.
De overige vorderingen
4.18.
Het gevorderde onder 3.1 sub b strekt tot veroordeling van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] om aan de advocaat van ABN AMRO opgave te doen van hun inkomens- en vermogenspositie en van hun voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen, zoals gespecificeerd onder punt 57 van de dagvaarding. ABN AMRO stelt dat zij er belang bij heeft dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] genoemde inlichtingen verschaffen, omdat de door ABN AMRO gelegde beslagen niet of nauwelijks doel hebben getroffen en omdat de executieopbrengst van de verpande zaken en het bedrijfspand onvoldoende is om de vordering van ABN AMRO volledig te voldoen. Zij beoogt met deze vordering te bewerkstelligen dat dit vonnis kan worden geëxecuteerd en te voorkomen dat executie feitelijk onmogelijk wordt doordat vermogensbestanddelen aan het verhaal van ABN AMRO worden onttrokken.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft ABN AMRO in dit verband terecht gewezen op de regel dat een schuldenaar in beginsel verplicht is om een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen (HR 20 september 1991, NJ 1992, 552). In hetgeen is gesteld of gebleken is geen reden gelegen om in deze zaak van dat uitgangspunt af te wijken. Nu [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] bovendien niet hebben aangevoerd dat het verschaffen van de door ABN AMRO verlangde informatie voor hen (onevenredig) bezwarend is, dient het gevorderde onder 3.1 sub b, de wederzijdse belangen afwegende, te worden toegewezen. De gevraagde informatie dient binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan ABN AMRO te worden verstrekt.
4.20.
Er bestaat aanleiding de gevorderde dwangsom te maximeren.
4.21.
Het gevorderde onder 3.1 sub d strekt tot veroordeling van [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting tot betaling van al hetgeen zij uit hoofde van de verpande vorderingen verschuldigd zijn aan Pinarci Holding en PME.
4.22.
Volgens ABN AMRO hebben Pinarci Holding en PME een vordering op [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting uit hoofde van een tussen hen bestaande rekening-courantverhouding voor wat betreft de verkoop van de verpande zaken. Deze vordering valt onder het stille pandrecht van ABN AMRO. Als gevolg van de mededeling door ABN AMRO aan [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting is ABN AMRO exclusief inningsbevoegd ten aanzien van de verpande vordering op [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting. Ter comparitie heeft ABN AMRO hieraan toegevoegd dat er vorderingen van Pinarci Holding en PME op [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting zouden kunnen zijn en dat voor zover die vorderingen inderdaad bestaan, ze aan ABN AMRO moeten worden betaald. ABN AMRO heeft desgevraagd erkend dat zij niet beschikt over meer concrete informatie. Die informatie ligt (wellicht) bij de curator in de faillissementen van Pinarci Holding en PME, maar is thans niet voorhanden. Naar het oordeel van de rechtbank is het gevorderde onder 3.1 sub d daarmee te vaag en onbepaald, zodat het zal worden afgewezen.
4.23.
Ter comparitie heeft de advocaat van Pinarci de rechtbank nog in overweging gegeven de onderhavige zaak aan te houden indien een tussenvonnis wordt gewezen, omdat hij een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank Amsterdam gaat opstarten. Dit kan verder in het midden blijven, nu niet wordt toegekomen aan bewijslevering.
4.24.
ABN AMRO vordert gedaagden te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar, met dien verstande dat slechts de kosten voor zover zij betrekking hebben op beslagen die ten laste van [gedaagde sub 3] en/of [gedaagde sub 4] zijn gelegd voor toewijzing in aanmerking komen. De beslagkosten worden begroot op € 2.591,54 voor verschotten (zie producties 7 en 30 van de lijst van beslagstukken van ABN AMRO) en € 3.211,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.211,00).
4.25.
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten van ABN AMRO worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding €  134,83
- griffierecht € 1.321,00
- salaris advocaat €
4.816,50(1,5 punt × tarief € 3.211,00)
Totaal €  6.272,33
4.26.
ABN AMRO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 1.810,50
- salaris advocaat €
452,00(1 punt × tarief € 452,00)
Totaal €  2.262,50
4.27.
De door ABN AMRO gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan ABN AMRO te betalen een bedrag van € 2.253.363,00 (twee miljoen tweehonderddrieënvijftigduizend driehonderddrieënzestig euro), vermeerderd met de rente en kosten zoals overeengekomen in de kredietovereenkomst met ingang van 14 september 2012 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat ten aanzien van [gedaagde sub 4] slechts kan worden uitgewonnen hetgeen zij uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap heeft verkregen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 3] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan ABN AMRO te betalen een bedrag van € 1.118.115,57 (een miljoen eenhonderdachttienduizend eenhonderdvijftien euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de rente en kosten zoals overeengekomen in de kredietovereenkomst met ingang van 14 september 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
beveelt [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van ABN AMRO opgave te doen van hun inkomens- en vermogenspositie en van hun voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen, zoals gespecificeerd onder punt 57 van de dagvaarding,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] om aan ABN AMRO een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.802,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 6.272,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van twee dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.10.
veroordeelt ABN AMRO in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 5] en Heavy Lifting tot op heden begroot op € 2.262,50,
5.11.
verklaart dit vonnis wat betreft deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2013.
Coll.: MvG