In deze zaak vorderde de curator, Coenraad Willem Houtman, de opheffing van conservatoire beslagen die door de gedaagde waren gelegd op onroerend goed, te weten een woonhuis en een kasteeltje. De curator stelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een overeenkomst tot verkoop van deze onroerende zaken aan de gedaagde. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 11 december 2013 vonnis gewezen in kort geding. De feiten van de zaak zijn als volgt: de eiser, in zijn hoedanigheid als curator, had te maken met een faillissement van de eigenaar van de onroerende zaken, die eerder door de rechtbank Arnhem failliet was verklaard. De gedaagde had meerdere biedingen gedaan op de onroerende zaken, maar de curator had deze biedingen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er summierlijk gebleken was van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht door de gedaagde, omdat er geen overeenstemming was bereikt over de verkoop van de onroerende zaken. De vordering van de curator tot opheffing van de beslagen werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de curator niet verplicht was om de onroerende zaken aan de gedaagde te verkopen, aangezien er geen bindende overeenkomst was.