ECLI:NL:RBGEL:2013:6416

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
255034
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoire beslagen in faillissement van onroerend goed

In deze zaak vorderde de curator, Coenraad Willem Houtman, de opheffing van conservatoire beslagen die door de gedaagde waren gelegd op onroerend goed, te weten een woonhuis en een kasteeltje. De curator stelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een overeenkomst tot verkoop van deze onroerende zaken aan de gedaagde. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 11 december 2013 vonnis gewezen in kort geding. De feiten van de zaak zijn als volgt: de eiser, in zijn hoedanigheid als curator, had te maken met een faillissement van de eigenaar van de onroerende zaken, die eerder door de rechtbank Arnhem failliet was verklaard. De gedaagde had meerdere biedingen gedaan op de onroerende zaken, maar de curator had deze biedingen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er summierlijk gebleken was van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht door de gedaagde, omdat er geen overeenstemming was bereikt over de verkoop van de onroerende zaken. De vordering van de curator tot opheffing van de beslagen werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de curator niet verplicht was om de onroerende zaken aan de gedaagde te verkopen, aangezien er geen bindende overeenkomst was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/255034 / KG ZA 13-656
Vonnis in kort geding van 11 december 2013
in de zaak van
COENRAAD WILLEM HOUTMAN
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiser]
wonende te Nijmegen
eiser in conventie
verweerder in reconventie
advocaat mr. C.W. Houtman te Nijmegen
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

In verband met de gestelde spoedeisendheid is een verkort vonnis (‘kopstaartvonnis’) gewezen op 11 december 2013. Het procesverloop is in dat vonnis opgenomen. De feiten, het geschil en de motivering van de beslissing worden hieronder gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de onroerende zaken gelegen te [plaats] op de adressen [woonhuis] (‘het woonhuis’) en [kasteeltje] (‘het kasteeltje’), kadastraal bekend gemeente [plaats], [sectie], respectievelijk [nummer] en [nummer]. [eiser] woont in het woonhuis. Het kasteeltje staat leeg.
2.2.
Het woonhuis en het kasteeltje zijn verhypothekeerd aan Rabobank Hypotheekbank NV te Amsterdam en Coöperatieve Rabobank Vallei en Rijn U.A. te [plaats], verder ‘de Rabobank’. Er is een eerste recht van hypotheek gevestigd voor een bedrag van € 8,1 miljoen. De hypotheek dient tot zekerheid voor de nakoming van al hetgeen de Rabobank van [eiser] te vorderen heeft of mocht hebben uit welken hoofde dan ook.
2.3.
Op 28 juni 2012 is [eiser] door de rechtbank Arnhem failliet verklaard. Mr. C.W. Houtman is benoemd tot curator. Mr. D.M.I. de Waele is benoemd tot rechter-commissaris. Zij is inmiddels opgevolgd door mr. M.A.M. Vaessen.
2.4.
Uit een email van 28 september 2012 van [eiser] aan de curator wordt geciteerd:
(...) [gedaagde] is bereid om een bieding te doen op beide woningen.
Op het woonhuis gelegen aan de [woonhuis] (...) brengt [gedaagde] een bieding uit van: EUR. 800.000 Kosten Koper (...)
Op het woonhuis gelegen aan de [kasteeltje] (...) brengt [gedaagde] een bieding uit van: EUR. 950.000 Kosten Koper (...)
(...)
Gaarne verneemt [gedaagde], wat u en de bank van dit aanbod vindt.
2.5.
Uit een email van 12 oktober 2012 van [eiser] aan de Rabobank wordt geciteerd:
(...) Zoals u weet heeft [gedaagde] een schriftelijk bod bij u neergelegd op beide woningen van totaal € 1.750.000,-, en u heeft laten weten dat dit te weinig is. [gedaagde] is bereid om deze koopsom te verhogen naar € 1.875.000,-, zijnde de hypotheeksom. Zij wenst echter wel een redelijke termijn met het oog op het voorbehoud financiering, wat in deze tijd mijns inziens niet meer dan normaal is. (...)
2.6.
Uit een ongedateerd document, voor akkoord getekend door [eiser], wordt geciteerd:
Geachte [eiser],
Op 19 oktober 2012 besprak ondergetekende met u telefonisch de voorwaarden voor uw medewerking aan de verkoop en levering van de gezamenlijke activa van Vakantie-Eiland Braakman BV, Scheldorado BV, Wabra BV en Braakman Sport BV als verkoper aan de Oostappen Groep BV als koper.
Kort samengevat komen de voorwaarden neer op het navolgende:
(...)
3. De bank zegt haar medewerking toe aan de verkoop van de onroerende zaken [woonhuis] en [kasteeltje] te [plaats] en zegt het royement toe van haar hypotheekrechten na de ontvangst van de koopsom van € 2 miljoen ter zake van het aan de bank verhypothekeerde.
(...)
Voorts verzoekt de bank u bovenstaande afspraken en toezeggingen schriftelijk te doen bevestigen door de heer mr. C.W. Houtman in diens hoedanigheid van curator in de faillissementen van Lemonie investment BV en van u in privé.
2.7.
Op 16 november 2012 heeft [naam], werkzaam als accountmanager bijzonder beheer bij de Rabobank, aan [eiser] een email gestuurd met het onderwerp: ‘[onderwerp]’.
2.8.
Uit een brief van 29 november 2012 van [gedaagde] aan de curator wordt geciteerd:
Op verzoek van de [eiser] bevestig ik hierbij mijn reeds eerder gedane bieding op de woningen van de [eiser] aan de [woonhuis] te [plaats] (...) en [kasteeltje] te [plaats] (...).
Koopprijs
De koopprijs bedraagt € 2.000.000,- k.k. voor de beide woningen. Waarbij ik voorstel om de koopprijs te splitsen naar € 700.000,- voor de [woonhuis] en € 1.300.000,- voor de [kasteeltje].
(...)
2.9.
Uit een per email verstuurde brief van 26 maart 2013 van de curator aan [gedaagde] wordt geciteerd:
Op 5 april a.s. hebben wij hier ten kantore een bespreking. Wat mij betreft zijn er tenminste drie onderwerpen van gesprek.
In de eerste plaats is dat uw belangstelling voor aankoop van de [woonhuis] of [kasteeltje] en/of beide. (...)
2.10.
Uit een per email verstuurde brief van 22 april 2013 van mr. F.M. Verburg namens de curator wordt geciteerd:
Op 5 april 2013 voerde u met mr. Houtman en ondergetekende een bespreking. Hieronder treft u een weergave aan van hetgeen wij bespraken.
(...)
Daarnaast spraken wij over de onroerende zaken aan de [woonhuis] en [kasteeltje]. U hebt gezegd dat u afgelopen november een bod van € 2.000.000,00 hebt uitgebracht op deze beide onroerende zaken. Dat bod is naar uw zeggen nimmer geaccepteerd, maar ook niet afgewezen. Voor zover nodig wijs ik dat aanbod namens de curator bij deze af. U bent eventueel bereid een (iets) hoger bod uit te brengen, om en nabij een bedrag van € 2.200.000,00. De curator heeft u gezegd dat bod aan de heer Sterkman te zullen voorleggen. De curator komt er volgende week bij u op terug.
Daarnaast heeft de curator u kenbaar gemaakt dat er inmiddels nog twee andere gegadigden zijn voor de betreffende panden. Eén van deze gegadigden heeft inmiddels een bod uitgebracht op de onroerende zaak aan de [kasteeltje] dat substantieeel hoger is dan het bod dat u heeft uitgebracht. Hoe hoog dit bod is, zal de curator u niet zeggen. U heeft de curator gevraagd of deze u het eindbod, gedaan door de andere gegadigde(n) te zijner tijd zou willen meedelen, opdat u dan (eventueel) een bod kunt uitbrengen dat hoger is dan dat eindbod. De curator heeft u gezegd dat dat voor hem niet de gangbare werkwijze is en dat hij hier niet aan kan meewerken.
De curator komt volgende week bij u terug op de Arnhemseweg. (...)
2.11.
Uit een email van 18 juni 2013 van mr. Verburg namens de curator aan [gedaagde] wordt geciteerd:
(...) U heeft mij laten weten geïnteresseerd te zijn in de onroerende zaken aan de [woonhuis] en [kasteeltje] te [plaats]. Ik heb inmiddels overlegd met de bank daarover.
In het geval u een bod van ten minste € 2.750.000,00 k.k., zonder financieringsvoorbehoud, voor de beide onroerende zaken tezamen (de [woonhuis] en [kasteeltje]) uitbrengt dan ben ik bereid mij daarvoor sterk te maken bij de bank. Een bod van € 1.000.000,00 k.k., eveneens zonder een financieringsvoorbehoud, op het woonhuis ([woonhuis], niet te verwarren met ‘het Kasteeltje’) wil ik eveneens aan de bank voorleggen.
Mocht u een dergelijk bod willen uitbrengen verneem ik dat graag binnen twee weken na heden van u. (...)
2.12.
Op 16 augustus 2013 heeft de rechter-commissaris aan de curator toestemming verleend het woonhuis en het kasteeltje aan twee kopers executoriaal te verkopen met het oog op oneigenlijke lossing.
2.13.
Uit een email van 2 september 2013 (12:54 uur) van [gedaagde] aan de curator wordt geciteerd:
Ik begrijp dat u de woningen aan de [woonhuis] en [kasteeltje] te [plaats] aan het verkopen bent. Ik heb afspraken gemaakt met de Rabobank en ik meen dat deze woningen aan mij geleverd moeten worden.
2.14.
Uit de reactie van de curator van dezelfde dag (14:14 uur) wordt geciteerd:
Die afspraken ken ik niet. Ik heb u meer dan eens de gelegenheid gegeven een bod uit te brengen. Wat u hebt geboden, was niet voldoende. Dat heb ik met u besproken. De laatste keer dat ik u gelegenheid gaf om te bieden hebt u een namens mij gegeven termijn ongebruikt verstreken laten gaan.
2.15.
Op 17 september 2013 heeft [eiser] gevorderd dat de voorzieningenrechter te Amsterdam de Rabobank verbiedt over te gaan tot ontruiming. De Rabobank heeft verweer gevoerd en in reconventie ontruiming gevorderd. Bij vonnis van 11 november 2013 heeft de voorzieningenrechter de vordering in conventie afgewezen en in reconventie [eiser] veroordeeld tot ontruiming van het woonhuis (na betekening van het vonnis) voor 1 januari 2014 en van het kasteeltje binnen acht dagen na betekening van het vonnis. In het vonnis speelt de email van 16 november 2012 van de Rabobank aan [eiser] een rol. [eiser] is van dat vonnis in hoger beroep gegaan.
2.16.
Op 31 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [gedaagde] verlof verleend om beslag te leggen op het woonhuis en het kasteeltje.
2.17.
Op 26 november 2013 heeft [gedaagde] beslag laten leggen op het woonhuis en het kasteeltje. Het verlof en het exploot van betekening zijn op 29 november 2013 betekend aan de curator. Het kasteeltje is ontruimd op 27 november 2013.
2.18.
Uit een mail van 27 november 2013 van de curator aan [eiser] wordt geciteerd:
U ontvouwde mij vanmorgen telefonisch een gedachte omtrent een regeling die behelst dat [gedaagde] gelegenheid krijgt om voor 1 mei nummer 55 te kopen voor 900.000 Euro. Ondertussen zouden de door haar gelegde beslagen worden opgeheven, zo suggereerde u. (...)
2.19.
De rechter-commissaris heeft de curator op 27 november 2013 telefonisch toestemming gegeven voor het voeren van het onderhavige kort geding.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De curator vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, 1. opheft de door [gedaagde] op 26 november 2013 gelegde beslagen op
De onroerende zaak gelegen te [plaats] op het adres [kasteeltje], kadastraal bekend gemeente [plaats], [sectie], [nummer], met als kadastrale omschrijving wonen, erf-tuin;
De onroerende zaak gelegen te [plaats] op het adres [woonhuis], kadastraal bekend gemeente [plaats], [sectie], [nummer], met als kadastrale omschrijving wonen, erf-tuin;
althans [gedaagde] veroordeelt de beslagen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op te heffen, althans daaraan mee te werken voor zover dat benodigd is, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag of deel van een dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
2. [gedaagde] verbiedt om na betekening van het in dezen te wijzen vonnis nog eens conservatoire beslagmaatregelen jegens de curator en/of het woonhuis en het kasteeltje te nemen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor iedere maal dat zij dit verbod overtreedt;
3. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De curator heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat hij nimmer overeenstemming heeft bereikt met [gedaagde], zodat hij niet de verplichting heeft het woonhuis en het kasteeltje aan haar te verkopen en te leveren. Hij stelt voorts dat hij met twee kopers overeenstemming heeft over de concepttekst van koopovereenkomsten met betrekking tot respectievelijk het woonhuis en het kasteeltje.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter de curator verbiedt het onroerend goed aan de [woonhuis] en [kasteeltje] te [plaats] te leveren aan een derde, alvorens de woning aan de [woonhuis] te [plaats] voor een bedrag groot € 950.000,- k.k. aan [gedaagde] is aangeboden en/of de woning aan de [kasteeltje] te [plaats] voor een bedrag van € 1.550.000,- k.k., kosten rechtens.
3.4.
[gedaagde] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd, voor zover de voorzieningenrechter begrijpt, dat de curator de panden aan haar heeft verkocht en dat hij gehouden is deze aan haar te leveren, althans deze eerst aan haar aan te bieden voor de eventueel hogere koopprijs die een derde bereid is te betalen en ook overigens onder dezelfde voorwaarden (conclusie van eis in reconventie onder 3).

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld.
4.3.
In het onderhavige geval heeft de Rabobank aan de curator toegezegd onder zekere voorwaarden te zullen instemmen met royement van de hypotheek op het onroerend goed. Dat houdt in dat de curator onder die voorwaarden het onroerend goed met instemming van de bank kan verkopen. Het door [gedaagde] ingeroepen recht moet dus zijn gebaseerd op overeenstemming met de curator over verkoop van het onroerend goed aan haar. Het beslag op het onroerend goed kan worden bevolen als summerlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van dat recht.
4.4.
Uit de correspondentie per brief en email tussen enerzijds [gedaagde] dan wel [eiser] en anderzijds de curator dan wel mr. Verburg (namens hem), zoals deze is weergegeven bij de feiten, wordt in dat verband het volgende afgeleid. [gedaagde] heeft op 28 september 2012 en op 29 november 2012 aan de curator biedingen uitgebracht op het woonhuis en het kasteeltje. Het laatste bod is namens de curator in elk geval op 22 april 2013 afgewezen, waarbij een hoger bod ter sprake is gebracht. Namens de curator is op 18 juni 2013 opnieuw een door [gedaagde] uit te brengen hoger bod ter sprake gebracht, waarbij aan [gedaagde] een termijn van twee weken is gegeven om dat hogere bod desgewenst uit te brengen. Het is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] dat bod binnen die termijn (of later) aan de curator heeft uitgebracht. Op 2 september 2013 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen verkoop van het onroerend goed door de curator aan derden, waarbij zij zich niet heeft beroepen op een afspraak met de curator maar op een afspraak met de Rabobank. Uit de mail van de curator aan [eiser] van 27 november 2013 kan worden opgemaakt dat [eiser] toen niet uitging van een definitieve koop van het onroerend goed door [gedaagde]. Op grond van deze uit de correspondentie af te leiden gang van zaken wordt voorshands geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om een overeenkomst tussen de curator en [gedaagde] tot verkoop van het onroerend goed aan haar te kunnen aannemen. Aldus is summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht. De vordering van de curator tot opheffing van de beslagen zal daarom worden toegewezen.
4.5.
Dit oordeel wordt niet anders door het beroep van [gedaagde] op afspraken die [eiser] heeft gemaakt met de bank in verband met verkoop van het vakantie-eiland Braakman BV, Scheldorado BV, Wabra BV en Braakman Sport BV aan Oostappen Groep BV. Uit hetgeen [gedaagde] in dat verband heeft gesteld, kan worden afgeleid dat de Rabobank het onroerend goed niet executoriaal zou verkopen maar onder voorwaarden medewerking aan de verkoop van het onroerend goed en royement van de hypotheken heeft toegezegd. Dat de curator toen met [gedaagde] overeenstemming heeft bereikt over verkoop van het onroerend goed door hem aan haar blijkt voorshands niet, terwijl het ontbreken van die overeenstemming in dat kader wordt bevestigd door de biedingen die [gedaagde] nadien aan de curator heeft gedaan en door de correspondentie daaromtrent.
4.6.
[gedaagde] heeft nog betoogd dat de Rabobank de voorzieningenrechter te Amsterdam onjuist heeft voorgelicht door een incomplete versie van de email van 16 november 2012 van de Rabobank aan [eiser] in het geding te brengen. Ook dat betoog leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat het oordeel van de voorzieningenrechter te Amsterdam geen rol speelt in de motivering van het thans te geven oordeel.
4.7.
De vordering [gedaagde] te verbieden om na betekening van dit vonnis nog eens conservatoire beslagmaatregelen te nemen wordt afgewezen omdat de voorzieningenrechter niet kan vooruitlopen op de deugdelijkheid van de gronden die [gedaagde] voor een dergelijk beslag mocht aanvoeren.
4.8.
Voor zover [gedaagde] haar vordering in reconventie baseert op de stelling dat de curator het onroerend goed aan [gedaagde] heeft verkocht, wordt deze afgewezen op grond van de overwegingen die zijn gegeven bij de beoordeling van de vordering in conventie. Voor zover [gedaagde] die vordering op een andere grond baseert, wordt die vordering afgewezen omdat zij niet heeft duidelijk gemaakt welke grond dat is, terwijl een dergelijke grond voorshands ook niet is gebleken.
4.9.
[gedaagde] zal als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, zowel in conventie als in reconventie.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
heft de beslagen op die op 26 november 2013 op verzoek van [gedaagde] ten laste van de curator zijn gelegd op:
  • de onroerende zaak gelegen te [plaats] op het adres [kasteeltje], kadastraal bekend gemeente [plaats], [sectie], [nummer], met als kadastrale omschrijving wonen, erf-tuin;
  • de onroerende zaak gelegen te [plaats] op het adres [woonhuis], kadastraal bekend gemeente [plaats], [sectie], [nummer], met als kadastrale omschrijving wonen, erf-tuin;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 76,71 aan explootkosten, € 274,- aan vast recht en € 816,- aan salaris voor de advocaat, derhalve in totaal € 1.166,71;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 408,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2013. De feiten, het geschil en de motivering zijn afzonderlijk van de beslissing vastgelegd op 18 december 2013.
coll.: CLB