ECLI:NL:RBGEL:2013:6445

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
238627
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen vermeerdering van eis en terugkomen op bindende eindbeslissing in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door de gemeente Alkmaar tegen Liander N.V., heeft de rechtbank Gelderland op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan. De zaak betreft een bezwaar van Liander tegen de vermeerdering van eis door de gemeente, die extra kosten vorderde als gevolg van een foutieve tekening van de gasleiding door Liander. De gemeente vorderde een bedrag van € 990,60 voor stagnatieschade, veroorzaakt door de verkeerde ligging van de gasleiding. Liander betwistte deze vermeerdering van eis en stelde dat dit in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank oordeelde dat de vermeerdering van eis niet onredelijk was en dat Liander zich voldoende had kunnen verweren tegen de vermeerderde vordering.

Daarnaast kwam de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding was om terug te komen op een eerdere bindende eindbeslissing. Liander had bezwaar gemaakt tegen de beslissing dat de gemeente de precieze ligging van de leiding niet hoefde vast te stellen, maar de rechtbank vond dat deze beslissing berustte op een juiste uitleg van de relevante richtlijn. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat de schadeposten die zij vorderde, verband hielden met de fout van Liander. Uiteindelijk werd de vordering van de gemeente tot € 990,60 toegewezen, terwijl de overige vorderingen werden afgewezen. De gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van Liander.

De rechtbank benadrukte dat de gemeente in de kosten van de procedure werd veroordeeld, omdat zij in overwegend ongelijk was gesteld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van civiele procedures en de beoordeling van vermeerdering van eis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/238627 / HA ZA 13-50
Vonnis van 9 oktober 2013
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ALKMAAR,
zetelend te Alkmaar,
eiseres,
advocaat mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar,
tegen
naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. dr. F.J. van Velsen te Haarlem.
Partijen zullen hierna de gemeente en Liander genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 juli 2013
  • de akte van de gemeente, tevens houdende akte vermeerdering van eis
- de akte van Liander
- de akte van de gemeente
- de antwoordakte van Liander, tevens houdende verzet tegen de vermeerdering van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De (verdere) beoordeling van het geschil

2.1.
De gemeente heeft bij akte haar eis vermeerderd in die zin, dat zij als stagnatieschade tevens vordert de kosten van adviesbureau Kwinfra van € 990,60, welke kosten volgens de gemeente zijn veroorzaakt doordat Liander de ligging van de gasleiding verkeerd had ingetekend.
Liander heeft bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van eis.
2.2.
Beoordeeld moet worden of de vermeerdering van eis in strijd is met de eisen van een goede procesorde (artikel 130 Rv). Van belang daarbij is of er sprake is van onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel van onredelijke vertraging van het geding.
Geoordeeld wordt dat daarvan geen sprake is. De vermeerderde vordering vloeit voort uit de eerdere stellingen van de gemeente en Liander heeft zich daartegen en tegen de vermeerderde vordering kunnen verweren, zoals zij ook in haar laatste akte heeft gedaan. Van een onredelijke bemoeilijking van de verdediging is onder die omstandigheden geen sprake. Het geding wordt ook niet onredelijk vertraagd door de vermeerdering van eis. Bij de verdere beoordeling van het geschil zal derhalve worden uitgegaan van de vermeerderde vordering.
2.3.
Naar aanleiding van het laatste tussenvonnis heeft Liander bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank dat de gemeente de precieze ligging van de leiding niet behoefde vast te stellen, omdat volgens de Richtlijn zorgvuldig graafproces van 15 januari 2008 de precieze ligging pas moet worden vastgesteld als de theoretische ligging van de leiding binnen de in de Richtlijn bedoelde 1.50 meter-grens ligt, hetgeen in casu niet het geval is.
2.4.
Hoewel de rechtbank de bevoegdheid heeft om in bepaalde gevallen van bindende eindbeslissingen terug te komen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 553), ziet zij in hetgeen Liander heeft aangevoerd geen aanleiding om van die bevoegdheid gebruik te maken. De beslissing berust namelijk niet op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, maar op een bepaalde (objectieve) uitleg van bovenbedoelde Richtlijn gebaseerd op de feitelijke situatie. Uit de bezwaren van Liander blijkt dat zij het met die beoordeling van de rechtbank niet eens is. Daarvoor bestaat echter (alleen) de mogelijkheid van hoger beroep.
2.5.
De hiervoor onder 2.3 bedoelde beslissing heeft de rechtbank genomen in de veronderstelling dat de gemeente de klic-tekening van Liander op een juiste wijze op de bestektekening (dat wil zeggen de door de gemeente als productie 28 overgelegde tekening, daarover zijn partijen het eens) heeft overgenomen. Liander had dat betwist en heeft daarom de gelegenheid gekregen dat alsnog te verifiëren en zich daarover uit te laten.
2.6.
Liander heeft aangegeven dat bij verificatie is geconstateerd dat er een kleine afwijking is tussen de ligging van de leiding volgens de Klic-tekening en de ligging zoals die is weergegeven op de bedoelde bestektekening. Dat leidt er evenwel niet toe, aldus Liander, dat de leiding binnen de 1.50 meter grens is komen te liggen. Dat betekent dat de rechtbank blijft bij haar eerder gegeven beslissing dat de gemeente de precieze ligging van de leiding niet hoefde vast te stellen.
2.7.
Naar aanleiding van het laatste tussenvonnis heeft de gemeente bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank dat “de schadeposten onder a en b moeten worden afgewezen”. Het gaat daarbij om de kosten van het traceren van de gasleiding en de kosten van de aangepaste heimethode. Deze kosten had de gemeente naar het oordeel van de rechtbank ook moeten maken als Liander de gasleiding wel juist had ingetekend, omdat de theoretische ligging daarvan dan binnen de bedoelde 1.50 meter-grens was gesitueerd.
2.8.
De gemeente is het met die beslissing niet eens. Zij heeft (wederom) aangevoerd dat allerlei alternatieven voor het ontwerp van de brug en de ligging daarvan voorhanden waren, waardoor de bedoelde extra kosten voorkomen hadden kunnen worden als Liander de fout niet had gemaakt. Daarover wordt het volgende overwogen.
2.9.
Uit het in het laatste tussenvonnis (onder 2.4) geciteerde verslag van de bouwvergadering van 8 januari 2009 blijkt dat de in deze procedure door de gemeente genoemde alternatieven kennelijk niet reëel bleken. Ook hier geldt dus dat de beslissing niet berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, zodat de rechtbank op dit onderdeel evenmin aanleiding ziet van bovenbedoelde bevoegdheid gebruik te maken. Verwezen wordt naar hetgeen daarover al onder 2.4 is overwogen. Gebleven wordt bij hetgeen eerder op dit onderdeel is beslist.
2.10.
In het laatste tussenvonnis is aan de gemeente de gelegenheid gegeven de door haar gevorderde stagnatiekosten ad € 7.452,-- en “extra bouwplaatskosten” ad € 1.840,-- nader toe te lichten en te specificeren. Dat was nodig omdat Liander niet alleen de omvang van deze schade had betwist, maar ook dat deze schadeposten verband houden met de foutieve tekening.
Stagnatieschade
2.11.
De gemeente heeft haar schade op dit onderdeel, zoals overwogen, vermeerderd met € 990,60. De eerder gevorderde schade van € 7.452,-- heeft de gemeente, hoewel daarom in het laatste tussenvonnis uitdrukkelijk was verzocht, in het geheel niet nader toegelicht en gespecificeerd. Uit de eerder door de gemeente (als productie 14 bij de dagvaarding) overgelegde specificatie volgt zonder nadere toelichting niet dat er stagnatie is opgetreden als gevolg van de door Liander verkeerd ingetekende gasleiding. Boven de specificatie staat immers dat het gaat om een “stagnatie i.v.m. obstakels in de ondergrond (…) er zelfs een houten balk boven gekomen (…)”. Wat dat te maken heeft met de fout van Liander valt niet in te zien. Dit onderdeel van de vordering moet daarom worden afgewezen.
2.12.
Wat betreft de vordering van € 990,60 geldt het volgende.
Volgens de gemeente heeft adviesbureau Kwinfra, na de gebleken fout van Liander, de daadwerkelijke ligging van de gasleiding moeten achterhalen, dit nieuwe gegeven moeten verwerken in de bestektekening en op basis daarvan een plek moeten vinden voor de brug waarbij de veiligheid van de gasleiding was geborgd. De als gevolg daarvan door Kwinfra gemaakte kosten zijn € 990,60, zoals blijkt uit de factuur van Kwinfra van 5 februari 2009.
Liander heeft dat op zichzelf niet betwist, maar zij heeft opgeworpen dat uit de overgelegde factuur van Kwinfra niet blijkt op welke werkzaamheden die ziet.
2.13.
Dat Kwinfra de door de gemeente gestelde werkzaamheden heeft moeten verrichten als gevolg van de fout van Liander kan als onvoldoende weersproken worden aangenomen. In de factuur is weliswaar niet gespecificeerd op welke werkzaamheden deze ziet, maar gelet op de periode waarin de werkzaamheden hebben moeten plaatsvonden
- januari 2009, zo volgt uit de in het laatste tussenvonnis onder 2.4 en 2.5 weergegeven feiten - en de datum waarop Kwinfra de factuur aan de gemeente heeft verzonden, 5 februari 2009, is voldoende aannemelijk dat deze factuur ziet op de door de gemeente gestelde werkzaamheden. De vordering zal dan ook tot het, althans wat de hoogte betreft, onweersproken bedrag van de factuur worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente is eerst toewijsbaar vanaf de datum van het instellen van de vordering,
31 juli 2013, nu niet is gesteld of gebleken dat de gemeente eerder aanspraak heeft gemaakt op betaling van dit bedrag door Liander.
Extra bouwplaatskosten
2.14.
De gemeente heeft op dit punt nader gesteld dat deze kosten (ook) verband houden met in de grond aangetroffen obstakels. Die obstakels zouden, aldus de gemeente, ook zijn aangetroffen als de gasleiding op de oorspronkelijk door Liander aangewezen plek aanwezig was geweest, maar dat was dan geen probleem geweest, omdat er dan zonder stalen casing geheid had kunnen worden. In dat geval had de heipaal “zijn eigen weg kunnen zoeken”.
2.15.
Deze nadere stelling kan niet leiden tot toewijzing van de schade, reeds omdat ervan moet worden uitgegaan, zo is eerder overwogen en beslist, dat de gemeente de aangepaste heimethode (palen slaan met behulp van een stalen casing) ook had moeten toepassen als Liander de fout niet had gemaakt.
2.16.
De gemeente heeft verder nog aangevoerd dat deze schade niet alleen te wijten is aan de aangetroffen obstakels, maar ook aan andere oorzaken. De gemeente heeft deze schade als gevolg van die mogelijke andere oorzaken echter in het geheel niet (nader) gespecificeerd, zodat de vordering ook op die grond niet toewijsbaar is.
2.17.
De slotsom is dat de vorderingen van de gemeente tot een bedrag van € 990,60 kunnen worden toegewezen en dat zij voor het overige moeten worden afgewezen.
Als de in overwegend in het ongelijk gestelde partij zal de gemeente in de kosten van de procedure worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Liander tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente te betalen een bedrag van € 990,60 (zegge negenhonderdnegentig euro en zestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover vanaf 31 juli 2013 tot de dag van algehele betaling,
3.2.
veroordeelt de gemeente in de kosten van de procedure, aan de zijde van Liander tot op heden bepaald op € 1.737,-- voor salaris van de advocaat en op € 1.836,-- wegens griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt de gemeente in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Leemreize en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013.
Coll.: ED