ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ9669

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/797
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwang en kostenbeschikkingen Waterwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder, het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland, die hen een last onder dwangsom en bestuursdwang hadden opgelegd wegens overtredingen van de Waterwet. De verzoekers hebben op 6 februari 2013 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, met als doel de schorsing van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter overweegt dat de bestuursrechter niet bevoegd is om de executie of opheffing van het beslag te schorsen, maar kan wel een voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van de kostenbeschikkingen die aan de executie ten grondslag liggen.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verweerder heeft toegezegd de geldschulden niet via executie van de beslagen op de bedrijfsmiddelen en onroerende zaken te verhalen, waardoor de bedrijfsvoering van verzoekers niet in gevaar komt. Ook is niet gebleken dat de executie van het beslag op bankrekeningen of andere privé-eigendommen van verzoekers hen ernstig in hun bestaansmogelijkheden bedreigt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat de belangenafweging geen spoedeisend belang aantoont dat een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 13/797
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 26 april 2013 in het geding tussen
[verzoekers]
verzoekers,
te Poederoijen, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij,
en
het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland, verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema.
1. Procesverloop
Op 12 april 2012 en op 13 april 2012 heeft verweerder aan verzoekers een last onder dwangsom wegens overtreding van de artikelen 6.8 en 6.9 van de Waterwet opgelegd en een besluit tot toepassing van bestuursdwang wegens overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet genomen.
Bij besluiten van 16 april en 17 april 2012 heeft verweerder toegepaste spoedbestuursdwang meegedeeld aan verzoeker vanwege overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet.
Bij besluiten van 25 april 2012 zijn besluiten tot toepassing van bestuursdwang genomen vanwege overtreding van artikel 6.2, eerste lid, en 6.8 van de Waterwet.
Bij besluiten van 26 april 2012 zijn besluiten van toegepaste (spoed)bestuursdwang medegedeeld aan verzoekers.
Bij besluiten van 6 juni 2012 zijn kostenbeschikkingen ter zake de toegepaste (spoed) bestuursdwang genomen en toegezonden, hetgeen eveneens het geval is met betrekking tot een aanvullende kostenbeschikking van 19 september 2012.
Tegen deze besluiten is bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 5 februari 2013 is op de bezwaren beslist.
Tegen dit besluit op bezwaar hebben verzoekers op 6 februari 2013 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Op 6 februari 2013 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst.
Op 29 maart 2013 hebben verzoekers beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 27 februari 2013, zaaksnummer 13/1784. Dat besluit ziet op bezwaren tegen een bekendmaking van 24 september 2012 van spoedbestuursdwang op 21 september 2012, invorderingsbesluiten van 2, 3 en 17 oktober 2012 in verband met het niet melden van een ongewoon voorval op 21 september 2012 en een kostenbeschikking spoedbestuursdwang van 20 november 2012.
Bij schrijven van 13 februari 2013 heeft verweerder de voorzieningenrechter bericht dat hij zal wachten met executie van het beslag totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
Op 2 april hebben verzoekers ten behoeve van de zitting als deskundige aangemeld [namen].
Tevens zal meekomen naar de zitting [naam] van Carpine belastingadviseurs.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 april 2013. Van verzoekers zijn aldaar verschenen [namen], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W. Ariëns, J. van Ingen, P. Schakel en J. van Wezel, bijgestaan door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan door een partij in de hoofdzaak een verzoek om een voorlopige voorziening worden gedaan, indien bij de rechtbank beroep is ingesteld.
Ter zitting hebben verzoekers de verzoeken om voorlopige voorziening en de beroepen van [namen] ingetrokken.
Verweerder betoogt dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Daartoe stelt verweerder allereerst dat verzoekers in het geheel geen belang hebben bij deze procedure omdat de betrokken dwangbevelen reeds zijn betekend en het schorsen van de executie van een dwangbevel via een executiegeschil bij de civiele rechter dient te worden bereikt. De enkele schorsing van de betrokken kostenbeschikkingen zal verzoekers niet in een betere (rechts)positie brengen omdat daarmee de executie van het beslag niet kan worden voorkomen, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter overweegt dat deze procedure niet kan leiden tot schorsing van de executie dan wel opheffing van het beslag. Daartoe is de bestuursrechter niet bevoegd. Echter, in deze procedure kan wel een voorlopig oordeel worden gegeven over de rechtmatigheid van de kostenbeschikkingen en daarmee over de rechtmatigheid van de aan de executie ten grondslag liggende vordering, waarvan enige betekenis bij een daartoe te voeren executiegeschil bij de civiele rechter niet kan worden ontzegd. In zoverre acht de voorzieningenrechter enig belang niet op voorhand uitgesloten.
Voorts heeft verweerder betoogd dat geen sprake is van spoedeisend belang omdat niet gebleken is dat uitvoering van de kostenbeschikkingen verzoekers in hun bestaan bedreigt. Daarbij is van belang dat verweerder toezegt dat hij niet overgaat tot executie van het beslag gelegd op de bedrijfsmiddelen van [B.V.] en op de onroerende zaken van verzoekers. Verweerder zal zich bij de executie van het beslag beperken tot de aandelen, de bankrekeningen en de auto’s en de boten van verzoekers [naam] in privé.
Uit vaste rechtspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2011, LJN BQ1862, volgt dat in dit soort geschillen waar het betreft het voldoen van geldschulden, een spoedeisend belang eerst wordt aangenomen indien betrokkene aannemelijk maakt dat hij door betaling van de betrokken geldsommen in zijn voortbestaan wordt bedreigd of ernstig in zijn bedrijfsuitoefening wordt belemmerd. Daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken. Verweerder heeft immers toegezegd de geldschulden hangende de beroepsprocedure niet via executie van de beslagen op de bedrijfsmiddelen en onroerende zaken te verhalen, doch op andere wijze, zodat de bedrijfsvoering hangende de beroepsprocedure niet wordt bedreigd. Dat betekent dat de uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkende zwakke liquiditeitspositie van de betrokken werkmaatschappijen niet tot spoedeisend belang leidt. Verweerder zal hangende de beroepsprocedure deze bedrijven immers niet tot betaling dwingen.
Niet gebleken is voorts dat executie van het beslag op de bankrekeningen tot een ernstige aantasting van de bedrijfsvoering leidt, dan wel het voortbestaan van eisers in gevaar brengt. Dat eisers privé door executie van het beslag op de boten en auto’s ernstig in hun bestaansmogelijkheden worden bedreigd, is evenmin gebleken. Ook daarin ligt aldus geen spoedeisend belang.
Dat alles betekent dat de voorzieningenrechter thans, bij afweging van de belangen, geen spoedeisend belang aanneemt dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
De voorzieningenrechter acht daarom geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: 26 april 2013.