ECLI:NL:RBGEL:2013:CA0740

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/1176
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek en vergoeding van wettelijke rente na verbeurde dwangsom

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.J.O. Zandt, een beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Veiligheid en Justitie. Het geschil betreft de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de vraag of er meerdere Wob-verzoeken zijn ingediend. Eiser heeft op 6 december 2010 een verzoek gedaan om informatie, maar de rechtbank oordeelt dat dit verzoek slechts één Wob-verzoek betreft. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op dit verzoek. De rechtbank constateert dat verweerder de maximale dwangsom van € 1260 heeft verbeurd door niet tijdig te beslissen.

De rechtbank oordeelt verder dat verweerder de ingebrekestelling van 17 juni 2011 ook had moeten aanmerken als een verzoek om vergoeding van de wettelijke rente. Aangezien verweerder hierover niet heeft beslist, verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin niet is beslist over de vergoeding van de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat verweerder € 22,31 aan wettelijke rente aan eiser moet vergoeden, te rekenen vanaf het moment dat verweerder in verzuim was.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van € 156 en de proceskosten tot een bedrag van € 944. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 april 2013.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1176
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J.J.O. Zandt),
en
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 6 december 2010 heeft eiser verzocht om toezending van stukken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij brief van 4 januari 2011 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op de brief van 6 december 2010.
Bij brief van 17 juni 2011 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens niet tijdig nemen van een beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarin de hoogte van de verschuldigde dwangsom is vastgesteld.
Bij besluit van 27 september 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist over het openbaar maken van de door eiser opgevraagde documenten en heeft verweerder vastgesteld dat de maximale dwangsom moet worden betaald wegen niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek.
Bij besluit van 2 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam. Verweerder is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.
Overwegingen
1. Niet in geschil is dat verweerder niet tijdig heeft beslist over de openbaarheid van de opgevraagde documenten en dat verweerder de maximale dwangsom van € 1260 heeft verbeurd. Het beroep ziet alleen op het aantal maximale dwangsommen dat is verbeurd en de wettelijke rente.
2.1 Eiser heeft ter zitting erkend dat brief van 6 december 2010 niet vijf Wob-verzoeken bevat, omdat er vijf documenten zijn opgevraagd. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat als de gevraagde informatie betrekking heeft op meerdere bestuurlijke aangelegenheden er meerdere Wob-verzoeken zijn. De gevraagde informatie ziet volgens eiser op drie bestuurlijke aangelegenheden, waardoor de brief van 6 december 2010 moet worden aangemerkt als drie
Wob-verzoeken. Dat betekent dat niet eenmaal maar driemaal de maximale dwangsom is verschuldigd.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 6 december 2010 één Wob-verzoek is. Het verzoek om informatie in deze brief heeft uitsluitend betrekking op de vaststelling van de snelheidsovertreding. Verweerder heeft terecht besloten dat er maar één maximale dwangsom is verschuldigd. De beroepsgrond slaagt niet.
3.1 Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder de wettelijke rente over de verbeurde dwangsom niet heeft vastgesteld.
3.2 Artikel 4:100 van de Awb bepaalt dat indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het bestuursorgaan in verzuim is geweest, indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor geldende termijn zou zijn gegeven. Het bestuursorgaan is in verzuim in de zin van artikel 4:97 als hij niet binnen de voorgeschreven betalingstermijn heeft betaald Artikel 4:18 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd is. Eiser heeft verweerder op 4 januari 2011 in gebreke gesteld. De eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd is 19 januari 2011 en de laatste dag is 1 maart 2011. Verweerder had de dwangsombeschikking uiterlijk op 15 maart 2011 moeten vaststellen. Gelet op de in artikel 4:87, eerste lid, van de Awb bepaalde betalingstermijn van zes weken, zou 26 april 2011 de laatste dag van de betalingstermijn zijn. Verweerder had daarom de ingebrekestelling van 17 juni 2011 tevens moeten aanmerken als een verzoek om vergoeding van de wettelijke rente. Nu verweerder niet heeft beslist over de vergoeding van de wettelijke rente zal het beroep gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd voor zover daarin niet is beslist over de vergoeding van wettelijke rente.
4. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat verweerder de wettelijke rente over de verschuldigde dwangsom van € 1.260 aan eiser dient te vergoeden. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf het tijdstip waarop verweerder in verzuim is geweest tot aan de dag van algehele voldoening van deze dwangsom. De eerste dag waarop de verweerder is verzuim is geweest is 27 april 2011. Eiser heeft ter zitting verklaard dat op 20 oktober 2011 de verschuldigde dwangsom is betaald en heeft ter zitting de berekening van de wettelijke rente overgelegd. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze betaaldatum en van eisers berekening van de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder € 22,31 aan wettelijke rente is verschuldigd.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigd het bestreden besluit voor zover daarin niet is beslist over de vergoeding van de wettelijke rente;
- bepaalt dat verweerder aan eiser € 22,31 aan wettelijke rente is verschuldigd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 156 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 april 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.