RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950792-11
Uitspraak d.d.: 27 mei 2013
Tegenspraak
[verdachte],
geboren te [geboort[woonplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring [HvB].
Raadsman: mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 april 2013 en 13 mei 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 april 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 21 november 2011 tot en met 22 november
2011 te Twello, gemeente Voorst, in elk geval in de gemeente Voorst, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [adres] van het leven heeft
beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer
messen, althans soortgelijke scherpe voorwerpen die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal in het lichaam en/of een of meer lichaamsdelen gestoken en/of gesneden
en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam van die
[slachtoffer] geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd
en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of de keel van die
[slachtoffer] dichtgedrukt en/of (vervolgens) dicht gehouden en/of bij die [slachtoffer] een
verwurging aangelegd en/of een of meer andere geweldshandelingen tegen het
lichaam van die [slachtoffer] verricht en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (voor
levenloos/levenloos) achtergelaten (en/of waardoor die [slachtoffer] een hartinfarct
heeft bekomen en/of onderkoeld is geraakt), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]
[slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 21 november 2011 tot en met 22 november
2012 te Twello, gemeente Voorst, in elk geval in de gemeente Voorst, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk [adres] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet
met een of meer messen, althans soortgelijke scherpe voorwerpen die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal in het lichaam en/of een of meer lichaamsdelen
gestoken en/of gesneden en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of
het lichaam van die [slachtoffer] geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans
eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of
gestompt en/of de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt en/of (vervolgens) dicht
gehouden en/of bij die [slachtoffer] een verwurging aangelegd en/of een of meer andere
geweldshandelingen tegen het lichaam van die [slachtoffer] verricht en/of (vervolgens)
die [slachtoffer] (voor levenloos/levenloos) achtergelaten (en/of waardoor die [slachtoffer]
een hartinfarkt heeft bekomen en/of onderkoeld is geraakt), tengevolge waarvan
voornoemde [adres] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Op 22 november 2011 kreeg de politie omstreeks 7:53 uur de melding dat een man vermoedelijk onwel was geworden op het Zwarte Pad te Deventer . Op de Dijkhofstraat te Twello, gemeente Voorst, ook wel genoemd ‘Het Zwarte Pad’ zagen verbalisanten een man met ontbloot bovenlichaam in de berm liggen. Verbalisanten zijn direct begonnen met het reanimeren van het slachtoffer. Het op het slachtoffer aangesloten AED-apparaat gaf in een analyse aan dat een schok niet werd geadviseerd . Een medewerker van de inmiddels gearriveerde ambulance constateerde dat het slachtoffer koud was en lijkstijfheid vertoonde. Volgens een in zijn zak aangetroffen identiteitsbewijs was het slachtoffer genaamd [slachtoffer] [slachtoffer].
Enkele meters van het slachtoffer lagen een fiets en kleding. Op het fietsframe en de kleding waren bloedsporen zichtbaar . De plaats van het delict is afgezet en er is een Team Grootschalig Optreden geformeerd, dat de naam [naam2] kreeg .
In het onderzoek zijn diverse opsporingsmiddelen ingezet. Zo heeft er onder meer een sporenonderzoek plaatsgevonden op de plaats waar het slachtoffer - naar toen bleek [adres] - is aangetroffen. Ook heeft sporenonderzoek plaatsgevonden op [slachtoffer] en de bij hem aangetroffen fiets en kleding. Daarna is sectie verricht op het stoffelijk overschot van [slachtoffer]. Op diverse locaties hebben doorzoekingen plaatsgevonden, zijn goederen in beslag genomen en heeft sporenonderzoek plaatsgevonden ten aanzien van in beslag genomen goederen. Diverse bij de sporenonderzoeken genomen bemonsteringen zijn voor forensisch onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) gestuurd. Verder heeft een buurtonderzoek plaatsgevonden, zijn getuigen gehoord en zijn van coffeeshop [naam] camerabeelden bekeken. Daarnaast is in het televisieprogramma “Opsporing verzocht” aandacht besteed aan de dood van [slachtoffer], waarbij - naar inmiddels bekend was geworden - geweld was gebruikt. Dit heeft ertoe geleid dat verdachte op 2 december 2011 is aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer]. Op 8 december 2011 is hij vrijgelaten, omdat er op dat moment onvoldoende ernstige bezwaren waren om hem langer vast te houden. Uiteindelijk heeft het onderzoek ertoe geleid dat verdachte op 5 juni 2012 opnieuw is aangehouden op verdenking van het (mede)plegen van moord dan wel doodslag ten aanzien van [slachtoffer].
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Hij acht niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De officier van justitie acht de subsidiair ten laste gelegde doodslag wel bewezen, met dien verstande dat volgens hem geen sprake is geweest van medeplegen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Hij heeft hiertoe betoogd dat zijn cliënt steeds heeft ontkend dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Daarnaast is volgens de raadsman onduidelijk wanneer het overlijden van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, kan bij verdachte geen motief worden bepaald, zijn er geen getuigen van het misdrijf en is er geen mes gevonden. De raadsman meent dat er ten aanzien van de DNA- en vezelsporen meerdere scenario’s mogelijk zijn. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van de voorbedachte rade.
Op de verdere verweren van de raadsman wordt hieronder - voor zover van belang - ingegaan.
Beoordeling door de rechtbank
Ter plaatse van het aantreffen van het stoffelijk overschot heeft een schouw plaatsgevonden vanwege het vermoeden van een niet-natuurlijke dood . Uit de schouwbevindingen van [arts], arts Maatschappij en Gezondheid / forensisch arts KNMG, komt naar voren dat er verwondingen aan het lichaam van [slachtoffer] zichtbaar zijn, die wijzen op een niet-natuurlijke dood. Volgens de arts zijn er aanwijzingen voor een gewelddadige dood. Bij de schouw zijn meerdere scherprandige huidverwondingen in gezicht, hals, romp en arm waargenomen die kunnen passen bij steek/snijverwondingen.
Het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is op 25 november 2011 voor onderzoek naar het NFI gebracht . Uit het definitieve sectierapport van het NFI komt naar voren dat er verspreid over het hoofd, de beide armen, de hals en de romp talrijke scherprandige huiddefecten zijn aangetroffen. Deze defecten toonden haast alle een aspect met aan één zijde een vlakke basis en aan tegenoverliggende zijde een scherpe punt. Zij hadden alle vergelijkbare afmetingen, maximaal tot circa 2,5 x 0,5 cm . Uit de interpretatie van de resultaten volgt dat de letsels zijn ontstaan ten gevolge van inwerking bij leven van uitwendig mechanisch scherprandig klievend en perforerend geweld (snij- en steekletsel) . Tengevolge van deze letsels is zowel uitwendig als inwendig bloedverlies opgetreden, onder meer in de linkerborstholte. De steek- en snijletsels toonden vergelijkbare afmetingen en een aspect passend bij oplopen door een eenzijdig snijdend voorwerp. Ook zijn breuken aan het strottenhoofd en het tongbeen waargenomen die zijn opgelopen door inwerking bij leven van uitwendig mechanisch samendrukkend dan wel omsnoerend geweld (zoals door bijvoorbeeld wurging, strangulatie, etc.). Ten aanzien van de gezondheidstoestand van [slachtoffer] is waargenomen dat het hart naast een oud hartinfarct eveneens een recent hartinfarct toonde. Het opgetreden bloedverlies door de steek- en snijletsels, het mogelijk opgetreden zuurstoftekort ten gevolge van samendrukkend geweld aan de hals, het mogelijk opgetreden zuurstoftekort ten gevolge van orgaanschade aan de linkerlong en in mindere mate ook de stress ten gevolge van de overige letsels hebben hoogstwaarschijnlijk tot dit recente hartinfarct geleid.
Uit het sectierapport komt verder naar voren dat het overlijden goed kan worden verklaard door zowel verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld aan de hals, als door het aangetroffen (recente) hartinfarct ten gevolge van de opgelopen letsels. Deze twee doodsoorzaken kunnen zowel afzonderlijk als in combinatie zijn opgetreden. Een verschil in waarschijnlijkheid van optreden van de twee doodsoorzaken kon niet worden afgegeven en (indien gecombineerd) kon evenmin de mate van onderlinge bijdrage worden aangegeven. Daarnaast heeft onderkoeling mogelijk bijgedragen aan het intreden van de dood.
Wat betreft de datering van letsels komt uit het voormeld sectierapport naar voren dat het snij- en steekletsel aan de rechterarm past bij meerdere uren ouderdom voor het tijdstip van overlijden, eerder 3 tot 6 uur dan 6 tot 12 uur. Het snij- en steekletsel in de linkerflank/rug past bij meerdere uren ouderdom voor het tijdstip van overlijden, eerder 6 tot 12 uur dan 3 tot 6 uur.
Ter terechtzitting van 16 april 2013 heeft [forensisch pathaloog], forensisch patholoog verbonden aan het NFI, verklaard dat op grond van de letseldatering kan worden gesteld dat het slachtoffer na het oplopen van de letsels nog meerdere uren heeft geleefd, mogelijk ongeveer 6 uur.
De rechtbank leidt uit voormelde bewijsmiddelen af dat voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] geweld op hem is toegepast. Daarbij heeft hij steek- en snijverwondingen opgelopen als gevolg van het gebruik van een of meer messen of soortgelijke scherpe voorwerpen door de dader. Daarnaast is sprake geweest van het dichtdrukken van de keel van [slachtoffer] dan wel wurging, waardoor breuken zijn ontstaan aan het strottenhoofd en tongbeen. Ten gevolge van dit geweld is [slachtoffer] overleden. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanwijzingen dat [slachtoffer] is geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt.
De rechtbank leidt verder uit het feit dat een medewerker van de ambulance lijkstijfheid constateerde af, dat [slachtoffer] op dat moment al enige tijd was overleden. Verder blijkt uit de letseldatering en de daarop gegeven toelichting door [forensisch pathaloog] dat [slachtoffer] na het op hem toegepaste geweld hoogstwaarschijnlijk nog een aantal uren heeft geleefd.
Tijdslijn van [slachtoffer] en verdachte op 21 november 2011
Naar aanleiding van de dood van [slachtoffer] zijn bij coffeeshop [naam] de camerabeelden over de periode van 29 oktober 2011 tot 26 november 2011 opgevraagd .
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en [slachtoffer] op 21 november 2011 om 10:53 uur bij [naam] zijn aangekomen . [slachtoffer] is twee keer korte tijd weggeweest. De eerste keer (om 12:32 uur) heeft hij een tas achterop zijn fiets gedaan en is weggefietst, waarna hij om 12:43 uur zonder tas is teruggekomen. De tweede keer is hij om 13:23 uur weggegaan en om 14:44 uur weer teruggekomen. Om 16:05 uur hebben [slachtoffer] en verdachte de coffeeshop verlaten. Op de camerabeelden van coffeeshop [naam] is verder te zien dat verdachte op 21 november 2011 om 22:11 uur bij [naam] is aangekomen . Om 23:59 uur heeft hij [naam] verlaten en is hij op zijn fiets weggegaan.
Getuige [getuige1] heeft verklaard dat zij werkzaam is bij Stichting Aanzien, locatie Twello . Op 21 november 2011 is zij om 12:00 uur begonnen met haar werkzaamheden. Op enig moment zag zij dat [slachtoffer], een bewoner van Aanzien, kwam aanfietsen uit de richting van Deventer. [slachtoffer] vertelde dat hij zijn verrekijker kwam halen om die naar een zaak te brengen en te verkopen. [slachtoffer] ging ongeveer tussen 13:30 en 14:00 uur weer terug naar Deventer. Omstreeks 16:30 uur kwamen verdachte, die ook een bewoner van Aanzien is, en [slachtoffer] samen terug. [getuige1] heeft van [naam] gehoord dat [slachtoffer] een atlas heeft meegenomen en verkocht. [getuige1] heeft verder verklaard dat [slachtoffer] ging koken, dat [naam] intussen de tafel dekte voor drie personen en dat verdachte rondliep. [getuige1] is tussen 17:30 en 18:00 uur, toen [slachtoffer] bijna klaar was met koken, weggegaan. Volgens [getuige1] ging [slachtoffer] normaal gesproken ’s avonds niet weg. Als hij al wegging dan was dat altijd samen met verdachte.
De verklaring van [getuige1] over de verkoop van goederen door [slachtoffer] vindt ondersteuning in de verklaringen van getuige [getuige2]. [getuige2] heeft verklaard dat op 21 november 2011 tussen 13:00 en 14:00 uur een voor hem onbekende man in zijn zaak - een pandjeswinkel - kwam die hem vroeg of hij spullen opkocht. Hij heeft van de man een atlas gekocht voor € 10,-. Tussen 14:30 en 15:30 uur kwam de man terug . Hij toonde een verrekijker en vroeg daar € 15,- voor. [getuige2] heeft hem € 15,- betaald.
Verdachte heeft op 22 november 2011 verklaard dat toen hij omstreeks 00:30 uur thuis kwam, [slachtoffer] nog niet thuis was.
Getuige [getuige3] heeft verklaard dat ze met [naam] op het zandpad parallel aan het zwarte Pad liep. Omstreeks 7:50 uur zag ze een fiets op de weg en een man in de berm liggen. Ze zijn naar de Rijkstraatweg gelopen, waar getuige van een voorbijganger een mobiele telefoon heeft geleend en het alarmnummer 112 heeft gebeld.
Zoals eerder is overwogen, kreeg de politie op 22 november 2011 omstreeks 7:53 uur de melding dat een man vermoedelijk onwel was geworden op het Zwarte Pad te Deventer , waarna een slachtoffer met een ontbloot bovenlichaam - naar later bleek [adres] - is aangetroffen .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte de laatste is geweest die [slachtoffer] op 21 november 2011 in leven heeft gezien. Op de camerabeelden van coffeeshop [naam] is [slachtoffer] na 16:05 uur niet meer te zien. Er zijn ook geen andere aanwijzingen dat [slachtoffer] daarna nog bij [naam] is geweest. Verdachte is van 22:11 tot 23:59 uur in coffeeshop [naam] geweest.
Gelet op de verklaring van [getuige1] dat [slachtoffer] normaal gesproken ’s avonds niet weggaat en áls hij al weggaat dit altijd met verdachte is en gelet op het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] € 10,- heeft gegeven om weed te kopen en [slachtoffer] volgens getuige [getuige4] altijd samen kwam met verdachte , kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat [slachtoffer] en verdachte samen bij Stichting Aanzien zijn weggegaan om weed te kopen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte geen alibi heeft voor de periode van 17:30 à 18:00 uur (vertrek van getuige [getuige1] bij stichting Aanzien) tot 22:11 uur (aankomst verdachte bij coffeeshop [naam]). Verdachte heeft over deze periode verklaard dat hij omstreeks 22:00 uur zijn woning heeft verlaten en naar Deventer is gefietst. Er zijn echter geen getuigen of aanwijzingen die dit bevestigen.
Fiets
Op 2 december 2011 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de vader van verdachte op het adres [adres] . Daarbij is onder meer een herenfiets van het merk Gazelle in beslag genomen (SIN nr. AAAH5475NL) . De fiets is met behulp van luminol getest op de aanwezigheid van bloed . Hierbij werd een positieve reactie verkregen op de stuurpen, het frame rechts ter hoogte van het slot en het voorspatbord rechts. Deze plaatsen zijn bemonsterd en voorzien van respectievelijk de SIN nummers AADB6007NL, AADB6009NL en AADB6008NL. De bemonsteringen zijn door het NFI onderzocht . Van het bloed/celmateriaal in de bemonstering AADB6007#01 van de stuurpen van de fiets is een DNA-profiel verkregen van een man. Volgens het NFI kan het DNA-profiel/celmateriaal afkomstig zijn van [adres], waarbij de berekende frequentie of matchkans dat het celmateriaal afkomstig is van een ander dan [slachtoffer], is vastgesteld op kleiner dan één op één miljard. Ook van het bloed/celmateriaal in de bemonstering AADB6009#01 en #02 van het frame van de fiets is een DNA-profiel verkregen dat afkomstig kan zijn van [adres], waarbij de berekende frequentie of matchkans dat het celmateriaal afkomstig is van een ander dan [slachtoffer], is vastgesteld op kleiner dan één op één miljard .
Op stills van camerabeelden van [naam] is te zien dat verdachte op 21 november 2011 om 10:53 uur aankomt op zijn fiets en om 16:05 uur vertrekt op zijn fiets . Ook is te zien dat hij om 22:11 uur zijn fiets stalt bij aankomst bij [naam] en om 23:59 uur zijn fiets pakt na vertrek uit [naam]. Verbalisanten stellen vast dat de fiets op deze afbeeldingen een soortgelijke fiets is als de fiets die op 2 december 2011 bij de woning van verdachtes vader aan [adres] in beslag werd genomen.
Nadat hem een afbeelding van een blauw/groene Gazellefiets was getoond heeft verdachte verklaard dat hij de fiets herkent als zijn fiets. Volgens verdachte heeft hij deze fiets na 6 juni 2011 niet uitgeleend.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte op 21 november 2011 de enige gebruiker is geweest van de fiets. Aanwijzingen dat een ander de fiets heeft gebruikt zijn er niet, mede gelet op de camerabeelden van coffeeshop [naam], gemaakt op 21 november 2011.
Schoene[adres]zijn [adres], waar verdachte enige tijd heeft verbleven, sportschoenen wit/zwart/grijs in beslag genomen (SvO 1104.1, SIN nr. AAEC6313NL) . De sportschoenen zijn (microscopisch) onderzocht op de aanwezigheid van bloed . Hierbij zijn meerdere bloedsporen aangetroffen, bemonsterd en veiliggesteld, waaronder een bloedspoor op het ‘air’-gedeelte aan de linkerzijkant van de rechterschoen (SIN nr. AAEC6313NL#02) en een bloedspoor op de hak van de rechterschoen (SIN nr. AAEC6313NL#03). Van het celmateriaal in de bemonstering AAEC6313#02 en AAEC6313#03 zijn DNA-mengprofielen verkregen , waarvan een onvolledig DNA-profiel afkomstig kan zijn van [adres] . De berekende frequentie of matchkans dat het celmateriaal afkomstig is van een ander dan [slachtoffer], is vastgesteld op kleiner dan één op één miljard. Het NFI heeft vervolgens nader onderzoek gedaan, waarbij de naden en randen van de schoenen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen . Volgens het NFI waren de hoeveelheden aangetroffen bloed minimaal. Wel was opvallend dat het aangetroffen bloed zich verspreid over beide schoenen in randen en op/in (stik)naden bevond. Op de tussenliggende locaties was (vooralsnog) geen bloed aangetroffen. Dit (bloed)sporenbeeld kon volgens het NFI worden verklaard als restant van een groter geheel.
Verder zijn de binnenrand van de instapopening van de schoenen en een deel van de onderkant van de tong van de schoenen bemonsterd (SIN nrs. AAEC6313NL#04, AAEC6313NL#05, AAEC 6313NL#07 en AAEC6313NL#08) . Van het celmateriaal in de bemonstering AAEC6313NL#04 is een DNA-(meng)profiel verkregen van minimaal één persoon . Het celmateriaal kan van verdachte zijn, waarbij de berekende frequentie of matchkans dat het celmateriaal afkomstig is van een ander dan verdachte, is vastgesteld op kleiner dan één op één miljard.
Op foto’s, genomen van camerabeelden van coffeeshop [naam] is te zien dat verdachte op 21 november 2011 om 16.03 uur sportschoenen, in de kleuren wit/grijs/zwart droeg . De sportschoenen die verdachte op de foto’s droeg zijn soortgelijk qua model en kleurverdeling als de sportschoenen, merk Nike, kleuren wit/grijs/zwart, die onder SIN nummer AAEC6313NL in beslag zijn genomen tijdens de doorzoeking op 2 december 2011 in de [adres].
Verdachte heeft over de foto waarop de in beslag genomen schoenen (SvO 1104.1) staan verklaard dat hij die schoenen elke dag aan had. Hij had die schoenen op het moment van inbeslagname ongeveer een maand. Hij gebruikte zijn schoenen zelf en leende ze niet uit.
Handschoenen
Bij de doorzoeking op 2 december 2011 op het adres [adres] zijn in [adres] ook handschoenen (met een rood kader aan de bovenzijde en de tekst “Thermo Plus extra Isolated” in beslag genomen (SvO 1103.14, SIN nr. AAEC6335NL ).
De handschoenen zijn microscopisch onderzocht op de aanwezigheid van bloed . Op de handpalmzijde van de linkerhandschoen is op een deel van de naden van het leren inzetstuk bloed aangetroffen. Dit bloed is bemonsterd (AAEC6335NL#01) en veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Verder zijn de handpalmzijden van de buitenzijden van de handschoenen bemonsterd, gericht op het verzamelen van biologische contactsporen van diegene(n) die met deze gedeelten van de handschoenen in contact is (zijn) geweest (AAEC6335NL#02 en #03). Tevens zijn de binnenzijden van de handschoenen bemonsterd en veiliggesteld, gericht op het verzamelen van biologische contactsporen van de drager(s) van de handschoenen (AAEC6335NL#04 en #05). Van het celmateriaal in de bemonsteringen AAEC6335#01, #02 en #03 is een DNA-profiel verkregen van een man . Volgens het NFI kan het DNA-profiel/celmateriaal afkomstig zijn van [adres], waarbij de berekende frequentie of matchkans dat het celmateriaal afkomstig is van een ander dan [slachtoffer], is vastgesteld op kleiner dan één op één miljard. Van het celmateriaal in de bemonstering AAEC6335#04 is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen. Volgens de deskundigen zijn uit dit DNA-mengprofiel geen DNA-profielen van individuele celdonoren af te leiden. Onder de aanname dat verdachte daadwerkelijk één van de celdonoren is van het celmateriaal in deze bemonstering en onder de aanname dat de bij het vergelijkend DNA-onderzoek betrokken DNA-kenmerken afkomstig zijn van twee personen, is een combinatie van DNA-kenmerken afgeleid van de tweede celdonor. Het DNA-profiel van [adres] matcht met deze combinatie van afgeleide DNA-kenmerken. De berekende frequentie van deze combinatie van afgeleide DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard. Ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met deze combinatie van afgeleide DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard.
Daarnaast heeft een vezelonderzoek plaatsgevonden. Het NFI heeft de broek, jas, muts en schoenen van [slachtoffer] onderzocht op de aanwezigheid van vezelsporen en deze vezelsporen vergeleken met vezelsporen op de handschoenen van verdachte . Op de DNA-bemonsteringen van de achterkant van de broek (AABW5891NL), de linkerschoen (AABW5938NL), het paars/bruin gestreepte shirt (AADN9506NL), een afgescheurd deel van de blauwe fleecejas (AADN9504NL, AADO) en het bruine fleecevest (AADO9293NL en AADO9294NL) zijn vezelsporen aangetroffen die overeenkomen met de handschoenen van verdachte (AAEC6335NL) . Gezien het aantal vezelsporen aangetroffen op de DNA-bemonsteringen van de jas/vest (AADO9293NL) en op het afgescheurde deel van de fleecejas (AADN9504NL) acht het NFI aannemelijk dat deze via direct contact met de handschoenen van verdachte (AAEC6335NL) zijn overgedragen.
Op de handschoenen van verdachte zijn vezels aangetroffen die mogelijk afkomstig zijn van het bruine fleecevest en het paars/bruin gestreepte shirt .
Op een foto, gemaakt van camerabeelden van coffeeshop [naam], is te zien dat verdachte op 21 november 2011 zwarte handschoenen draagt en dat de handschoenen zijn voorzien van een rood opschrift/afbeelding . Op een andere foto is te zien dat verdachte weed koopt bij het loket bij [naam] en dat voor hem op de balie zwarte handschoenen liggen met een rode opdruk/afbeelding.
Verdachte heeft over de handschoenen (SvO 1103.14) verklaard dat hij die handschoenen had geleend van zijn stiefvader. Hij heeft de handschoenen een paar weken gebruikt. Vanaf het moment dat hij de handschoenen kreeg, is hij naar zijn eigen verklaring de enige geweest die de handschoenen heeft gebruikt.
(Mes)steken
De kleding van [slachtoffer] is onderzocht op de aanwezigheid van beschadigingen. In het afgescheurde deel van de fleecejas (AADN9504NL), het bruine fleecevest (AADO9293NL en AADO9294NL), het paars/bruin gestreepte shirt (AADN9506NL) en de achterkant van de spijkerbroek (AABW5891NL) zijn op verschillende plaatsen beschadigingen aangetroffen . Verschillende beschadigingen zijn diagonaal ten opzichte van de textielstructuur georiënteerd en bevatten rechte draadeinden. Dit zijn indicaties dat zij zijn ontstaan door een scherprandig voorwerp. In de fleecejas, het bruine fleecevest en het shirt is een aantal overlappende beschadigingen aangetroffen. Al deze beschadigingen vertonen kenmerken dat zij zijn veroorzaakt door een scherprandig voorwerp. De meest eenvoudige verklaring voor deze overlap is volgens het NFI dat deze beschadigingen gedurende dezelfde steekbeweging zijn ontstaan.
Zoals hiervoor overwogen komt uit het definitieve sectierapport van het NFI naar voren dat er verspreid over het hoofd, de beide armen, de hals en de romp snij- en steekletsel is waargenomen .
Volgens getuige [getuige10], vader van verdachte, had zijn zoon een mesje in zijn zak . Het was een klein mesje met een zwart handvat.
Verdachte heeft verklaard dat hij altijd messen op zak heeft.
De rechtbank leidt uit het forensisch onderzoek af dat bloedsporen zijn aangetroffen op de fiets, schoenen en handschoenen van verdachte. Het celmateriaal daarvan kan afkomstig zijn van [slachtoffer], waarbij de berekende frequentie of matchkans dat het celmateriaal afkomstig is van een ander dan [slachtoffer], in een aantal gevallen is berekend op kleiner dan één op één miljard. Daarnaast zijn vezels van verdachtes handschoenen aangetroffen op de kleding van [slachtoffer] en zijn vezels van de kleding van [slachtoffer] aangetroffen op de handschoenen. Verdachte heeft overigens verklaard dat hij niet weet hoe het bloed dat hoogstwaarschijnlijk van [slachtoffer] is op zijn fiets en schoenen is terecht gekomen.
Daderwetenschap
Verbalisant heeft gerelateerd dat ze een gesprek heeft gehad met [getuige5] en [getuige6] . [getuige6] verklaarde dat hij op de dag dat die man dood gevonden was, omstreeks 23:00 uur naar Apeldoorn reed. Hij zag dat er bij Twello mensen liepen in een wit pak, dat er een tent stond en daarop grote bouwlampen waren gericht. Hij is gestopt om te kijken wat zich hier afspeelde. Hij zag dat verdachte er ook aan kwam en hij hoorde dat verdachte tegen hem zei: “daar is een man neergestoken. Met die man ging ik altijd om” of woorden van gelijke strekking. Die informatie was niet in de pers geweest.
Naar aanleiding hiervan is [getuige6] later verhoord. Hij verklaarde dat hij samen met [getuige5] en met [getuige7] ter plaatse stond te kijken. Ze zagen verdachte aan komen fietsen. Verdachte zei toen tegen hen dat een vriend van hem hier was doodgemaakt. Die vriend van hem was vermoord met een mes. Verdachte had grote rollende ogen, het leek of hij onder invloed van harddrugs was. Ook bij de rechter-commissaris heeft [getuige6] verklaard dat verdachte tegen hem zei dat een kameraad van hem was omgekomen . Volgens [getuige6] zei verdachte dat de man was gestoken.
De verklaring van [getuige6] vindt ondersteuning in de verklaring van [getuige8], die heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd dat [slachtoffer], een kamergenoot van hem, was doodgegaan. Hij was neergestoken. En ook [getuige9] heeft verklaard dat verdachte zei dat daar een huisgenoot lag en dat die was neergestoken. [getuige9] heeft bij de rechter-commissaris hetzelfde verklaard . [getuige8] en [getuige9] zijn beiden op 22 november 2011 aanwezig geweest op de [adres] , bij dezelfde gelegenheid als waarover [getuige6] heeft verklaard.
De raadsman heeft betoogd dat zijn cliënt stellig is in zijn verklaring dat hem foto’s zijn getoond. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu verdachtes verklaring dienaangaande niet voor het bewijs is gebruikt.
De raadsman heeft verder ten aanzien van de daderwetenschap betoogd dat naast degenen die het lichaam hebben aangetroffen ook anderen de plaats delict kunnen hebben gezien en informatie daarover kunnen hebben verspreid.
De rechtbank overweegt dat door de politie is onderzocht of en in hoeverre informatie door derden zou kunnen zijn verspreid. Er zijn geen aanwijzingen dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Bovendien is onwaarschijnlijk dat dit zo kort na het aantreffen van het slachtoffer zou zijn gebeurd en dat dit verdachte zou hebben bereikt. Voorts is door verdachte niet gesteld dát dit is gebeurd, laat staan door wie. Nu het verweer onvoldoende is geconcretiseerd, wordt ook hieraan voorbijgegaan.
De raadsman heeft betoogd dat zich mogelijk een ander scenario heeft voorgedaan. Hij heeft daartoe een aantal mogelijkheden genoemd.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk geworden nu er geen aanwijzingen zijn die in die richting wijzen.
De rechtbank dient te beoordelen of de dood van het slachtoffer door het handelen van verdachte is veroorzaakt. Voor de vorming van dat oordeel is niet alleen het NFI-sectierapport van belang, maar moet ook gelet worden op de andere onderzoeksresultaten in het dossier, zoals bijvoorbeeld forensische onderzoeken, camerabeelden en verklaringen die door verdachte, door verbalisanten en door getuigen zijn afgelegd. Deze gegevens dienen zelfstandig en in onderling verband te worden beschouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de twee doodsoorzaken (verstikking door samendrukkend geweld aan de hals en het recente hartinfarct) gezien de in het sectierapport gegeven toelichting, toe te rekenen aan het handelen van verdachte nu de rechtbank er op basis van het sectierapport en de overige hiervoor opgesomde bewijsmiddelen vanuit gaat dat verdachte het slachtoffer met één of meer messen dan wel soortgelijk scherpe voorwerpen heeft gestoken en gesneden en hem de keel heeft dichtgedrukt dan wel gewurgd. Gezien het beschreven letsel aan het strottenhoofd en het tongbeen, gaat de rechtbank er bovendien vanuit dat het letsel door hardhandig en/of met kracht handelen heeft plaatsgevonden. In een dergelijke gedraging op zo’n vitale plek ligt bovendien het (minstgenomen voorwaardelijk) opzet op de levensberoving besloten.
De rechtbank neemt daarnaast in aanmerking dat verdachte geen verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat bloed dat hoogstwaarschijnlijk van [slachtoffer] is op zijn fiets en schoenen is aangetroffen. Daar komt bij dat het opmerkelijk is dat verdachte ’s avonds bij aankomst in [naam] een andere broek en andere schoenen droeg dan overdag. In plaats van een rood petje had hij ’s avond een rode muts op. Ook de handschoenen die verdachte overdag droeg en waarop bloedsporen zijn aangetroffen, had hij ’s avonds niet meer aan. Ten slotte is het opmerkelijk dat verdachte ten tijde van de doorzoeking op het adres [adres] de deur van het toilet opende, de toiletruimte inliep en een groot stuk van de toiletrol afrolde. Hij wikkelde dit volgens verbalisant om zijn rechterhand. Op 24 november 2011 hebben verbalisanten een aantal kleine verwondingen op de rechterhand gezien en ook getuige [getuige11] heeft die dag een aantal verwondingen op zijn rechterhand gezien.
De rechtbank acht het mede gelet op het door verdachte wisselen van kleding en schoenen aannemelijk dat het geweld tegenover [slachtoffer] heeft plaatsgevonden op 21 november 2011 in de periode van 18:00 tot 22:00 uur.
Alle voormelde omstandigheden dragen ertoe bij dat de rechtbank niet alleen wettig maar ook overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de dood van [slachtoffer].
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van voorbedachte rade. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht met dien verstande dat verdachte zal worden vrijgesproken van de voorbedachte rade. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Hoge Raad van 19 oktober 1999, NJ 2000, 109. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte het delict heeft gepleegd met één of meer anderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 21 november 2011 tot en met 22 november 2011 te Twello, gemeente Voorst, opzettelijk [adres] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een of meer messen, althans soortgelijke scherpe voorwerpen die [slachtoffer] meermalen in het lichaam en/of een of meer lichaamsdelen gestoken en/of gesneden en de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt en/of (vervolgens) dicht gehouden en/of bij die [slachtoffer] een verwurging aangelegd en vervolgens die [slachtoffer] voor levenloos achtergelaten (en/of waardoor die [slachtoffer] een hartinfarct heeft bekomen en/of onderkoeld is geraakt), tengevolge waarvan voornoemde [adres] is overleden.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Hij weigerde mee te werken aan het onderzoek. Door zijn weigering is het onderzoek volgens de deskundigen te beperkt geweest om een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens aan te tonen dan wel uit te sluiten.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De raadsman heeft in geval van bewezenverklaring een gevangenisstraf van maximaal 9 jaar bepleit.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op schuldig gemaakt aan doodslag van zijn huisgenoot. Hij heeft zijn slachtoffer meerdere keren gestoken met in- en uitwendige bloedingen tot gevolg. Daarnaast heeft hij dusdanig geweld toegepast op de keel van het slachtoffer dat breuken zijn ontstaan aan het strottenhoofd en het tongbeen. Verdachte heeft zijn slachtoffer voor dood achtergelaten in plaats van tot bezinning te komen en hulp voor hem te zoeken. Ten gevolge van het toegepaste geweld is het slachtoffer enkele uren later overleden. Verdachte heeft daarmee het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, zijn leven, ontnomen. Daarnaast heeft verdachte door zijn handelen onherstelbaar leed veroorzaakt voor de nabestaanden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven, waardoor de nabestaanden nooit zullen weten wat zich heeft afgespeeld en wat het motief is geweest van zijn handelen.
Een incident als het onderhavige is een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Verdachte heeft geen medewerking verleend aan een onderzoek naar zijn persoonlijkheid, zodat de rechtbank geen rekening kan houden met mogelijke strafverminderende omstandigheden.
Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 10 jaar passend en geboden.
In beslag genomen voorwerpen
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan de veroordeelde danwel de na te noemen rechthebbende.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij], nabestaande van het slachtoffer, heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 16.147,52 vermeerderd met de wettelijke rente gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gevraagde schadevergoeding.
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat niet het slachtoffer, maar een nabestaande om vergoeding van schade vraagt. Daarnaast is het de vraag welke kosten reëel zijn en meent de raadsman dat begrafeniskosten niet als schade kan worden aangemerkt omdat men hiervoor in het algemeen verzekerd is en omdat iedereen vroeg of laat deze kosten heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering van de benadeelde partij staat in zodanig verband met het bewezen verklaarde handelen dat de schade verdachte, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van het bewezen verklaarde kan worden toegerekend. Derhalve is de vordering voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij gelet op artikel 51f van het Wetboek van Strafrecht gerechtigd is een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Uit de bij de vordering gevoegde bijlagen kan bovendien op eenvoudige wijze worden vastgesteld hoe de vordering tot stand is gekomen en welke kosten er zijn gemaakt. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
Het verweer van de raadsman welke kosten nu reëel zijn en dat de begrafeniskosten niet als schade kan worden aangemerkt omdat men hiervoor in het algemeen verzekerd is danwel deze kosten vroeg of laat toch heeft, wordt eveneens verworpen. Immers, op grond van artikel 6:108 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is verdachte verplicht aan de benadeelde partij, nu zij degene is te wiens laste de kosten van de lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van het slachtoffer. De raadsman heeft onvoldoende concreet en gedetailleerd gesteld dat de kosten niet in overeenstemming zijn met de omstandigheden van het slachtoffer en ook overigens is de rechtbank daar niet van gebleken. De raadsman heeft ook onvoldoende concreet en gedetailleerd gesteld dat de kosten van de uitvaart van het slachtoffer gedekt zouden worden door enige verzekering van het slachtoffer.
Overigens merkt de rechtbank op dat een slachtoffer niet gehouden is zijn schade te claimen bij zijn verzekering.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
• verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan;
• verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
• verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
• verklaart verdachte strafbaar;
• veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren;
• beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
• gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde te weten:
1. een zwarte jas (Hooligan);
2. een blauwe Gazelle herenfiets;
3. een schoenendoos;
4. een paar meerkleurige Nike schoenen;
5. vijf paar meerkleurige Nike schoenen;
6. een paar zwarte Nike Air schoenen;
7. een jas (Twinlife leer met bontkraag);
8. een zakmes;
9. een schilmes;
10. een paar sportschoenen;
11. een paar handschoenen;
12. een paar meerkleurige Nike schoenen.
• veroordeelt verdachte ten aanzien van feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij], van een bedrag van € 16.147,52, te weten:
- € 7.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2011,
- € 5.625,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2012,
- € 1.720,12 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2013,
- € 1.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2013,
- € 302,40 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2013,
met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
• legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 16.147,52, te weten:
- € 7.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2011,
- € 5.625,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2012,
- € 1.720,12 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2013,
- € 1.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2013,
- € 302,40 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2013,
met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 115 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
• bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Van Apeldoorn en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2013.