ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3161

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
05/780000-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prisse
  • A. van der Mei
  • J. van Lookeren Campagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwendel met telefoonabonnementen leidt niet tot veroordelingen wegens mensenhandel, maar in sommige gevallen wel tot veroordelingen wegens oplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel en oplichting in verband met frauduleuze praktijken rondom telefoonabonnementen. De tenlastelegging omvatte het werven en vervoeren van een benadeelde partij met het oogmerk van uitbuiting, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten zouden hebben misleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor de beschuldiging van mensenhandel, omdat de omstandigheden niet voldeden aan de wettelijke definitie van uitbuiting. De rechtbank benadrukte dat mensenhandel altijd gepaard moet gaan met een vorm van uitbuiting, en dat de belangen van de betrokkenen, zoals hun lichamelijke en geestelijke integriteit, niet in het geding waren. De contacten tussen de verdachte en de benadeelde partij waren relatief kortdurend en er was geen bewijs dat de benadeelde partij door misleiding een reële keuze was ontnomen.

De rechtbank heeft ook de beschuldiging van oplichting beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte opzettelijk misleidende informatie had verstrekt. De rol van de verdachte in het afsluiten van de telefoonabonnementen was niet duidelijk genoeg om te spreken van opzet of het gebruik van listige kunstgrepen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/780000-13
Uitspraak d.d. 12 juni 2013
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres]
Raadsman: mr. P.P. Verdoorn, advocaat te Apeldoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
22 mei 2013 en 29 mei 2013.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen op of omstreeks de periode van 10 augustus 2012
tot en met 8 september 2012 te Apeldoorn, in elk geval (telkens) in Nederland,
(lid 3, onder 1°)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, te weten, [benadeelde p[benadeelde partij1]
(lid 1, onder 1°)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden
en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing
en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden
voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie,
heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of
opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde partij1]
en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde
middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere)
feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden
en/of afpersing en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare
positie
die [benadeelde partij1] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid en/of diensten
en/of
de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden, te weten door dwang
en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging
met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of
door misbruik van de kwetsbare positie, enige handeling(en) heeft ondernomen
waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s), wist of redelijkerwijs moest
vermoeden dat die [benadeelde partij1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid en/of diensten,
heeft/hebben en/of is/zijn verdachte en/of diens mededader(s)
- terwijl de verstandelijke vermogens van die [benadeelde partij1] beneden gemiddeld zijn
en/of
- tegen die [benadeelde partij1] gezegd dat verdachte en/of diens mededader(s) jongens
moest(en) regelen voor het afsluiten van (een) abonnement(en) en/of dat ze
dat/die abonnement(en) van de naam af konden schrijven en/of
- tegen die [benadeelde partij1] gezegd dat verdachte en/of diens mededader(s) in een
telefoonwinkel werkte(n) en/of dat/die telefoonabonnement(en) helemaal dicht
kon maken en/of
- tegen die [benadeelde partij1] gezegd dat hij 400 euro zou krijgen voor het afsluiten van
één abonnement en/of
- die [benadeelde partij1] (meerdere malen) in de auto vervoerd en/of
- met die [benadeelde partij1] naar de Hi-winkel en/of the Phonehouse en/of T-Mobile en/of
Telfort, althans een of meer telefoonwinkel(s) gegaan en/of
- (telkens) nadat die [benadeelde partij1] een telefoonabonnement had afgesloten, de tas
met de telefoon en/of het contract door die [benadeelde partij1] laten afgeven aan
verdachte en/of diens mededader(s),
- door welke feiten en omstandigheden voor voornoemde [benadeelde partij1] een
(afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan hij zich niet heeft kunnen
onttrekken en/of tengevolge waarvan hij geen weerstand aan verdachte en/of
diens mededader(s) heeft kunnen bieden en/of
- terwijl die [benadeelde partij1] een bedrag van 160 euro heeft ontvangen van verdachte
en/of diens mededader(s) en/of
- terwijl die [benadeelde partij1] wel rekeningen van de telefoonmaatschappij(en) heeft
ontvangen;
art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 3 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op meerdere tijdstippen op of omstreeks de periode van 10 augustus 2012
tot en met 8 september 2012 te Apeldoorn, in elk geval (telkens) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij1] heeft bewogen
tot de afgifte van meerdere, althans één mobiele telefoon(s) en/of
contract(en), in elk geval van enig goed, en/of
tot het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van meerdere, althans
één telefoonabonnement(en)
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheid
- tegen die [benadeelde partij1] gezegd dat verdachte en/of diens mededader(s) jongens
moest(en) regelen voor het afsluiten van (een) abonnement(en) en/of dat ze
dat/die abonnement(en) van de naam af konden schrijven en/of
- tegen die [benadeelde partij1] gezegd dat verdachte en/of diens mededader(s) in een
telefoonwinkel werkte(n) en/of dat/die telefoonabonnement(en) helemaal dicht
kon maken en/of
- tegen die [benadeelde partij1] gezegd dat hij 400 euro zou krijgen voor het afsluiten van
één abonnement,
- waardoor die [benadeelde partij1] werd bewogen tot afgifte van meerdere, althans één,
mobiele telefoon(s) en/of contract(en) en/of het afsluiten van meerdere,
althans één, telefoonabonnement(en),
- terwijl die [benadeelde partij1] een bedrag van 160 euro heeft ontvangen van verdachte
en/of diens mededader(s) en/of
- terwijl die [benadeelde partij1] wel rekeningen van de telefoonmaatschappij(en) heeft
ontvangen;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aanleiding tot het onderzoek
Naar aanleiding van diverse meldingen van frauduleuze praktijken rondom het afsluiten van telefoonabonnementen in met name Apeldoorn werd door de recherche Apeldoorn in oktober 2011 een onderzoek gestart.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde (mensenhandel). Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht aan de hand van haar schriftelijk requisitoir.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ter zitting heeft de raadsman het standpunt van de verdediging nader uiteengezet, onder meer aan de hand van zijn pleitaantekeningen.
Door de raadsman is met betrekking tot het primair tenlastegelegde onder meer – kort gezegd – aangevoerd dat uit geen van de in het dossier voorhanden zijnde verklaringen kan worden afgeleid dat verdachte er op uit was om [benadeelde partij1] op welke manier dan ook uit te buiten. Uit niets blijkt dat de lichamelijke of geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van [benadeelde partij1] in het geding zijn geweest en uit niets blijkt dat [benadeelde partij1] niet in staat was uit vrije wil de keuze te maken om telefoonabonnementen af te sluiten in de wetenschap dat het niet in de haak was.
Voor verdachte was niet kenbaar dat hij met een kwetsbaar persoon te maken had. In dat geval mag er van worden uitgegaan dat men te maken heeft met een normaal handelend en reagerend persoon en mag worden uitgegaan van de vooronderstelling van contractvrijheid en mondigheid van die persoon. Bovendien zijn de abonnementen door [benadeelde partij1] afgesloten buiten aanwezigheid van verdachte of zijn medeverdachte.
Ook ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is het voorhanden zijnde bewijsmateriaal onvoldoende overtuigend om tot enige bewezenverklaring te kunnen komen. Opzet ontbrak in het geheel, aangezien verdachte zelf ook geloof hechtte aan wat hem door [betrokkene] was voorgespiegeld, aldus de verdediging.
Beoordeling door de rechtbank
Door de officier van justitie is er voor gekozen om de onderhavige feiten (het afsluiten van telefoonabonnementen) primair ten laste te leggen als mensenhandel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 2004, waarbij artikel 273a (oud) van het Wetboek van Strafrecht (later vernummerd tot 273f) is ingevoerd, is bij mensenhandel steeds sprake van een vorm van uitbuiting. ‘Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op deze integriteit en vrijheid’. Daarbij past ook dat de strafbaarstelling van mensenhandel is geplaatst in titel XVIII Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. De delictsomschrijving in het eerste lid, aanhef en onder 4, van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, waarop de tenlastelegging (steeds) is toegesneden, heeft haar oorsprong in de Wet van 9 december 1993 waarbij artikel 250ter (oud) Sr werd gewijzigd. Uit de Memorie van Toelichting en de Memorie van Antwoord bij dat wetsvoorstel blijkt ook dat volgens de wetgever sprake moet zijn van een ‘uitbuitingssituatie’.
De vraag of en zo ja wanneer sprake is van uitbuiting is volgens de Hoge Raad niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat door de tewerksteller wordt behaald (HR 27 oktober 2009, LJN: BI7099).
Verder, het oogmerk van de dader om het slachtoffer in een uitbuitingssituatie te brengen of te houden, houdt in dat het slachtoffer in een situatie wordt gebracht of gehouden waarin het redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
In deze strafzaak gaat het er om dat tegen [benadeelde partij1] gezegd zou zijn dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n) jongens moest(en) regelen voor het afsluiten van telefoonabonnementen en dat zij die abonnementen van (zijn) naam af konden halen en dat verdachte en/of diens medeverdachte(n) in een telefoonwinkel werkte(n) en telefoonabonnementen ‘helemaal dicht kon(den) maken’. Al zouden deze mededelingen zijn gedaan dan nog is dat onvoldoende om tot een bewezenverklaring van mensenhandel door middel van het dwangmiddel van misleiding te komen. Daartoe is het volgende van belang.
Weliswaar beschermt artikel 237f van het Wetboek van Strafrecht mensen tegen uitbuiting, die onder meer de in dit geval voor verdachte verrichte diensten kan omvatten, maar naar het oordeel van de rechtbank moet ook zulk handelen beoordeeld worden in de context van de door de wetgever met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht nagestreefde bescherming van de geestelijke en lichamelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid. Die te beschermen belangen zijn hier naar het oordeel van de rechtbank niet in het geding, zodat ook niet kan worden gezegd dat een uitbuitingssituatie, zoals de wetgever die heeft bedoeld en voor ogen heeft gestaan, zich hier voordoet. Daarbij speelt een rol dat bij het vervolgde handelen tussen de aangevers enerzijds en verdachte en/of zijn medeverdachte(n) anderzijds steeds sprake is geweest van relatief kortdurende contacten. Bovendien kan niet bewezen worden dat de aangevers door alleen het gebruik van misleiding als dwangmiddel een reële vrije keuze om de telefoonabonnementen al dan niet af te sluiten, is onthouden.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de hem primair ten laste gelegde mensenhandel. Dit betekent dat de rechtbank er niet aan toekomt de in dat kader ten laste gelegde dwangmiddelen nader afzonderlijk te bespreken.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van de hem subsidiair ten laste gelegde oplichting, nu zij dit feit evenmin wettig en overtuigend bewezen acht. Verdachte is weliswaar betrokken geweest bij het afsluiten van telefoonabonnementen, maar welke rol hij daarbij heeft gespeeld ten aanzien van het (medeplegen van het) toepassen van één of meer listige kunstgrepen of het gebruiken van een samenweefsel van verdichtsels, is naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier onvoldoende duidelijk naar voren gekomen.
Met name blijkt uit het dossier niet (voldoende) dat verdachte zelf wist dat hij onware en derhalve leugenachtige voordelen aan [benadeelde partij1] voorspiegelde. Aldus moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat verdachte vanuit zijn eigen misleiding tot het hem verweten handelen is gekomen. Daarom acht de rechtbank opzet op dat handelen niet wettig en overtuigend bewezen.
Beslissing
De rechtbank verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mrs. Prisse, voorzitter, Van der Mei en Van Lookeren Campagne, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juni 2013.