ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3482

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
236556
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van samenwerkingsovereenkomsten tussen golfclub en golfdocenten

In deze zaak vorderden drie golfdocenten, [gedaagde sub 1], [gedaagde dub 2] en [gedaagde sub 3], dat de opzeggingen van hun samenwerkingsovereenkomsten met de golfclub, [gedaagde], nietig zouden zijn of vernietigd moesten worden. De golfclub had de overeenkomsten opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, per 1 april 2013. De docenten stelden dat de opzeggingen niet gerechtvaardigd waren, omdat zij afhankelijk waren van de overeenkomsten en geen andere werkgelegenheid konden vinden. De rechtbank oordeelde dat de opzeggingen niet nietig of vernietigbaar waren, omdat de golfclub voldoende zwaarwegende redenen had om de samenwerking te beëindigen. De rechtbank overwoog dat de docenten niet in staat waren om een aanvaardbaar voorstel voor een nieuwe samenwerking te doen en dat de golfclub recht had om de bestaande overeenkomsten op te zeggen om een nieuwe samenwerkingsvorm te kunnen aangaan. De rechtbank concludeerde dat de golfclub niet toerekenbaar tekortgeschoten was in de opzegtermijnen en wees de vorderingen van de docenten af. De docenten werden veroordeeld in de proceskosten van de golfclub.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/236556 / HA ZA 12-818
Vonnis van 8 mei 2013
in de zaak van
[eisers (3)]
eisers,
advocaat mr. J.P.J. Botterblom te Nijkerk,
tegen
de besloten vennootschap met beper[woonplaats]kelijkheid
[gedaagde]
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Heiner te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden. Afzonderlijk worden [eisers] [gedaagde sub 1], [gedaagde dub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 januari 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] exploiteert een golfcomplex in [woonplaats]. Het betreft een openbare golfbaan met lesfaciliteiten, welke mede in gebruik is bij een golfvereniging en waar golfclinics worden georganiseerd.
2.2. [eisers] gaven golflessen en golfclinics op het complex van [gedaagde]. [gedaagde sub 1] deed dit sinds 1994, [gedaagde dub 2] sinds januari 2002 en [gedaagde sub 3] sinds 27 april 2009.
2.3. De lessen en clinics werden gegeven en verzorgd op basis van samenwerkingsovereenkomsten met [gedaagde], waarbij [eisers] zich als zelfstandige golfprofessionals voor [gedaagde] beschikbaar stelden en [gedaagde] de planning van de lessen en clinics verzorgde en de faciliteiten ter beschikking stelde (driving range, putting green e.d.). Bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde dub 2] gebeurde dit op basis van mondelinge overeenkomsten, die nooit in een door beide partijen ondertekend contract zijn geformaliseerd. Bij [gedaagde sub 3] is de samenwerkingsovereenkomst wel vastgelegd in een schriftelijk contract.
2.4. Op basis van die overeenkomsten betaalden [eisers] aan [gedaagde] een vast bedrag per jaar voor het gebruik van de faciliteiten. De lesgelden werden door [gedaagde] bij de leerlingen geïnd en vervolgens door haar afgedragen aan [eisers] Voor de clinics betaalde [gedaagde] een uurtarief aan [eisers]. Daarnaast ontvingen [eisers] van [gedaagde] een provisie voor elk aangebracht nieuw lid en een gedeelte van de opbrengst uit de verkoop van de winkel van [gedaagde], die tot stand was gekomen door bemiddeling van [eisers] Ten slotte verrichtte [gedaagde sub 1] ([gedaagde dub 2] en [gedaagde sub 3] niet) reparaties aan golfclubs van leden van [gedaagde], hetgeen hij doorbelastte aan [gedaagde].
2.5. [gedaagde sub 1] is thans 46 jaar en woont in [woonplaats]. Aanvankelijk was [gedaagde sub 1] full time beschikbaar voor [gedaagde], de laatste jaren nog maar 24 uur per week (3 à 3,5 dagen). [gedaagde sub 1] was de laatste jaren niet beschikbaar op de zaterdagen en de zondagen. Volgens zijn opgave ter comparitie realiseerde [gedaagde sub 1] bij [gedaagde] in 2010 een winst van ruim € 16.000,00 (omzet € 26.865,00, kosten € 10.182,00).
2.6. [gedaagde dub 2] is 48 jaar en woont in [woonplaats]. Hij is destijds aangenomen voor 3 dagen per week, maar werkte meer. Ook [gedaagde dub 2] was laatstelijk niet langer beschikbaar voor (jeugd)lessen op de zondagen (volgens [gedaagde] omdat [gedaagde dub 2] daartoe niet bereid was, volgens [gedaagde dub 2] omdat er te weinig lessen waren en deze voor hem niet lonend waren in verband met zijn reisafstand). Volgens zijn opgave realiseerde [gedaagde dub 2] bij [gedaagde] in 2010 een winst van ongeveer € 19.000,00 (omzet € 29.846,00, kosten € 11.000,00).
2.7. [gedaagde sub 3] is 58 jaar en woont in [woonplaats]. [gedaagde sub 3] heeft, anders dan [gedaagde sub 1] en [gedaagde dub 2], als pro de zogenaamde A-status. Hij kwam in 2009 van een andere club elders in het land. [gedaagde sub 3] is aangenomen voor gemiddeld 3 dagen per week (23 uren). Volgens zijn opgave realiseerde [gedaagde sub 3] bij [gedaagde] in 2010 een winst van bijna € 15.000,00.
2.8. Op 19 december 2011 heeft [gedaagde] aan [gedaagde sub 1], [gedaagde dub 2] en [gedaagde sub 3] een brief overhandigd (gedateerd op 19 december 2010), waarbij [gedaagde] met ieder van hen de samenwerkingsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden heeft opgezegd per, effectief, 1 april 2013. In deze gelijkluidende brieven geeft [gedaagde] geen reden op voor de opzeggingen. Wel wordt de mogelijkheid van een andere vorm van samenwerking opengehouden. De brief besluit met de zin:
Wij willen je bedanken voor je inzet. Wellicht dat er een mogelijkheid is in de toekomstige samenwerking.
2.9. Bij de overhandiging van die brieven heeft [gedaagde] [eisers] uitgenodigd om met een voorstel te komen voor een andere manier van samenwerking in de toekomst. Eerst hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde dub 2] een voorstel gedaan. Dit plan schoot ernstig tekort in de ogen van [gedaagde]. Daarna heeft [gedaagde sub 3] op 10 januari 2012 aan [gedaagde] namens [eisers] een gezamenlijk plan voor voortzetting van de samenwerking voorgelegd. Op 26 januari 2012 mailde de commercieel directeur van [gedaagde], mevrouw [betrokkene], aan [gedaagde sub 3] dat dit plan er veel beter en professioneler uitzag. Op 21 maart 2012 mailde [betrokkene] aan [eisers] dat meer voorstellen waren doorgenomen, dat de plannen van [eisers] tekort schoten en dat [gedaagde] had besloten om met een andere partij met een geschikter plan in zee te gaan.
2.10. Naast [eisers] werkte bij [gedaagde] nog een vierde golfprofessional, de heer [betrokkene B]. Ook met [betrokkene B] is de samenwerking beëindigd, maar [betrokkene B] kon aan de slag bij een andere golfclub. [betrokkene B] procedeert niet mee.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vorderen samengevat - :
- primair voor recht te verklaren dat de opzeggingen nietig zijn dan wel die opzeggingen te vernietigen en
- subsidiair om in goede justitie een opzegtermijn te bepalen, die [gedaagde] ten aanzien van [eisers] in acht had moeten nemen, zulks met verklaring voor recht dat [gedaagde] door het niet in acht nemen van die opzegtermijnen tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomsten met haar veroordeling tot vergoeding van hun schade tengevolge van die tekortkoming, te vermeerderen met rente en op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Voorts vorderen [eisers] [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
het beoordelingskader
4.1. Het gaat om samenwerkingsovereenkomsten tussen zelfstandige ondernemers in de uitoefening van hun bedrijf. Deze duurovereenkomsten zijn aangegaan voor onbepaalde tijd, waarbij noch in de mondelinge overeenkomsten met [gedaagde sub 1] en [gedaagde dub 2], noch in de schriftelijke overeenkomst met [gedaagde sub 3] is voorzien in een opzegtermijn.
4.2. Inzake de opzegging van dergelijke duurovereenkomsten is in de jurisprudentie de volgende rechtsregel ontwikkeld (zie HR 3 december 1999, LJN AA3821, NJ 2000, 120 (Maison Latour/De Bruijn) en HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854, JOR 2012, 240). Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling, is de overeenkomst in beginsel opzegbaar, maar kan uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid volgen dat opzegging slechts mogelijk is bij het bestaan van een zwaarwegende opzeggingsgrond, bij inachtneming van een bepaalde opzegtermijn of met een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
nietige of vernietigbare opzegging?
4.3. Aan hun primaire vorderingen tot nietigverklaring dan wel vernietiging van de opzeggingen leggen [eisers] ten grondslag de stelling dat [gedaagde] gezien de aard en de duur van de overeenkomsten niet gerechtigd was om de overeenkomsten op te zeggen. [eisers] wijzen erop dat zij volledig afhankelijk waren van de overeenkomsten en dat zij door het wegvallen van de samenwerking geen inkomsten meer hebben. Zij stellen dat zij niet elders als golfprofessional kunnen werken en dat [gedaagde] geen voldoende zwaarwegende grond had om de samenwerking op te zeggen.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
4.4. In hun dagvaarding stellen [eisers] dat de opzegging voor hen geheel onverwacht en onaangekondigd kwam, maar dit kan toch niet als juist worden aanvaard. Op de comparitie is aan de orde geweest, en door [eisers] onvoldoende weersproken, dat [gedaagde] de laatste paar jaar voorafgaande aan de opzegging veelvuldig met [eisers] heeft besproken dat het een en ander moest veranderen. Het betrof niet zozeer hun kwaliteit van lesgeven, als wel het feit dat [eisers] en de aan [gedaagde] verbonden vereniging geconfronteerd werden met afnemende aanmeldingen van nieuwe leerlingen en een teruglopend ledental, terwijl het andere golfpro’s en golfscholen in Nederland wel lukte om nieuwe leerlingen te trekken. Hierdoor namen ook de inkomsten van [gedaagde] af (shop, horeca etc). [gedaagde] heeft erop gewezen dat een andere aan haar gelieerde onderneming, die werkte op hetzelfde golfbanencomplex, haar faillissement heeft moeten aanvragen en [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat het ook voor haarzelf hard nodig was om in te grijpen teneinde te kunnen overleven.
4.5. Dit moet voor [eisers] duidelijk zijn geweest. Uit de opzet en inhoud van de samenwerkingsovereenkomsten blijkt dat van [eisers] verwacht werd dat zij zich actief zouden inspannen om nieuwe leerlingen en leden voor de club te werven. Voor dit laatste werd hen nog een extra incentive geboden. Zij ontvingen een vergoeding voor ieder gerealiseerd (proef)lidmaatschap van hun leerlingen. Verder wordt in de opzeggingsbrief gerefereerd aan een andere samenwerkingsvorm en stellen [eisers] zelf dat bij de overhandiging van de brief tegen hen gezegd is dat tot een andere manier van samenwerking moest worden gekomen, omdat de huidige manier van samenwerken teveel tijd kostte en niet van deze tijd was. [eisers] stellen hierbij dat zij niet het idee hadden dat [gedaagde] de samenwerking wilde opzeggen, maar hen wilde bewegen om tot andere afspraken te komen. Veelzeggend in dit verband is dat [eisers] niet meteen hebben geprotesteerd tegen de opzegging, noch om een langere opzegtermijn hebben gevraagd, maar zijn ingegaan op de uitnodiging om met voorstellen voor een andere vorm van samenwerking te komen.
4.6. De vraag is dan echter wat, in hun ogen, de gevolgen zouden zijn indien [eisers] niet in staat zouden blijken te zijn om een aanvaardbaar voorstel voor een andere vorm van samenwerking te doen. De rechtbank overweegt dat voor de totstandbrenging van een nieuwe, andere, vorm van samenwerking en een daarop gerichte duurovereenkomst, uiteraard de beëindiging van de bestaande overeenkomsten noodzakelijk was. Nu is het natuurlijk zo dat de bestaande overeenkomsten bij de totstandbrenging van een nieuwe overeenkomst in onderling overleg zouden kunnen worden beëindigd, maar daarvoor is wilsovereenstemming nodig en van [gedaagde] kon in de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat zij lijdzaam zou afwachten of die onderlinge wilsovereenstemming tot stand zou komen. [gedaagde] had voldoende recht en belang om over te gaan tot eenzijdige opzegging van de bestaande overeenkomsten. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.7. [gedaagde] stelt dat [eisers] onwillig waren, dat [gedaagde sub 1] steeds minder wilde werken, omdat de onderneming van zijn echtgenote beter ging lopen, dat [gedaagde dub 2] niet langer op zondagen wilde werken, terwijl dit een van de belangrijkste lesdagen is, en dat [gedaagde sub 3] nog wel wilde lesgeven op zondagen maar niet aan de jeugd in het kader van de jeugdcompetitie. Verder verwijt [gedaagde] [gedaagde sub 1] en [gedaagde dub 2] dat zij niet bereid waren om zich te laten bijscholen tot golfprofessional A, terwijl [gedaagde] voor een A-status over A-pro’s moest beschikken.
[gedaagde] stelt dat [eisers] aangaven dat zij de afnemende aanmeldingen van nieuwe leerlingen en het teruglopend ledental van de vereniging het probleem van [gedaagde] vonden en dat zij zich op geen enkele wijze geroepen voelden om zich in te spannen voor het aantrekken van nieuwe leerlingen.
Dit een en ander is geheel of gedeeltelijk tegengesproken door [eisers] en dit kan dus niet als vast staand worden aangenomen, maar dit kan in het kader van de beoordeling van het geschil verder in het midden blijven. Waar het namelijk om gaat, is dat [gedaagde] recht en belang had om te streven naar een andere vorm van samenwerking met de op haar complex werkzame professionals en dat zij daartoe in het zicht van het nieuwe golfseizoen, dat aanvangt op 1 april, de onderhandelingen op scherp mocht zetten door de bestaande samenwerkingsoverkomsten van haar kant op te zeggen met inachtneming van de daarvoor geldende opzegtermijn, waarover hieronder meer. In de gegeven omstandigheden kon van [gedaagde] niet verwacht en verlangd worden dat zij nog een of meer andere redenen dan de bekend te veronderstellen reden aan die opzegging ten grondslag zou leggen.
4.8. Voorts kon [gedaagde] niet het recht worden ontzegd om bij onderhandelingen over een nieuwe samenwerkingsvorm tussen zelfstandige ondernemers de vrije markt op te gaan en ook andere partijen dan [eisers] uit te nodigen voor een voorstel. Dit is vanzelfsprekend en [gedaagde] was rechtens niet verplicht om [eisers] op de hoogte te houden van haar verkenning van de markt en om aan hen mede te delen dat en met wie zij verder nog in onderhandeling was.
4.9. De primaire vorderingen zijn dus ongegrond. De opzeggingen zijn niet nietig of vernietigbaar vanwege het ontbreken van een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging.
tekortkoming ten aanzien van de in acht te nemen opzegtermijn?
4.10. Dan komt de rechtbank nu toe aan de vraag of [gedaagde] bij de opzeggingen een langere opzegtermijn in acht had moeten nemen.
Voor het antwoord op de vraag wat als een redelijke opzegtermijn kan worden beschouwd zijn verschillende omstandigheden van belang, die niet voor alle eisers gelijk liggen. In de rechtspraak worden te dien aanzien veelal de volgende factoren in aanmerking genomen:
a) de voorzienbaarheid van de opzegging voor de opgezegde partij;
b) de benodigde tijd voor de opgezegde partij om nieuwe opdrachtgevers te vinden c.q. de bedrijfsvoering op de nieuwe situatie aan te passen;
c) de duur en de intensiteit van de samenwerking;
d) het al dan niet bestaan van een verstoorde relatie tussen partijen en het belang van partijen bij voortzetting/beëindiging van de samenwerking (c.q. de redenen voor beëindiging);
e) de omzetafhankelijkheid van de opgezegde partij van de opzeggende partij;
f) de door de opgezegde partij gedane investeringen met het oog op de voortzetting van de samenwerking; en
g) de al dan niet overeengekomen exclusiviteit.
4.11. Wat betreft de voorzienbaarheid van de opzegging voor de opgezegde partij heeft de rechtbank hierboven overwogen dat deze voorzienbaarbeid in dit geval in voldoende mate aanwezig kon worden geacht, met name ook bij [eisers] [eisers] moesten erop bedacht zijn dat [gedaagde] een andere samenwerkingsvorm zocht en [eisers] mochten er niet van uitgaan dat zij daarvoor de enige gegadigden waren.
4.12. Over de benodigde tijd voor de opgezegde partij om nieuwe opdrachtgevers te vinden c.q. de bedrijfsvoering op de nieuwe situatie aan te passen valt in dit geval verder weinig te zeggen. Volgens [gedaagde] zijn er voor golfprofessionals B jaarlijks tientallen vacatures en is er praktisch een garantie op werk. [eisers] spreken dit echter tegen en feit is dat zij nu, een jaar na de beëindiging van hun contracten, nog steeds geen andere betrekking als golfprofessional hebben gevonden.
In dit kader is wel van belang dat [gedaagde sub 1], [gedaagde dub 2] en [gedaagde sub 3] niet even oud zijn. [gedaagde sub 1] is met zijn 46 jaren de jongste van de drie en [gedaagde sub 3] is de oudste. [gedaagde sub 3] is 58 jaar oud. In het algemeen kan worden aangenomen dat de leeftijd van een professional een rol kan spelen bij zijn mogelijkheden om elders werk te vinden, maar hierbij kan niet zonder meer ervan worden uitgegaan dat een jongere golfpro betere kansen heeft dan een oudere. Ervaring zal immers zeker zo belangrijk zijn en een oudere pro zal doorgaans meer ervaring hebben dan een jongere. Feit is in elk geval, dat het [gedaagde sub 3] betrekkelijk kort voordien, in 2009, nog gelukt was om een andere opdrachtgever te vinden. Hij was immers van een andere golfclub overgestapt naar [gedaagde].
Voorts is niet weersproken dat [gedaagde] ook de samenwerking heeft beëindigd met een vierde golfprofessional, de heer [betrokkene B], en dat [betrokkene B] wel aan de slag is gekomen bij een andere golfclub.
4.13. De duur van de samenwerking was voor de drie golfprofessionals zeer verschillend. [gedaagde sub 1] heeft vóór de opzegging 17 jaren bij [gedaagde] gewerkt, [gedaagde dub 2] ruim 9 jaren en [gedaagde sub 3] ruim 2 jaren. De intensiteit van de samenwerking was de laatste jaren ongeveer dezelfde. [eisers] werkten alledrie 3 à 3,5 dagen per week en dus niet full-time bij [gedaagde].
4.14. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van een verstoorde relatie tussen partijen. [eisers] hadden onmiskenbaar belang bij voorzetting van de relatie en [gedaagde] had een niet minder zwaar wegend belang bij wijziging of anders beëindiging van de relatie.
4.15. Voorts spreekt voor zich dat [eisers] voor het realiseren van hun omzet zeer afhankelijk waren van de samenwerking met [gedaagde], zij het dat kan en moet worden aangenomen dat zij theoretisch in staat moeten worden geacht om eenzelfde omzet bij een ander golfcomplex te kunnen realiseren. Het gaat om het geven van golflessen en -clinics aan meer en minder gevorderde golfers en daarbij kan in het algemeen ervan worden uitgegaan dat het vermogen van professionals om leerlingen aan te trekken en te behouden niet alleen afhankelijk is van hun positie bij een club, maar zeker ook van hun technische en pedagogische kwaliteiten. Ook de tarieven kunnen een rol spelen, maar hieromtrent is verder niets gesteld en in het bijzonder is niet gesteld of gebleken dat de tarieven bij [gedaagde] afweken van de tarieven op andere locaties.
4.16. Over door [eisers] gedane investeringen met het oog op de voortzetting van hun samenwerking met [gedaagde] is verder niets gesteld of gebleken.
4.17. Van een tussen partijen overeengekomen exclusiviteit en/of een non-concurrentiebeding ten nadele van [eisers] is niet gebleken. Integendeel, uit de schriftelijke overeenkomst van [gedaagde sub 3] blijkt dat [gedaagde sub 3] zich niet exclusief aan [gedaagde] heeft verbonden en dat het ook [gedaagde] vrij stond om samenwerkingsovereenkomsten met andere golfprofessionals aan te gaan, doch zulks niet zonder [gedaagde sub 3] hierin te kennen en zijn mening te polsen en ook niet indien [gedaagde sub 3] of een van de andere pro’s structureel minder dan 21 uur per week aan lessen en clinics heeft geboekt en wel voor meer uren beschikbaar is.
4.18. Uit het voorgaande volgt dat de in de rechtspraak ontwikkelde criteria weinig aanknopingspunten bieden voor de bepaling van een in theorie redelijke opzegtermijn. Feitelijk kan slechts aan één criterium concreet gewicht worden toegekend en dat is de duur van de samenwerking en deze duur is verschillend bij de drie eisers. In de rechtspraak wordt soms 1 maand opzegtermijn per contractsjaar aangehouden en soms ook wel de navolgende formule gehanteerd: bij overeenkomsten met een looptijd tot 10 jaren een opzegtermijn van 1,2 maand per contractsjaar en boven de 10 jaar 0,8 maand opzegtermijn per extra contractsjaar, steeds met een maximum van 3 jaar. Bij hantering van deze formules heeft [gedaagde] in elk geval bij [gedaagde sub 3] een correcte opzegtermijn aangehouden. [gedaagde sub 3] was vóór de opzegging nog geen 2,5 jaar werkzaam bij [gedaagde] en daarmee was een opzegtermijn van 3 maanden voldoende.
4.19. Wat wel nog van belang is, is dat de opzeggingen in beider optiek niet definitief een einde maakten aan de samenwerking. [gedaagde] streefde naar een andere samenwerkingsvorm en heeft [eisers] uitgenodigd om daarvoor een passend voorstel te doen. [eisers] zijn hierop ingegaan zonder kenbaar gemaakt protest tegen de opzeggingen en het voornemen om een andere samenwerkingsvorm aan te gaan. [eisers] hebben een voorstel gedaan en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] hun (tweede) voorstel niet serieus in overweging heeft genomen, wat niet wegneemt dat [gedaagde] dit voorstel bij afweging tegen de andere voorstellen te licht heeft kunnen bevinden.
4.20. Voorts is van belang dat onweersproken is dat het jaarlijkse golfseizoen start op 1 april. Deze datum kan daarom worden aangemerkt als een voor de hand liggende en commercieel en rechtens aanvaardbare aanvangsdatum voor de opzet van een nieuwe samenwerkingsformule tussen het golfcomplex en de aldaar werkzame professionals en deze datum is daarmee ook aanvaardbaar als de datum van beëindiging van de bestaande samenwerkingsovereenkomsten.
4.21. Voorts laat de rechtbank meewegen dat [eisers] weliswaar niet een en dezelfde persoon zijn, maar dat het in deze zaak gaat om de samenwerking tussen een golfcomplex en de op dat complex in teamverband werkzame golfprofessionals, waaraan [gedaagde] met voldoende rechtvaardiging een einde heeft willen maken om een nieuwe en andere samenwerkingsvorm aan te kunnen gaan met een ander (of hetzelfde) team van golfprofessionals. [gedaagde] heeft het hierbij over een Academy c.q. golfschool, waarbij vanzelf spreekt dat de daarbij werkzame golfprofessionals als team moeten optreden en dat bezwaarlijk kan zijn dat daarnaast nog andere pro’s werkzaam blijven op individuele basis. Dit leidt tot de bevinding dat [gedaagde] voldoende gerechtvaardigd belang had bij gelijktijdige opzegging van alle bestaande overeenkomsten tegen dezelfde einddatum.
4.22. Ten slotte laat de rechtbank meewegen dat aangenomen kan worden dat de opzegging van de contracten met de op een golfclub werkzame golfprofessionals tot een zekere onrust zal leiden, niet alleen bij die golfprofessionals maar ook bij de van die professionals afhankelijke leerlingen en de golfvereniging waarin zij verenigd zijn. Dit laatste blijkt ook wel uit de door [eisers] overgelegde adhesiebetuiging van de desbetreffende vereniging ([gedaagde] Golfvereniging) d.d. 27 maart 2012. De professionals bouwen immers een persoonlijke band op met hun leerlingen en zullen veelal een op de persoon en zijn ervaring en capaciteiten toegesneden lesprogramma uitstippelen, waarbij het veelal niet zal gaan om een enkele les maar om een over weken of maanden gespreide serie van lessen waarin de ene pro niet zomaar vervangen kan worden door een andere, mede omdat, zoals algemeen bekend is, bij golfprofessionals sprake kan zijn van verschillende stijlen en inzichten inzake de aan te leren golftechnieken.
4.23. Al met al komt de rechtbank tot de slotsom dat in deze zaak voldoende gerechtvaardigd was en niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid, dat [gedaagde] de samenwerking met de verschillende golfprofessionals tegelijkertijd opzegde tegen dezelfde datum, 1 april 2012, en dat [gedaagde] daarbij, mede om de onrust zoveel mogelijk te beperken, de kortst mogelijke opzegtermijn heeft gehanteerd, te weten de termijn van drie maanden die gold voor [gedaagde sub 3].
Dit betekent dat ook de subsidiaire vorderingen van [eisers] ongegrond zijn. [gedaagde] is niet toerekenbaar tekort geschoten ten aanzien van de door haar in acht te nemen opzegtermijnen.
slotsom
4.24. Op grond van het vorenstaande dienen alle vorderingen van [eisers] te worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat dit niet betekent dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van [gedaagde] gevergd kon worden dat zij in het bijzonder aan [gedaagde sub 1] en aan [gedaagde dub 2] op grond van de lange duur van hun samenwerking een financiële compensatie zou aanbieden (de derde optie in het onder 4.2 beschreven kader). Daarbij zou aansluiting kunnen worden gezocht bij de hierboven onder 4.18 gegeven formules en de door [eisers] opgegeven (maar nog niet vaststaande) winstderving. [eisers] hebben echter niet gevorderd om aan hen een dergelijke vergoeding toe te kennen. Op de comparitie heeft de rechter dit wel aan de orde gesteld en aan de advocaat van [eisers] gevraagd aan welke schadevergoeding hij dacht, maar deze heeft zich daar op dat moment nog niet over kunnen of willen uitlaten. De nadere invulling hiervan past niet binnen de aan de rechtbank voorgelegde vorderingen. Hiervoor zullen [eisers], indien geen minnelijke regeling mogelijk blijkt, een nieuwe procedure moeten beginnen.
4.25. [eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 575,00 voor griffierecht en € 904,00 voor salaris van de advocaat (2 punten, tarief € 452,00), derhalve € 1.479,00 in totaal.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.479,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.