ECLI:NL:RBGEL:2014:1114

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
2743463
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling en afgifte inloggegevens en sleutel dossierkast

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Nijmeegs Interconfessioneel ziekenhuis Canisius-Wilhelmina (CWZ) en een gedaagde, die sinds 1 augustus 2001 in dienst was als klachtbemiddelaar. De vordering van CWZ was gericht op de onmiddellijke afgifte van inloggegevens en de sleutel van de dossierkast door de gedaagde, die op non-actief was gesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat CWZ voldoende aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde op non-actief was gesteld vanwege een gebrek aan samenwerking en onvoldoende inzicht in haar werkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor de op non-actiefstelling, maar dat CWZ zich als goed werkgever had gedragen door de gedaagde op non-actief te stellen. De vordering in reconventie van de gedaagde tot wedertewerkstelling werd afgewezen, omdat er sprake was van een reële belemmering voor het verrichten van haar werkzaamheden. De kantonrechter wees de vordering van CWZ tot afgifte van de inloggegevens en sleutel toe, maar compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. De motivering van de beslissing werd op 20 februari 2014 schriftelijk vastgelegd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 2743463 \ VV EXPL 14-9 \ 127 \ 23rd
uitspraak van 6 februari 2014
vonnis in kort geding van 6 februari 2014
in de zaak van
de stichting
Stichting Nijmeegs Interconfessioneel ziekenhuis Canisius-Wilhelmina
gevestigd te Nijmegen
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde mr. F.V.I.M. Hoppers
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde mrs. I.P.C. Sindram en R.J. Verweij
Partijen worden hierna CWZ en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 februari 2014 met producties
- de bij brief van 3 februari 2014 namens [gedaagde] toegezonden producties
- de bij faxbericht van 5 februari 2014 namens [gedaagde] toegezonden conclusie van eis in reconventie
- de bij faxberichten van 5 februari 2014 namens CWZ toegezonden producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 6 februari 2014 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van CWZ en de gemachtigde van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter vanwege de grote spoedeisendheid van de zaak bepaald dat op 6 februari 2014 een zogenaamd ‘kop-staart vonnis’ zal worden gewezen en dat de motivering van de beslissing binnen 14 dagen daarna op schrift zal worden gesteld. Die motivering volgt hierna en de datum daarvan is door de voorzieningenrechter bepaald op 20 februari 2014.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde], geboren op 7 april 1958, is sinds 1 augustus 2001 bij CWZ in dienst, laatstelijk in de functie van klachtbemiddelaar. De grondslag voor de klachtbehandeling is de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.
2.2.
[gedaagde] staat onder leiding van de manager unit MKI en vervult haar functie samen met een collega die klachtenopvanger/secretaresse is. Deze collega is momenteel langdurig uitgevallen. De klachtbemiddelaar als zodanig staat onder verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur (verder: RvB) en rapporteert individuele klachten ook rechtstreeks aan de RvB.
2.3.
Naar aanleiding van een gesprek op 11 november 2013 heeft [naam], lid van de RvB [gedaagde] bij brief van 14 november 2013 aangeschreven. In reactie op deze brief heeft [gedaagde] zich bij brief van 4 december 2013 tot de voorzitter van de RvB, [naam] gewend. Vervolgens heeft [naam] in een gesprek met [gedaagde] op 9 januari 2014 aangegeven dat CWZ wilde komen tot beëindiging van het dienstverband met [gedaagde]. In dat gesprek is [gedaagde] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. [gedaagde] heeft hierop laten meedelen zich niet te kunnen verenigen met de vrijstelling van werkzaamheden. Vervolgens is aan (de gemachtigde van) [gedaagde] bericht dat voor zover [gedaagde] zich niet kan verenigen met de vrijstelling van werkzaamheden, zij, bij wege van ordemaatregel, tot nader order op non-actief wordt gesteld.

3.De vordering en het verweer

In conventie
3.1.
CWZ verzoekt de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om onmiddellijk, althans binnen één dag na betekening van het te wijzen vonnis, onvoorwaardelijk en schriftelijk aan CWZ te verstrekken de inloggegevens, waaronder de inlognaam van [gedaagde] en het wachtwoord, en de sleutel van de dossierkast, op last van een dwangsom van € 2.500,-- per dag, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
CWZ baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende – zakelijk weergegeven – stellingen.
In verband met de op non-actiefstelling van [gedaagde] en de afwezigheid van haar (langdurig uitgevallen) collega, dient CWZ de klachtbehandeling adequaat op te pakken en de tot aan de op non-actiefstelling door [gedaagde] in dit kader verrichte werkzaamheden over te dragen. Zij voegt hier nog aan toe dat het haar vrijstaat om één of meer andere (tijdelijke) klachtenbehandelaars aan te wijzen.
Bij e-mailbericht van 21 januari 2014 heeft CWZ [gedaagde] verzocht de inlogcode en het bijbehorend wachtwoord van het registratiesysteem voor de klachtbehandeling (Regipro), toe te sturen. [gedaagde] heeft dit in eerste instantie geweigerd. Na een e-mailwisseling tussen de gemachtigden van partijen heeft [gedaagde] zich bereid verklaard om de inloggegevens van Regipro en de sleutel van de dossierkast te overhandigen, onder de voorwaarde dat zij zichzelf eerst toegang wil verschaffen tot de gegevens om die te anonimiseren. [gedaagde] beroept zich daarbij erop dat zij een autonome positie vervult en er een geheimhoudingsverplichting op haar rust. Zij plaatst daarbij echter de bepleite geheimhouding in een onjuiste context. Ondanks dat CWZ [gedaagde] nogmaals heeft gewezen op het belang van een zorgvuldige overdracht, heeft [gedaagde] hier niet aan meegewerkt.
Ten aanzien van de op non-actiefstelling van [gedaagde] heeft CWZ gesteld dat zij de afgelopen periode steeds meer signalen heeft ontvangen die zien op de samenwerking tussen [gedaagde] en haar collega’s. Er is sprake van onvoldoende samenwerkingsbereidheid bij [gedaagde] en daarnaast zij heeft te weinig inzicht gegeven in haar werkzaamheden. Voorts heeft de projectleider van het traject Klantenservice, welk traject beoogt de Klantenservice te integreren met het Klachtmanagement, geen medewerking van [gedaagde] ervaren en een negatieve en dwarse houding bij [gedaagde] waargenomen. Gelijksoortige signalen zijn ook vanuit Juridische Zaken en de adviseur van de RvB vernomen. In verband hiermee hebben de hiervoor onder 2.3. genoemde gesprekken plaatsgevonden, met als uiteindelijk resultaat de op non-actiefstelling.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat CWZ bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld:
a. a) primair:
[gedaagde] onmiddellijk na betekening van het te wijzen vonnis in staat te stellen haar werkzaamheden op de gebruikelijke wijze te hervatten, met alle faciliteiten en bevoegdheden die zij uit hoofde van de arbeidsovereenkomst mocht genieten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per (gedeelte van een) dag dat CWZ in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
b) subsidiair:
tot het verlenen van medewerking aan overdracht van de papieren en digitale dossiers en bevoegdheden van [gedaagde] aan een opvolgend klachtenfunctionaris met vergelijkbare bevoegdheden als [gedaagde], waaronder tenminste een gewaarborgde onafhankelijkheid in de zin van art. 15 lid 2 van het wetsvoorstel WKKGZ, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per (gedeelte van een) dag dat CWZ in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
c) meer subsidiair:
tot het verlenen van medewerking aan het door [gedaagde] anonimiseren van haar lopende papieren en digitale dossiers en geanonimiseerde overdracht van deze dossiers aan (een vertegenwoordiger van) de RvB van het CWZ door [gedaagde] in staat te stellen deze anonimisering uit te voeren door haar toegang te verlenen tot de papieren en digitale klachtendossiers op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per (gedeelte van een) dag dat CWZ in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
d) in de proceskosten.
3.5.
[gedaagde] baseert haar vordering, eveneens tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende – zakelijk weergegeven stellingen.
Zij heeft haar functie jarenlang tot volle tevredenheid van CWZ uitgeoefend. Dit volgt ook uit de verslagen van de overgelegde positieve jaargesprekken en het feit dat [gedaagde] nog zeer recent, namelijk in juli 2013, door CWZ in haar functie is herbenoemd.
Op 11 november 2013 heeft een gesprek tussen haar en vertegenwoordigers van CWZ plaatsgevonden teneinde duidelijkheid te verschaffen over de inhoud van de functie van [gedaagde] als klachtenbemiddelaar en de inbedding van die positie in de organisatie. Bij brief van 14 november 2013 is het doel van dat gesprek door CWZ bevestigd. In die brief is voorts de, voor haar als donderslag bij heldere hemel komende, alinea opgenomen:
“Tijdens dit gesprek is u gemeld dat er al langer en regelmatig situaties zijn waarin de samenwerking tussen u en andere moeizaam verloopt. Hoewel dit met u in het verleden diverse keren is besproken, is tot nu toe formele aanteken achterwege gebleven. Nu wordt dit wel als opmerking in dit verslag opgenomen.”
Naar aanleiding van een door haar ontvangen uitnodiging van CWZ voor een gesprek op
14 januari 2014 heeft [gedaagde] om een agenda met gespreksonderwerpen verzocht. Bij brief van 13 januari 2014 heeft CWZ onder meer aan [gedaagde] geschreven:
“De gevoerde gesprekken en correspondentie in de recente periode zijn de directe aanleiding geweest om tot dit gesprek te komen, maar zijn daarnaast kenmerkend voor de gang van zaken en jouw opstelling daarin over een aanmerkelijk langere periode. Concreet wordt bedoeld de uiterst moeizame samenwerking en verhoudingen op vele fronten en jouw weinig coöperatieve opstelling daarbij.”
Na het gesprek op 14 januari 2014 heeft CWZ aan [gedaagde] haar ontslag in het vooruitzicht gesteld, is zij meteen van haar werkplek weggestuurd en heeft CWZ de zaak in handen van haar advocaat gesteld. [gedaagde] is van mening dat CWZ zich aldus niet als een goed en zorgvuldig werkgever heeft gedragen. Zij heeft dan ook primair een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde wedertewerkstelling, subsidiair bij een overdracht als door haar gevorderd.
3.6.
CWZ voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
4.2.
Het spoedeisend belang van de vorderingen in conventie en in reconventie vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
4.3.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort geding procedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten noch is er plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De kantonrechter baseert de beslissing daarom op stellingen die erkend of onweersproken zijn of die aannemelijk zijn geworden.
4.4.
Bij schorsing en op non-actiefstelling wordt aan de werknemer een (tijdelijk) verbod opgelegd zijn werkzaamheden te verrichten. Er bestaat geen wettelijke basis voor deze maatregelen. De rechtmatigheid ervan wordt getoetst aan de beginselen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Kernvraag is dan ook of CWZ zich als goed werkgever heeft gedragen door [gedaagde] op non-actief te stellen. Daarbij geldt dat het recht op (weder)tewerkstelling van de werknemer slechts moet wijken indien de werkgever aannemelijk maakt dat hij een redelijke grond heeft - bijvoorbeeld ernstig wangedrag van de werknemer - voor de op non-actiefstelling, dit afgezet tegen het belang van de werknemer, of dat een bevel tot (weder)tewerkstelling tot een onwerkbare situatie zou leiden. Daarbij spelen de bijzondere omstandigheden van het geval een rol, waarbij belangen van de werkgever en de werknemer tegen elkaar moeten worden afgewogen.
Bovenstaande houdt in dat CWZ in de onderhavige zaak in de eerste plaats aannemelijk dient te maken dat er een redelijke grond bestaat voor het op non-actief stellen van [gedaagde] en dat vervolgens beoordeeld moet worden of een toewijzing van de vordering tot tewerkstelling niet tot een onhoudbare situatie leidt.
4.5.
Ten aanzien van de op non-actiefstelling overweegt de kantonrechter als volgt. Enerzijds is CWZ met de door haar ondernomen acties na 14 januari 2014 veel te kort door de bocht gegaan. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is immers voorshands voldoende aannemelijk geworden dat de op 14 januari 2014 aan [gedaagde] gedane mededeling dat er een einde aan haar arbeidsovereenkomst zou komen voor [gedaagde] volkomen uit de lucht is komen vallen. Dit zou een indicatie zijn om de wedertewerkstelling toe te wijzen. Anderzijds is echter voldoende vast komen te staan dat CWZ absoluut nier verder wil met [gedaagde]. [gedaagde] heeft hiertegen slechts aangevoerd geen conflict te ervaren dat aan wedertewerkstelling bij CWZ in de weg zou staan. Dit is, mede gezien in het licht van het persbericht, waar [gedaagde] geen afstand van heeft genomen en waarin in (te) forse bewoordingen, met name in de richting van de RvB van CWZ, is geageerd, onbegrijpelijk. Dit klemt te meer nu [gedaagde] in deze procedure heeft betoogd eigenlijk nog dichter bij de RvB te willen staan dan thans het geval is. De kantonrechter komt op grond van het voorgaande van oordeel dat er sprake is van een zodanig reële belemmering als bedoeld in de CAO tot het verrichten van de werkzaamheden door [gedaagde], op grond waarvan CWZ tot de beslissing heeft kunnen komen om [gedaagde] op non-actief te stellen. Daarbij laat de kantonrechter uitdrukkelijk in het midden of de oorzaak van de belemmering bij CWZ dan wel bij [gedaagde] ligt.
Dit betekent dat de vordering in reconventie wordt afgewezen.
4.6.
Uit de beslissing in reconventie volgt dat de vordering in conventie wordt toegewezen. Als onweersproken staat immers vast dat CWZ ingevolge de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, gehouden is de klachtbehandeling adequaat op te pakken, waardoor een deugdelijke overdracht van de daarmee verband houdende werkzaamheden dient plaats te vinden. Patiënten mogen immers niet de dupe worden van de tussen CWZ en [gedaagde] ontstane situatie. Gelet op hetgeen is opgenomen in de Klachtenrichtlijn Gezondheidszorg van het CBO is de vordering van CWZ wel te ruim geformuleerd. Op grond van het VKIG beroepsprofiel klachtenopvang en -bemiddeling zorgsector, waar de CBO richtlijn naar verwijst, heeft de klachtenfunctionaris in beginsel een geheimhoudingsplicht tegenover niet bij de afhandeling van de klacht betrokken personen. Daarom wijst de kantonrechter de vordering als volgt toe. Voor de voorwaarden die [gedaagde] verder nog stelt voor haar medewerking aan een overdracht zijn naar het voorlopig oordeel onvoldoende aanknopingspunten te vinden in de stukken, terwijl deze niet passen in de (arbeids)verhouding van partijen. De kantonrechter gaat daar dan ook aan voorbij.
4.7.
Hoewel [gedaagde] in deze procedure uiteindelijk meer in het ongelijk wordt gesteld dan CWZ, gebied de redelijkheid, gelet op de motivering van de beslissingen, dat beide partijen in zowel conventie als reconventie ieder hun eigen kosten moeten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
beveelt [gedaagde] de inloggegevens, waaronder haar inlognaam en wachtwoord, van het registratiesysteem voor de klachtbehandeling (Regipro) en de sleutel van de dossierkast, onmiddellijk aan een of meer van de door CWZ aangewezen functionarissen voor de vervulling en/of waarneming van de functie van klachtenfunctionaris af te geven;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2014, terwijl de feiten en motivering van voormelde beslissing afzonderlijk op schrift is gesteld op 20 februari 2014.