ECLI:NL:RBGEL:2014:1319

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 januari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
257485
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Rabobank voor overkreditering en zorgplicht in kort geding

In deze zaak vorderde eiser, een meubelmaker, dat de voorzieningenrechter Rabobank verbood om de bedrijfsruimte van eiser openbaar te verkopen. Eiser stelde dat Rabobank tekortgeschoten was in haar zorgplicht door hem over te krediteren, wat leidde tot een onrechtmatige daad. Eiser had in het verleden een ernstig auto-ongeluk gehad, waardoor hij tijdelijk arbeidsongeschikt was. Ondanks zijn situatie had Rabobank zijn kredietlimieten verhoogd en een lening verstrekt voor de aankoop van een bedrijfsruimte. Eiser betoogde dat de verstrekte financieringen te hoog waren en dat Rabobank geen adequate informatie had ingewonnen over zijn financiële situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van eiser niet kon worden toegewezen, omdat de aansprakelijkheidsvraag in een bodemprocedure moest worden onderzocht. De rechter concludeerde dat Rabobank niet in haar zorgplicht had gefaald en dat de vordering tot verbod van de executieveiling werd afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/257485 / KG ZA 14-22
Vonnis in kort geding van 20 januari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. R.A.F. Harmsen te Zeist,
tegen
1. de naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Utrecht,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK ARNHEM EN OMSTREKEN U.A.
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. H.A.J. Wessel-Krijger te Doesburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is op 20 januari 2014 vonnis gewezen. Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is meubelmaker/meubelstoffeerder en werkt sinds 1 november 1994 als zelfstandige zonder personeel.
2.2.
Sinds eind 2006 is de onderneming van [eiser] gevestigd aan [adres]. [eiser] huurde de bedrijfsruimte op de begane grond. De daarboven op de eerste en tweede verdieping gelegen woonruimte is sinds 2006 eigendom van [eiser] (en zijn partner).
2.3.
In juni 2009 heeft [eiser] een ernstig auto-ongeluk gehad, waardoor hij gedurende een periode zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren.
2.4.
Eind 2009 heeft Rabobank het zakelijke krediet van [eiser] verhoogd naar
€ 10.000,00. Daarnaast heeft Rabobank begin 2010 de limiet van de zakelijke creditcard verhoogd naar € 10.000,00. Het kredietlimiet van de privérekening van [eiser] bedroeg
€ 2.000,00 en zijn privé creditcard kende een limiet van € 10.000,00.
2.5.
In januari 2010 heeft [eiser] de bedrijfsruimte gekocht. Rabobank heeft daartoe op 12 januari 2010 met [eiser] een overeenkomst van geldlening gesloten voor een bedrag van € 123.000,00. Ter meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit die geldleningsovereenkomst is ten behoeve van Rabobank bij notariële akte van 15 januari 2010 een recht van eerste hypotheek tot een bedrag van € 200.000,00 op de bedrijfsruimte (het appartementsrecht op de begane grond) gevestigd.
2.6.
Medio 2010 heeft [eiser] contact opgenomen met [naam], adviseur bedrijven bij Rabobank, die destijds de accountmanager van [eiser] was.
[eiser] wilde voor zijn bedrijf een extra gedeelte ten behoeve van opslag huren, dat en de bestaande bedrijfsruimte verbouwen en aangepaste machines en gereedschappen aanschaffen. Partijen hebben toen gesproken over het leasen van machines/inventaris via De Lage Landen Financial Services B.V. (hierna: De Lage Landen), een leasemaatschappij van Rabobank.
2.7.
Bij e-mailbericht van 7 juli 2010 heeft [naam] [eiser] een leaseaanbod gestuurd voor een totaalbedrag van € 43.853,88. In dat bericht is onder meer het volgende opgenomen:
Mijn persoonlijk advies is om het totale leasebedrag zo laag mogelijk te houden. Je krijgt namelijk binnen afzienbare tijd de uitkering vanuit Allianz ad. € 65.000,--. Hiermee zou je mijns inziens je zakelijk krediet in kunnen lossen en het gedeelte dat overblijft aanwenden om het leasebedrag zo laag mogelijk te maken. Hierdoor houd je je maandlasten laag en zal je bij perioden met minder omzet alles nog makkelijk kunnen betalen.
2.8.
Op 8 juli 2010 heeft [eiser] een bedrag van € 65.000,00 van Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. ontvangen als schadevergoeding voor het auto-ongeluk. Daarvoor had [eiser] reeds een bedrag van € 12.000,00 ontvangen van Allianz.
2.9.
Op 10 augustus 2010 heeft [eiser] een acceptatieofferte ontvangen van De Lage Landen voor een bedrag van € 34.275,00.
2.10.
In de zomer van 2010 is [eiser] gestart met de voorbereidingen van de verbouwing en heeft hij diverse investeringen gedaan.
2.11.
Op 26 september 2010 was sprake van een debetstand op de privérekening van [eiser] van € 1.833,00 (die binnen het krediet van € 2.000,00 viel) en op de zakelijke rekening van € 10.677,10 (een kleine overstand van € 677,10).
2.12.
Op 1 oktober 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [naam], waarin is gesproken over het verstrekken van een bankgarantie als zekerheid voor de huur van een opslagruimte (in een belendend pand). Deze bankgarantie en de contragarantie zijn vervolgens ondertekend. Tevens is gesproken over de opzet van de lease van de machines, die op 1 november 2010 geleverd zouden worden, en over de overige investeringen in het kader van de verbouwing.
2.13.
[naam] heeft op 15 oktober 2010 telefonisch contact gehad met [eiser] over de lease en de op dat moment bestaande debetstand (op de zakelijke rekening
€ 19.042,45 en op de privérekening € 13.119,44; in totaal een ongeoorloofde overstand van € 20.161,00).
2.14.
Op 29 oktober 2010 was de debetstand verder opgelopen, te weten € 30.768,72 op de zakelijke rekening en € 22.395,00 op de privérekening van [eiser]. De ongeoorloofde overstand bedroeg € 41.163,00. Als gevolg hiervan is het dossier van [eiser] binnen Rabobank overgeheveld naar de afdeling Bijzonder Beheer.
2.15.
[naam] heeft op 3 november 2010 telefonisch contact gehad met de accountant van [eiser], [naam], over de ongeoorloofde debetstand (die op dat moment € 54.500,00 bedroeg). [eiser] had op dat moment alle uitgaven (waaronder de kosten van verbouwing) reeds gemaakt. De machines waren reeds besteld.
2.16.
Op 4 november 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] enerzijds en [naam] en [naam] namens Rabobank anderzijds. Vervolgens heeft Rabobank [eiser] bij brief van 5 november 2010 medegedeeld dat in dat gesprek was overeengekomen dat de creditcards per 3 november 2010 waren geblokkeerd. Tevens heeft Rabobank [eiser] verzocht om cijfers over 2010 en een liquiditeitsprognose per maand vanaf eind 2010 t/m eind 2011 te verstrekken.
2.17.
Op 10 november 2010 werd de leaseovereenkomst door De Lage Landen (althans [naam] namens Rabobank) en [eiser] getekend.
2.18.
Rabobank heeft op 23 november 2010 de voorlopige cijfers over 2010, de liquiditeitsprognose, het overzicht van de lasten en de actuele financieringsbehoefte van [eiser] ontvangen.
2.19.
Op 2 december 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden met Rabobank, waarbij naast [eiser], ook zijn accountant en zijn adviseur, [naam], aanwezig waren. Op 13 december 2010 vond een vervolggesprek plaats, waarin is gesproken over het al dan niet kunnen aanzuiveren van de overstand.
2.20.
Op voorstel van Rabobank van 14 december 2010 is op 23 december 2010 een overeenkomst van geldlening tussen partijen tot stand gekomen. Voor de herfinanciering van de ontstane overstanden heeft Rabobank [eiser] een geldlening verstrekt van
€ 66.500,00 af te lossen in maandelijkse termijnen van € 750,00 te beginnen op 1 april 2011.
De accountant en de adviseur van [eiser] zouden nagaan of een belastingteruggaaf mogelijk was, die als extra aflossing kon worden gebruikt. Het krediet op de zakelijke rekening-courant werd teruggebracht tot € 2.000,00 en op de privé rekening-courant tot
€ 0,00. Overstanden op de rekeningen werden niet toegestaan en de creditcards beleven geblokkeerd. Na een jaar zou de voortgang worden bekeken.
2.21.
In januari 2011 heeft Rabobank [eiser] verzocht om zijn betalingsverkeer via zijn zakelijke rekening via Rabobank te laten verlopen en om vanaf 1 februari 2011 wekelijks een lijst van uit te voeren betalingsopdrachten vooraf aan te leveren zodat Rabobank vooraf kon beoordelen of deze uitgevoerd zouden (moeten) worden.
2.22.
Op 9 maart 2011 zijn partijen overeengekomen dat [eiser] de ongeoorloofde debetstand van € 408,31 op zijn betaalrekening volledig zou aanzuiveren en de ongeoorloofde debetstanden op zijn zakelijke en privérekening (van respectievelijk
€ 5.282,85 en € 2.340,37) ieder wekelijks met minimaal € 250,00. Ook heeft [eiser] toegezegd dat hij de lopende verplichtingen ten aanzien van de aan hem verstrekte leningen weer zou gaan voldoen.
2.23.
Bij brief van 18 mei 2011 heeft Rabobank [eiser] de gemaakte afspraken bevestigd, welke inhielden dat de ongeoorloofde debetstanden niet verder op zouden lopen, dat maandelijks voldoende geld zou worden overgemaakt om de lopende verplichtingen te voldoen en de ongeoorloofde debetstanden gedeeltelijk af te lossen, dat uiterlijk 31 december 2011 de ongeoorloofde debetstanden volledig zouden zijn afgelost en dat [eiser] zo spoedig mogelijk de jaarcijfers van 2010 en de aangifte inkomstenbelasting zou aanleveren.
2.24.
Rabobank heeft bij brief van 6 juli 2011 aan [eiser] de nieuwe door partijen gemaakte afspraken bevestigd. In deze brief is tevens opgenomen dat indien [eiser] hieraan geen gehoor zou geven Rabobank de financiering zou opzeggen.
2.25.
De Lage Landen heeft bij brief van 8 augustus 2011 aan [eiser] de leaseovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd en hem medegedeeld dat de vordering op dat moment € 97.738,72 bedroeg, waarvan € 48.058,37 zag op de leaseovereenkomst van 10 november 2010.
2.26.
Bij brief van 18 november 2011 aan [eiser] heeft de advocaat van Rabobank de financiering opgezegd met inachtneming van een termijn van drie maanden. De gronden voor deze opzegging waren: aanzienlijke, ongeoorloofde overstanden die al geruime tijd bestonden en die, ondanks toezeggingen daartoe, niet werden aangezuiverd, het niet voldoen van de lopende verplichtingen en het niet aanleveren van jaarcijfers en de aangifte IB ondanks herhaalde verzoeken daartoe.
2.27.
De geleasede machines en andere apparaten werden door De Lage Landen ingenomen vanwege het eigendomsrecht dat daarop rustte.
2.28.
Omdat herfinanciering van de vorderingen van Rabobank niet mogelijk bleek, heeft Rabobank de accountant van [eiser] in januari 2012 geïnformeerd over de voorwaarden voor een onderhandse verkoop van het pand. Nadien heeft Rabobank de toenmalige advocaat van [eiser] bericht dat een onderhandse verkoop uiterlijk 27 juni 2012 gerealiseerd moest zijn.
2.29.
In mei 2012 heeft [eiser] het pand te koop aangeboden en is het vervolgens op verzoek van Rabobank op www.funda.nl geplaatst.
2.30.
Rabobank heeft [eiser] vervolgens kenbaar gemaakt dat zij de termijn voor onderhandse verkoop wilde verlengen tot uiterlijk 31 december 2012, waarna zij een veiling zou uitschrijven.
2.31.
Op 3 januari 2013 heeft Rabobank [eiser] bericht dat nu het pand niet onderhands was verkocht zij op korte termijn een veiling zou uitschrijven. Tevens heeft Rabobank [eiser] gevraagd om relevante ontwikkelingen aan haar kenbaar te maken. Toen hierop geen reactie volgde, heeft Rabobank de veiling uitgeschreven, die aanvankelijk op 19 maart 2013 zou plaatsvinden.
2.32.
In het kader van die veiling is het pand in opdracht van Rabobank getaxeerd. De taxateur gaf aan dat het feitelijk splitsen van het pand (enerzijds de begane grond en anderzijds de eerste en tweede verdieping) de (executie)waarde substantieel zou verhogen. In dat kader heeft Rabobank besloten om een aannemer een offerte te laten uitbrengen voor de kosten van splitsing van de begane grond, waarop ten gunste van Rabobank een hypotheekrecht rust, en de eerste en tweede verdieping, waarop ten gunste van SNS Bank N.V. een recht van hypotheek rust.
2.33.
Bij brief van 28 februari 2013 heeft de advocaat van [eiser] Rabobank gesommeerd om de executie op te schorten, waartoe hij dezelfde gronden heeft aangevoerd als die thans voorliggen, en om in overleg te treden over een regeling.
2.34.
Rabobank heeft vervolgens de veiling opgeschort teneinde de offerte van de aannemer af te wachten en om een minnelijke regeling te beproeven.
2.35.
Bij brief van 22 maart 2013 heeft de advocaat van Rabobank gereageerd op de brief van de advocaat van [eiser] en zijn stellingen weersproken. Tevens is gevraagd om uiterlijk 5 april 2013 een passend en onderbouwd betalingsvoorstel te doen. Deze termijn is verlengd tot 11 april 2013 en vervolgens tot 16 mei 2013.
2.36.
Het voorstel dat Rabobank op 16 mei 2013 van [eiser] ontving was volgens Rabobank niet onderbouwd en verre van passend, nu [eiser] sinds oktober 2011 zijn verplichtingen tot betaling van rente en aflossing niet meer na komt.
2.37.
Rabobank heeft [eiser] op 11 juni 2013 bericht dat nu zij nog steeds geen passend voorstel had ontvangen en het pand evenmin onderhands was verkocht, zij niet langer bereid was de veiling op te schorten.
2.38.
Nadat Rabobank de offerte van de aannemer had ontvangen voor de kosten van het splitsen van het pand ten bedrage van € 29.674,43 heeft zij [eiser] op 19 augustus 2013 bericht dat zij opnieuw een veiling zou uitschrijven.
2.39.
Nadat dat traject in gang was gezet, bleek dat [eiser] ook bij SNS in verzuim was. Daarom wilde SNS, indachtig een hogere opbrengst bij onderhandse verkoop van het gehele pand (begane grond en verdiepingen), samen met Rabobank stappen ondernemen.
Op 17 september 2013 heeft Rabobank dit bericht aan [eiser] en aangegeven dat zij bereid was de veiling onder voorwaarden op te schorten, teneinde een onderhandse verkoop van het gehele pand gedurende een bepaalde periode te beproeven. Hierop heeft [eiser] niet inhoudelijk gereageerd, waarna Rabobank samen met SNS de veiling van het gehele pand heeft uitgeschreven.
2.40.
Bij brief van 30 september 2013 heeft De Lage Landen [eiser] gesommeerd om binnen één week tot betaling van een bedrag van € 136.003,07 over te gaan.
2.41.
Op 18 december 2013 heeft de deurwaarder op verzoek van Rabobank en SNS [eiser] (en zijn partner) gesommeerd om binnen twee dagen tot betaling van een bedrag van ruim € 500.000,00 over te gaan, bij gebreke waarvan op 21 januari 2014 de executoriale verkoop van de onroerende zaken (de appartementsrechten plaatselijk bekend als [adres]) zou plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter
Rabobank verbiedt om de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] openbaar te doen verkopen, en zulks
primair
voor de duur dat nog niet bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is beslist over de aansprakelijkheid van Rabobank voor de gevolgen van de overkreditering aan de zijde van [eiser],
subsidiair
voor de duur van zes maanden,
meer subsidiair
gedurende een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn,
en overigens onder de door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorwaarden,
en Rabobank veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat aan hem door Rabobank veel te hoge financieringen zijn verstrekt, te weten de uitbreiding van zakelijk krediet, de verstrekking van een geldlening, de verhoging van de limiet van de creditcards, het sluiten van een leaseovereenkomst en het toestaan van een aanzienlijke overstand op de zakelijke en privé rekeningen, die uiteindelijk werd omgezet in een definitief krediet. Deze financieringen zijn verstrekt in de periode dat [eiser] nog volledig arbeidsongeschikt was om zijn werk als meubelmaker en meubelstoffeerder te verrichten. Rabobank, althans [naam] wist dit. Bij het verstrekken van de diverse kredieten heeft Rabobank ten onrechte geen informatie ingewonnen over de financiële positie van [eiser] en niet beoordeeld of het aangaan van de kredieten wel verantwoord was, hetgeen Rabobank wel had moeten doen. Immers gebleken is dat de lasten die eraan waren verbonden voor [eiser] veel te hoog waren. [eiser] stelt zich dan ook op het standpunt dat Rabobank jegens hem aansprakelijk is omdat zij tekort geschoten is in de op haar rustende zorgplicht, althans een onrechtmatige daad heeft gepleegd met het laten ontstaan van de overkreditering. De aansprakelijkheidsvraag dient in een bodemprocedure te worden onderzocht en beantwoord. De op stapel staande veiling zal er volgens [eiser] toe leiden dat [eiser] niet langer zijn werkzaamheden kan uitvoeren, waardoor hij zijn eigen faillissement zal moeten aanvragen. Rabobank frustreert derhalve met de executieveiling de mogelijkheden van [eiser] om de vraag over de aansprakelijkheid door de bodemrechter te laten beantwoorden. Rabobank heeft dan ook geen rechtens te respecteren belang om de veiling door te laten gaan. Daar komt bij dat de waarde van de woning en de bedrijfsruimte inmiddels sterk is gedaald, terwijl [eiser] het gehele pand heeft gekocht toen de marktomstandigheden nog goed waren en daarmee dus veel meer voor het pand heeft betaald. De executieveiling zal zo weinig opleveren dat er een aanzienlijke restschuld overblijft. Rabobank maakt dan ook misbruik van recht en handelt onrechtmatig.
3.3.
Rabobank voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is ook niet door Rabobank weersproken.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer dat Rabobank heeft gevoerd is dat de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen, omdat deze ook ingesteld had moeten worden tegen SNS. Door alleen Rabobank in rechte te betrekken kan een eventueel verweer van SNS niet worden meegenomen en beoordeeld, terwijl het oordeel in deze zaak ook SNS raakt. Overwogen wordt dat de omstandigheid dat SNS (ten behoeve van wie een recht van hypotheek is gevestigd op het appartementsrecht op de eerste en tweede verdieping en namens wie tevens de veiling is aangezegd) niet gedagvaard is niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen. De te veilen onroerende zaken betreffen twee afzonderlijke appartementsrechten met afzonderlijke hypotheken daarop gevestigd. Onweersproken is dat indien de appartementsrechten samen worden geveild de opbrengst waarschijnlijk hoger zal zijn, maar dat laat onverlet dat het ook mogelijk is om de appartementsrechten gesplitst te veilen. Dit verweer treft dan ook geen doel.
4.3.
Rabobank heeft voorts aangevoerd dat sprake is van rechtsverlies door niet (tijdig) protesteren. Overwogen wordt dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. De vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied, dient beantwoord te worden onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden. Van groot belang daarbij is of het belang van de schuldenaar, in dit geval Rabobank, is geschaad als gevolg van het verstrijken van de tijd totdat tegen de afwijking is geprotesteerd. Nu Rabobank haar verweer niet nader heeft onderbouwd en evenmin heeft aangegeven welke belangen zouden zijn geschaad, ziet de voorzieningenrechter voorshands geoordeeld niet in dat onder de onderhavige omstandigheden sprake is van rechtsverlies.
Bovendien heeft de huidige advocaat van [eiser] bij brief van 28 februari 2013 – enkele weken voordat de eerstgeplande veiling op 19 maart 2013 zou plaatsvinden – Rabobank gesommeerd om de executieveiling op te schorten, waartoe hij dezelfde gronden heeft aangevoerd als die thans ter beoordeling voorliggen. Rabobank heeft vervolgens de veiling opgeschort (onder meer) om een minnelijke regeling te beproeven. Dat [eiser] niet (tijdig) heeft geprotesteerd, is voorshands geoordeeld dan ook onvoldoende aannemelijk geworden, nog daargelaten of Rabobank - mocht dat wel het geval zijn - daardoor in haar belangen zou zijn geschaad.
4.4.
[eiser] heeft kort gezegd een overeenkomst van geldlening gesloten met Rabobank teneinde het appartementsrecht (de begane grond) te kunnen kopen. Als zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit die geldleningsovereenkomst is ten behoeve van Rabobank een hypotheekrecht tot een bedrag van € 200.000,00 op het appartementsrecht (de bedrijfsruimte) gevestigd. Daarnaast heeft [eiser] een leaseovereenkomst met De Lage Landen gesloten, maar deze valt buiten het bestek van dit kort geding. Tot slot hebben partijen een geldleningsovereenkomst gesloten ad € 66.500,00 teneinde de ontstane overstand te herfinancieren.
4.5.
Ten aanzien van het ten gunste van Rabobank gevestigde hypotheekrecht dat als zekerheid strekt tot nakoming van de in januari 2010 gesloten geldleningsovereenkomst (ad € 123.000,00) wordt overwogen dat de financiële omstandigheden van [eiser] die Rabobank heeft geschetst niet zijn weersproken. [eiser] huurde aanvankelijk de bedrijfsruimte. Zijn lasten werden wat hoger als hij het appartementsrecht zou kopen, maar tegelijkertijd zou hij hiermee kapitaal opbouwen. [eiser] heeft gelet op de toenmalige marktomstandigheden een goede prijs voor het appartementsrecht betaald, er was geen sprake van overcreditering en [eiser] runde een economisch gezond bedrijf, zo bleek uit de aan Rabobank overgelegde cijfers. Rabobank heeft aangegeven dat zij vertrouwen had in het ondernemerschap van [eiser]. Gesteld noch gebleken is dat de voorwaarden die gekoppeld waren aan de geldlening en het gevestigde hypotheekrecht onredelijk waren. Weliswaar had [eiser] medio 2009 een ernstig ongeval gehad, maar hij was als gevolg daarvan niet blijvend invalide geworden en dacht een half jaar later weer toekomstgericht, waarbij hij de gerechtvaardigde verwachting had dat hij (op korte termijn) weer aan het werk kon gaan. Bovendien ontving [eiser] na het ongeval maandelijks nog steeds inkomsten van Auping, waar hij toen bedden voor ontwierp. Dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden met de in januari 2010 verstrekte geldlening en het daaraan gekoppelde hypotheekrecht is voorshands geoordeeld dan ook onvoldoende aannemelijk geworden.
4.6.
Wat de in december 2011 verstrekte geldlening ad € 66.500,00 betreft geldt dat voorop dient te worden gesteld dat [eiser] wist, althans had moeten weten dat de uitgaven die hij ten behoeve van de verbouwing van de bedrijfsruimte/werkplaats met zijn creditcard deed, terugbetaald moesten worden. In die zin heeft/had [eiser] ook een eigen verantwoordelijkheid. Verder geldt dat de eind 2009 verleende verhogingen van zowel het zakelijke als het privé krediet en de verhogingen van de limieten van de zakelijke en privé creditcard moeten worden gezien in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.5. reeds is overwogen, namelijk dat [eiser] een economisch gezond bedrijf runde en dat hij in de verwachting dat hij weer aan het werk kon gaan toekomstgericht handelde. Wat hier ook van zij, vastgesteld kan worden dat Rabobank de volledige debetstand heeft omgezet in een lening, mede om te voorkomen dat het afbestellen van de machines disproportionele boetes zou opleveren voor [eiser]. Deze lening kan dus worden beschouwd als een financiering voor de verbouwing.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat [eiser] tijdens het overleg dat hij over het verstrekken van die lening voerde met Rabobank steeds werd bijgestaan door zowel zijn accountant als zijn adviseur. Er was een aanzienlijke ongeoorloofde overstand ontstaan door een (enigszins uit de hand gelopen) verbouwing. Rabobank heeft aangevoerd dat uit een door de accountant van [eiser] opgemaakte en op 13 december 2010 overgelegde liquiditeitsbegroting bleek dat het voor [eiser] mogelijk was om maandelijks een bedrag van € 228,00 af te betalen. Daarnaast zou [eiser] tijdens een gesprek op diezelfde dag volgens Rabobank hebben verklaard dat hij maandelijks een bedrag van € 550,00 van familie zou ontvangen in verband met een door hem verstrekte geldlening, welk bedrag hij ook zou kunnen gebruiken ter aflossing van de lening. [eiser] heeft dit weersproken en verklaard dat zijn accountant steeds heeft aangegeven dat er geen, althans onvoldoende aflossingscapaciteit was. In het bestek van dit kort geding is nader onderzoek hiernaar niet mogelijk. Daarvoor is een bodemprocedure de geëigende weg.
4.8.
Vast staat evenwel dat Rabobank de volledige debetstand heeft omgezet in een lening, welke overeenkomst op 23 december 2011 door [eiser] is getekend. Daarnaast heeft Rabobank [eiser] op 14 december 2011 een brief gestuurd, waarin expliciet was opgenomen dat de maandelijkse aflossing € 750,00 zou bedragen (hetgeen ook overigens was opgenomen in de betreffende geldleningsovereenkomst). [eiser] heeft op deze brief niet gereageerd en medegedeeld dat hetgeen daarin was opgenomen onjuist was, dan wel niet was afgesproken/toegezegd. Daarnaast is onweersproken gebleven dat [eiser] bij de geldleningsovereenkomst een lagere rente verschuldigd was dan hij aanvankelijk moest betalen in verband met de ongeoorloofde overstanden en dat hem een aflossingsvrije periode werd gegund van drie maanden. Dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden voor wat betreft het verstrekken van de geldlening is voorshands geoordeeld dan ook niet aannemelijk geworden. Bovendien is uit de overgelegde stukken voldoende gebleken dat Rabobank [eiser] heeft geadviseerd met de ontvangen schade-uitkering van Allianz (de overstand op) het krediet af te lossen, dat Rabobank [eiser] heeft gewaarschuwd de debetstanden niet verder op te laten lopen en dat Rabobank hem een tweede kans heeft gegeven in de zin van het verstrekken van de geldlening.
4.9.
De stelling van [eiser] dat Rabobank misbruik maakt van recht, nu een veiling zal leiden tot het faillissement van [eiser] en daarmee tot de definitieve staking van zijn bedrijf leidt niet tot een ander oordeel. Rabobank heeft vanaf het voorjaar van 2011 steeds nieuwe betalingsafspraken met [eiser] gemaakt en uiteindelijk in november 2011 de financieringsrelatie tegen februari 2012 opgezegd. [eiser] heeft dus inmiddels twee jaar de tijd gehad om zijn financiën op orde te krijgen (Rabobank heeft [eiser] ook meerdere malen verzocht om cijfers en/of een prognose over te leggen), zijn onderneming weer te herstarten dan wel om zelf de bedrijfsruimte onderhands te verkopen. De veiling is (daartoe) ook meerdere malen uitgesteld. Bovendien kan [eiser] zijn bedrijf (zonder grote machines, die thans ook al ontbreken) voortzetten in een gehuurde ruimte, zoals hij eerder ook heeft gedaan. Gelet hierop en nu [eiser] bovendien sinds oktober 2011 geen rente en/of aflossing meer betaalt, heeft Rabobank voldoende belang om de veiling te handhaven en maakt zij geen misbruik van recht door de bedrijfsruimte te veilen. Dat er waarschijnlijk geen substantiële veilingopbrengst valt te verwachten, maakt het voorgaande niet anders.
4.10.
De vorderingen van [eiser] zullen dus worden afgewezen, waarbij [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht €  608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal €  1.424,00
Alhoewel het op zeer korte termijn – enkele dagen voor het plaatsvinden van de veiling – aanhangig maken van de onderhavige zaak niet rijmt met de omstandigheid dat [eiser] reeds medio oktober 2013 hiervoor een toevoeging heeft verkregen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hiermee bij de proceskostenveroordeling in wat voor zin dan ook rekening te houden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.424,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 20 januari 2014. De overwegingen waarop dit vonnis stoelt zijn afzonderlijk vastgelegd op 30 januari 2014.