Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling.
2.De vaststaande feiten2.1. [verzoeker] is op [1999] een auto-ongeval overkomen. Daarbij heeft een verzekerde van Aegon de auto van [verzoeker] van achteren aangereden. Aegon heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Naast [verzoeker] raakte ook zijn echtgenote gewond als gevolg van het ongeval. De letselschade van zijn echtgenote is inmiddels afgewikkeld.
2.6. Op verzoek van [verzoeker] heeft de rechtbank bij beschikking van 18 mei 2009 een voorlopig deskundigenbericht gelast door E. Oosterhoff, neuroloog. In zijn deskundigenbericht van 4 februari 2010 heeft Oosterhoff onder meer geconcludeerd dat het goed mogelijk is dat [verzoeker] bij het ongeval een acceleratie-deceleratietrauma van de nek heeft opgelopen, met daarna de ontwikkeling van een postwhiplashsyndroom. Verder is volgens Oosterhoff sprake van een gedurende het beloop na het ongeval ontwikkeld depressief toestandsbeeld. Tijdens zijn onderzoek heeft hij bij [verzoeker] geen duidelijke symptomen van een depressief syndroom gezien. De beperkingen die [verzoeker] als gevolg van het ongeval ondervindt, hebben volgens Oosterhoff met name betrekking op belemmeringen die hij ondervindt bij het verrichten van lichamelijk zware nek- en schouder belastende activiteiten die bovendien langdurig volgehouden en chronisch herhaald moeten worden.
“(…) In de oorspronkelijke bedrijfsvoering van betrokkene is sprake van circa 76,5% arbeidsongeschiktheid. Voortzetting van de vroegere bedrijfsvoering na het ongeval is daarbij niet realistisch te achten. Na wijziging van de bedrijfsvoering bestaat nog circa 20% arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de nieuwe bedrijfsvoering. De restverdiencapaciteit in passende arbeid bedraagt nihil. In zijn totaliteit dragen de diverse aangeschafte machines bij aan een significante terugbrenging van de handenarbeid in land bewerken en dragen aldus bij aan de arbeidsgeschiktheid van betrokkene. Mogelijkheden voor subsidie van de aangeschafte machines ontbreken. De wijziging van de bedrijfsvoering na het ongeval en de aanschaf van de diverse machines vallen bedrijfseconomisch gezien vooral in combinatie met de later toegevoegde zorgverlening goed te begrijpen.”2.9. In opdracht van beide partijen hebben drs. M.J. van der Eijk van Van Dalen & Van der Eijk B.V. (Van der Eijk) en ing. J.B. Swienink (Swienink) van Alfa Accountants en Adviseurs een bedrijfseconomisch onderzoek verricht. De deskundigen hebben in hun rapport van 18 december 2012 geconcludeerd dat de onderneming van [verzoeker] verlieslatend is en ook zonder ongeval verlieslatend zou zijn geweest. Over de begroting van het verlies aan arbeidsvermogen van [verzoeker] is in het rapport onder meer - voor zover van belang - vermeld:
“
5. Netto schade wegens verlies aan arbeidsvermogen5.1 (…) Daarbij geldt voor de feitelijke situatie na ongeval dat de onderneming een VOF is geworden waarbij de heer en [echtgenote verzoeker] ieder voor 50% delen in het resultaat. Deze winstdeling stemt niet overeen met de ingebrachte arbeid van de firmanten. De arbeidsdeskundige stelt vast dat de heer [verzoeker] 48 uren per week in het bedrijf werkte (huidige situatie). De inbreng van [echtgenote verzoeker] krijgt geen aandacht in de arbeidsdeskundige rapportage, maar gelet op haar beschreven fysieke klachten (…) zal haar inbreng aanzienlijk lager zijn geweest dan die van de heer [verzoeker].Om recht te doen aan de feitelijke arbeidsinbreng van de beide firmanten, zou het de voorkeur genieten om aan [echtgenote verzoeker] een reële arbeidsbeloning toe te kennen voor haar inbreng in het bedrijf. Of er juridisch voldoende ruimte is voor een benadering waarbij aan [echtgenote verzoeker] in de situatie na ongeval een reële arbeidsbeloning wordt toegekend, valt buiten onze beoordeling.(…)
“Wat zijn naar uw oordeel de bedrijfseconomische gevolgen van het ongeval van [1999]?”is als volgt beantwoord:
“
De onderneming is in 2003 ingebracht in een VOF, waarbij de partner medevennoot is geworden. De ondernemer heeft in 2005 investeringen gedaan in een nieuwe stal en een multifunctionele ruimte, welke investeringen zonder ongeval niet zouden zijn gedaan. Hierdoor is horeca aan de bedrijfsactiviteiten toegevoegd. Of de zorgverlening aan de bedrijfsactiviteiten zou zijn toegevoegd in de situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden is niet met zekerheid te zeggen. De investeringen hebben geleid tot hogere rentelasten, afschrijvingen en bewerkingskosten omdat machines zijn aangekocht om bepaalde werkzaamheden te vergemakkelijken.
- Er is een schuldsanering in 2009 en 2010 geweest, waardoor de investeringen grotendeels per saldo zijn gefinancierd door de crediteuren van de onderneming. Deze schuldsanering zou er niet zijn geweest als die investeringen niet zouden zijn gedaan.
- (…)”
“Wat waren de bedrijfseconomische implicaties van de oorspronkelijke bedrijfsvoering?”is als volgt beantwoord:
“Was er voorafgaand aan het ongeval sprake van een voldoende renderend bedrijf?”is als volgt beantwoord:
“Is er sprake van een rendabele bedrijfsvoering, gelet op de keuze om melkarbeid te laten vervallen en gelet op de aangeschafte machines (landbewerking)?”is als volgt beantwoord:
3.Het verzoek3.1.[verzoeker] heeft de rechtbank op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – samengevat – verzocht:1. te oordelen dat het verlies aan verdienvermogen van [verzoeker] over de jaren 1999 tot en met 2008 berekend dient te worden conform het gegeven dat het hem vrij staat zijn partner een arbeidsbeloning te geven conform de tabel onderaan pagina 45 van het rapport Van der Eijk en Swienink, althans een beslissing die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren,2. te oordelen dat het verlies aan verdienvermogen van [verzoeker] over de jaren 1999 tot en met 2008, berekend tot en met 31 augustus 2010, € 196.511,25 bedraagt,3. te oordelen dat Aegon gehouden is om de voor [verzoeker] in zijn onderneming geïnvesteerde bedragen ad € 280.000,00 te vergoeden als schade, althans een beslissing die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren,4. Aegon te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 100.000,00 onder algemene titel aan [verzoeker],5. Aegon te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, te begroten op 32:30 uur tegen een uurtarief van 265,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW, alsmede het griffierecht van € 274,00.
Voor wat betreft het eerste verzoek is van belang dat bij de berekening van de schade wegens verlies aan verdienvermogen geabstraheerd dient te worden van de v.o.f.-situatie en dat de resultaten na een arbeidsbeloning voor zijn echtgenote volledig aan [verzoeker] dienen te worden toegerekend, zoals is gebeurd in variant 2 van het rapport van Van der Eijk en Swienink. In de vennootschapsovereenkomst is geen rekening gehouden met de verminderde arbeidskracht van [verzoeker]. Het staat de vennootschap vrij ook na het ongeval met de gekwetste vennoot zodanige voorzieningen te treffen dat de nadelige gevolgen van het weggevallen of verminderd arbeidsvermogen zoveel mogelijk op de aansprakelijke worden afgewenteld en waarbij achteraf rekening wordt gehouden met de werkelijke werkzaamheden die zijn verricht.
De vordering van [verzoeker] bedraagt per 30 juni 2009 over de periode 2003 tot en met 2008 € 203.984,37 inclusief rente. Deze som bestaat dus uit bedragen die [verzoeker] in de voorafgaande jaren tekort is gekomen. Het is voorts reëel ervan uit te gaan dat [verzoeker] met ongeval onvoldoende loonvormende werkzaamheden kon verrichten in de periode dat hij nog op de boerderij van zijn moeder werkte en dat hij daarom geen recht had op kost en inwoning, die hij wel verdiend zou hebben zonder ongeval. Deze schade kan worden becijferd op hetzelfde jaarbedrag als het bedrag van € 12.202,00 over 2003. Indien dus de eerste jaren na het ongeval erbij geteld worden ontstaat een claim van € 259.338,57.
Subsidiair is verrekening alleen mogelijk met het verlies aan verdienvermogen dat nadien, derhalve in 2009 en daarna, is opgetreden.
Nu onduidelijk is waarop de bevoorschotting van € 137.500,00 betrekking heeft, houdt [verzoeker] voorshands vast aan een vordering van € 196.511,25.
4. Het verweer4.1.Aegon heeft ten verwere het navolgende aangevoerd.
De verzoeken zijn bijzonder complex en verstrekkend. Er is sprake van meerdere causaliteitsonzekerheden. De schade wegens verlies aan verdienvermogen is niet aangetoond. De eenvoudige en snelle deelgeschilprocedure leent zich niet voor deze verzoeken. Voor zover al zou worden beslist op een of meer verzoeken, dan zal dit niet leiden tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst omdat nog te veel andere geschilpunten resteren. Bovendien zijn de buitengerechtelijke onderhandelingen afgebroken. De deelgeschilprocedure kan niet worden aangewend om partijen opnieuw tot onderhandelingen te dwingen.
Bij de bepaling van de situatie na het ongeval dient de door de schuldsanering ontstane baat verrekend te worden. [verzoeker] heeft niet aangegeven waarom het oordeel van de deskundigen niet correct zou zijn. Van belang is dat de rente en lasten in verband met de schulden die zijn gesaneerd, in de jaren voorafgaand aan de schuldsanering als kosten in de jaarrekening zijn meegenomen en dus het resultaat na ongeval hebben “gedrukt”. Ter zake kan niet met twee maten worden gemeten. De bate heeft feitelijk ook tot een vermogensvermeerdering voor [verzoeker] geleid, nu de bedrijfsmiddelen en de gebouwen waarvoor de schulden zijn aangegaan in zijn vermogen zijn gevloeid en hij die middelen en gebouwen door de schuldsanering (grotendeels) niet zelf heeft betaald.
De berekening van het bedrag van € 196.511,25 is niet inzichtelijk en niet juist. [verzoeker] gaat er aan voorbij dat de deskundigen geen schade hebben vastgesteld. De aanname voor de schade tot 2003 is volstrekt niet onderbouwd. Ook in die periode was de onderneming verlieslatend. Bovendien is geen rekening gehouden met het door Aegon betaalde bedrag van € 140.000,00.
Doordat de eerste drie verzoeken moeten worden afgewezen, moet ook het vierde verzoek worden afgewezen. Op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat het gevorderde voorschot boven het bedrag dat reeds is betaald, bij wijze van schadevergoeding in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen.
5. De beoordeling5.1. Partijen zijn het erover eens dat het ongeval dat [verzoeker] en zijn echtgenote is overkomen, heeft geleid tot een bijzonder en ingewikkeld letselschadedossier. Dit is gelegen in de volgende omstandigheden. Het ongeval dateert van juli 1999. Aanvankelijk heeft alleen de echtgenote van [verzoeker] Aegon aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval en pas in november 2002 is [verzoeker] overgegaan tot aansprakelijkstelling van Aegon. Als reden heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij direct na het ongeval alle aandacht en energie nodig heeft gehad voor de zorg voor zijn echtgenote en om zo goed als mogelijk het werk op de biologisch-dynamische boerderij te verrichten. Door dit tijdsverloop zijn bij Aegon onder meer vragen gerezen omtrent het causaal verband tussen het destijds overkomen ongeval en de door [verzoeker] gestelde klachten en beperkingen. Hierna is een langdurige discussie gevolgd over de persoon van de deskundige voor de neurologische expertise die na het entameren door [verzoeker] van een voorlopig deskundigenonderzoek is geëindigd op 18 mei 2009 met de benoeming door de rechtbank van E. Oosterhoff, die heeft gerapporteerd op 4 februari 2010 met als diagnose een postwhiplashsyndroom. Na de mondelinge behandeling op 20 oktober 2011 van de door Aegon geëntameerde verzoekschriftprocedure inzake een voorlopig deskundigenonderzoek hebben partijen opdracht gegeven aan Hulsen tot een arbeidsdeskundig onderzoek en aan Van der Eijk en Swienink tot een bedrijfseconomisch onderzoek. Deze onderzoeken zijn thans beschikbaar. Wegens een verschil van inzicht tussen partijen over de consequenties die aan de beschikbare gegevens kunnen worden verbonden is een patstelling ontstaan en heeft Aegon de onderhandelingen formeel afgebroken.
Voorts wordt met Aegon geoordeeld dat [verzoeker] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke investeringen het bedrag van € 280.000,00 betrekking heeft. Voor zover het gaat om investeringen in een nieuwe potstal en een multifunctionele ruimte, valt niet in te zien waarom Aegon deze zou moeten financieren. Voor zover het gaat om investeringen in machines is van belang dat voor [verzoeker] een mechanisatie in de vorm zoals thans heeft plaatsgevonden, gelet op de mate van handarbeid voor het ongeval, niet te verwachten
was. Het argument van Aegon dat het normaal gebruikelijke machines betreft snijdt derhalve geen hout. Vast staat dat diverse machines bijdragen aan de arbeidsgeschiktheid van [verzoeker] en daarom in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Bij gebreke van een nadere specificatie kan de hoogte van de vergoeding echter niet worden vastgesteld.
De afwijzing van de eerste twee verzoeken lag zo voor de hand, dat het indienen van die verzoeken volstrekt onnodig en onterecht dient te worden geoordeeld. De kosten die in verband staan met deze twee verzoeken worden derhalve niet betrokken in de begroting van de kosten.
Mede in aanmerking genomen de dubbele redelijkheidstoets oordeelt de rechtbank dat kosten voor rechtsbijstand begroot kunnen worden op 18 uur tegen een uurtarief van € 255,00 (= € 4.590,00), dit is € 5.887,13 inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw. Tevens zal worden toegewezen het griffierecht van € 274,00.00.