ECLI:NL:RBGEL:2014:1420

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_5574
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingebrekestelling en informatieverzoeken bij de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft eiseres, een natuurlijke persoon, vier identieke verzoekschriften ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank (verweerder) om informatie over het aantal medewerkers dat in 2011 en 2012 in tijdelijke dienstverbanden was aangenomen voor het beoordelen van bezwaarschriften. De verzoeken werden gedaan bij vestigingen in Roermond en Nijmegen. Verweerder heeft op 14 december 2012 informatie verstrekt over 2012 en op 19 maart 2013 over 2011, waarbij een dwangsom van €220 werd vastgesteld wegens het niet tijdig beslissen op de verzoeken. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juni 2013, waarin verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft zich in deze uitspraak gericht op de vraag of de brief van eiseres van 22 december 2012 kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling. De rechtbank oordeelt dat de brief niet voldoet aan de eisen van een ingebrekestelling, omdat deze geen duidelijke aanduiding bevatte van de verzoeken waarop verweerder nog niet had beslist. De rechtbank stelt vast dat eiseres, die blijk gaf van kennis van zaken, had moeten aangeven dat haar brief een ingebrekestelling betrof en had moeten verwijzen naar de specifieke verzoeken. De rechtbank concludeert dat de brief van 22 december 2012 niet als zodanig kan worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier C.M.A. Groenendaal. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/5574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder.

Procesverloop

Bij vier separate brieven van 22 november 2012 heeft eiseres bij vestigingen van verweerder in Roermond en Nijmegen verzocht om een overzicht of (een samenstelling van) documenten aan haar toe te zenden en openbaar te maken, waaruit blijkt hoeveel medewerkers in 2011 respectievelijk 2012 zijn aangenomen voor een tijdelijk dienstverband van maximaal 1 jaar bij verweerders organisatie met als functie het beoordelen van bezwaarschriften.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft verweerder de gevraagde informatie met betrekking tot het jaar 2012 verstrekt.
Bij besluit van 19 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde informatie met betrekking tot het jaar 2011 verstrekt en daarbij een dwangsom vastgesteld van € 220 wegens het niet tijdig beslissen op de verzoeken van 22 november 2012.
Bij besluit van 11 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft bij brief van 22 december 2012, derhalve na de ontvangst van het besluit van verweerder van 14 december 2012 verweerder meegedeeld dat zij op 22 november jl heeft verzocht om
“informatie betrekking hebbende op het aannemen van juridische medewerkers in tijdelijk dienstverband die als onderdeel van hun takenpakket bezwaarschriften bij uw organisatie beoordelen”.Eiseres heeft daarbij verzocht om alsnog voortvarend, doch binnen 14 dagen op haar verzoeken te beslissen, daar zij binnen de voorgeschreven termijn nog geen antwoord had ontvangen.
Verweerder heeft in reactie op voornoemde brief op 8 januari 2013 meegedeeld dat het besluit van 14 december 2012 mede betrekking heeft op het kantoor van verweerder in Nijmegen.
Bij brief van 22 februari 2013 heeft eiseres vervolgens toegelicht dat verweerders brief van 14 december 2012 slechts een beslissing omvat over het jaar 2012. Eiseres stelt daarbij dat de gevraagde informatie over 2011 ook na de ingebrekestelling van 22 december 2012 nog niet is verstrekt. Zij heeft daarbij verzocht om vaststelling van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op de twee verzoeken die betrekking hebben op het jaar 2011.
Verweerder heeft daarna het primaire besluit genomen en heeft dat besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder zich, voor zover hier relevant, op het standpunt gesteld dat hij niet eerder dan bij brief van 22 februari 2013 in gebreke is gesteld.
2.
De rechtbank stelt vast dat het geding zich beperkt tot de vraag of de brief van eiseres van 22 december 2012 een ingebrekestelling betreft. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
3.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat aan de inhoud van een ingebrekestelling geen bijzondere wettelijke eisen zijn gesteld. Het spreekt echter vanzelf dat van een ingebrekestelling slechts sprake kan zijn, indien voldoende duidelijk is op welk te nemen besluit zij betrekking heeft (Kamerstukken II 2004-2005, 29 934, nr. 3, blz. 7).
Het doel van de Wet dwangsom (en van een ingebrekestelling) is te bevorderen dat zo snel mogelijk een beslissing wordt genomen nadat de beslistermijn is overschreden. De wetgever heeft geen (vorm)voorschriften aan een ingebrekestelling gesteld om het voor iedereen gemakkelijk te maken een correcte ingebrekestelling in te dienen. Juristen en anderen die door hun wijze van formuleren of anderszins er blijk van geven meer kennis van zaken te hebben, weten dat een duidelijke formulering helpt om sneller de gevraagde beslissing te krijgen. Van hen mag daarom worden verwacht dat ze in de aanhef van een ingebrekestelling vermelden dat de betreffende brief een ingebrekestelling betreft, dat vooraan in de ingebrekestelling een duidelijke verwijzing (kenmerk of correspondentienummer) wordt opgenomen naar de brief waarop niet tijdig is beslist en dat eveneens vooraan in de ingebrekestelling een termijn wordt vermeld waarbinnen die beslissing alsnog moet zijn genomen en toegezonden door verweerder.
4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 22 december 20102 geen ingebrekestelling. Eiseres heeft immers vier nagenoeg identieke verzoekschriften bij twee verschillende vestigingslocaties van verweerder ingediend en verweerder had op 14 december 2012 ten aanzien van die verzoeken al een (deel)besluit genomen. Zonder een duidelijke aanduiding van de verzoeken waarop verweerder nog niet had beslist, of tenminste een vermelding van het jaartal waaromtrent nog geen informatie was verstrekt, was het voor verweerder niet eenvoudig na te gaan in welk opzicht hij volgens eiseres in gebreke was. Nu eiseres er in de brief van 22 februari 2013 blijk van heeft gegeven kennis van zaken te hebben, mocht naar het oordeel van de rechtbank bovendien van haar worden verlangd dat zij de term ingebrekestelling in de brief van 22 december 2012 gebruikt, hetgeen zij heeft nagelaten.
5.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat de brief van 22 december 2012 wel een ingebrekestelling betreft, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
6.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.