ECLI:NL:RBGEL:2014:1457

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
05/900360-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontnemingsvordering tot een bedrag van € 17.745,25

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 maart 2014 uitspraak gedaan over een ontnemingsvordering van de officier van justitie tegen een veroordeelde. De vordering betreft het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, dat voorlopig werd geschat op € 52.839,09. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.J.H. Lina. Tijdens de zittingen op 19 februari 2013, 13 augustus 2013 en 5 februari 2014 is het onderzoek gevoerd. De officier van justitie heeft zijn vordering gewijzigd en uiteindelijk gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 38.865,25 wordt vastgesteld.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de beschikbare bewijsstukken, waaronder het proces-verbaal van de regiopolitie Gelderland-Zuid en de schriftelijke conclusiewisseling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 augustus 2012 een legaal inkomen had van € 19.625,40, maar dat zijn uitgaven in totaal € 37.370,65 bedroegen. Dit resulteerde in een onverklaarbaar bedrag van € 17.745,25, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel werd aangemerkt.

De rechtbank heeft de wettelijke bepalingen toegepast, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van het vastgestelde bedrag. De uitspraak is gedaan door de rechters M.M.L.A.T. Doll (voorzitter), F.J.H. Hovens en J. Barrau, in aanwezigheid van griffier mr. M.E. Cosijn. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de veroordeelde, die gedetineerd was op het moment van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/900360-12
Datum zitting : 19 februari 2013,13 augustus 2013 en 5 februari 2014
Datum uitspraak: 5 maart 2014
tegenspraak
Verkorte uitspraak van de meervoudige kamer inzake de ontnemingsvordering
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
geboren op : [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
raadsvrouw : mr. N.J.H. Lina, advocaat te Utrecht.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie, heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel voorlopig wordt geschat op € 52.839,09.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 19 februari 2013 zitting heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt. Het onderzoek is vervolgens geschorst voor een schriftelijke conclusiewisseling. Deze hebben op 15 april 2013, 3 juni 2013, 12 augustus 2013 plaatsgevonden. Vervolgens is op 13 augustus 2013 de behandeling aangehouden teneinde (op het verzoek van de verdediging) een aantal getuigen te horen.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 5 februari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. N.J.H. Lina , advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. H.G. Kuipers, heeft ter terechtzitting zijn vordering gewijzigd in die zin, dat hij vordert dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt op het bedrag van € 38.865,25.
Veroordeelde en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.

4.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 5 maart 2013 tegen veroordeelde gewezen vonnis.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de regiopolitie Gelderland-Zuid, sectie Regionale Recherche, onderzoek 08RRE11002-08MONACO, proces-verbaal nummer 28735233 en gesloten op 10 december 2012, met bijlagen en van de stukken van de schriftelijke conclusiewisseling.
4a. De beoordeling van de vordering
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten ten bedrage van het door hem gevorderde bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten en verzoekt de rechtbank de vordering af te wijzen dan wel op nihil te stellen.
Het oordeel van de rechtbank
Teneinde te kunnen bepalen of verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten, dient bekeken te worden welke legale inkomsten verdachte heeft genoten en welke uitgaven hij in dezelfde periode heeft gedaan.
De inkomsten van veroordeelde
Uit de conclusiewisseling en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat niet ter discussie staat dat het inkomen van veroordeelde in ieder geval is opgebouwd uit:
€ 13.165,- schadevergoeding voor onterechte detentie,
€ 2.800,- verkoop van de Audi A6, (kenteken [kenteken 1])
------------ +
€ 15.965,-
Hiervan dient het in de Volkswagen Polo gevonden bedrag te worden afgetrokken.
€ 39,60 aangetroffen in de Volkswagen Polo
------------ -
Totaal € 15.925,40
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde in de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 augustus 2012, naast bovengenoemde inkomsten, vermeerderd met de door veroordeelde van zijn broer [broer 1] ontvangen geld ten bedrage van
€ 2.900,- geen ander geld ter beschikking had voor het doen van uitgaven.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat veroordeelde naast deze inkomsten, in genoemde periode, nog andere inkomsten heeft gehad. Zo heeft veroordeelde van een contant bedrag dat zijn vader had geleend voor de opbouw van een bedrijf, een bedrag van € 18.000, - gebruikt voor levensonderhoud. Ook kreeg hij van zijn vader af en toe € 50,- Wekelijks of maandelijks kreeg hij € 40,- of € 50,- van zijn moeder. Daarnaast heeft zijn zus [zus] hem in 2011 ongeveer € 2.000,- gegeven en gaf zij hem in 2012 voor ongeveer € 700,- aan kleding.
Van zijn broer [broer 1] heeft veroordeelde € 2.900,- ontvangen en daarnaast maandelijks, of soms wekelijks 100,- of € 200,-. Deze broer heeft ook drie maal een schuld aan derden voor veroordeelde afbetaald. De andere broer van veroordeelde, [broer 2] heeft een bedrag van € 20.000,-, alsmede maandelijks een bedrag van € 100,- tot € 150,- aan veroordeelde gegeven.
Het oordeel van de rechtbank
Lening van vader bij diens broer ad € 26.000,-.
De verdediging heeft gesteld dat de vader van veroordeelde van diens broer € 26.000,- had geleend voor de aanschaf van landbouwwerktuigen. Van dit geld, dat in contante vorm bij de vader van veroordeelde in huis lag, nam veroordeelde steeds bedragen af. Aangezien van dit totale bedrag € 8.000,- over was, stelt de verdediging zich op het standpunt dat € 18.000,- dient te worden meegenomen als inkomsten van veroordeelde. De vader en de zus van veroordeelde hebben hierover verklaard bij de rechter-commissaris en bovendien is door de verdediging ten bewijze daarvan een overeenkomst van geldlening overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de vader van veroordeelde een bedrag van € 26.000,- van zijn broer heeft geleend. Ten eerste is de daartoe overgelegde overeenkomst pas opgemaakt in september 2013, terwijl het geld reeds in juni 2011 geleend zou zijn. Als reden daarvoor heeft de vader gegeven dat hij eerder geen tijd had om een overeenkomst op te maken, hetgeen de rechtbank ongeloofwaardig voorkomt. De rechtbank acht het gelet op de hoogte van het geldbedrag niet aannemelijk dat dit bedrag in een voorraadkast is bewaard. Met betrekking tot de gestelde bestemming van het geldbedrag is van enige (voorbereidende) activiteiten om een bedrijf in landbouwmachines te starten evenmin gebleken. Voorts is het bedrag van € 8.000,- dat zou zijn overgebleven en volgens de vader nog in de woning zou moeten liggen, daar bij huiszoeking niet aangetroffen, terwijl andere contante geldbedragen wel zijn gevonden. Ook overigens is er geen bewijs in het dossier te vinden ter ondersteuning van de stelling dat dit contante geld in de woning heeft gelegen. Tot slot heeft de verdediging pas in september 2013 melding gemaakt van het bestaan van deze lening en is deze in de bodemzaak, noch in een eerder stadium in onderhavige procedure door de verdediging opgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de verklaringen omtrent het bestaan van deze lening, afgelegd bij de rechter-commissaris, dan ook worden gezien als gericht op het verhogen van de inkomsten van veroordeelde. De rechtbank zal dan ook de inkomsten van veroordeelde niet met dit bedrag verhogen.
Wekelijkse- en/of maandelijkse bedragen van de vader en de moeder.
De verdediging heeft gesteld dat de vader en de moeder van veroordeelde hem met enige regelmaat een bedrag van € 40,- à € 50,- toestopten.
Uit de verhoren bij de rechter-commissaris blijkt dat de ouders van veroordeelde slechts een kleine uitkering hadden, krap bij kas zaten en moeite hadden om financieel rond te komen en financieel ondersteund werden door hun kinderen. Dat zij op regelmatige basis geld doneerden aan veroordeelde acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Zij zal bij de berekening van het inkomen van veroordeelde dan ook geen rekening houden met deze bedragen.
Gelden van zijn zus [zus].
De verdediging heeft aangegeven dat de zus van veroordeelde hem ook regelmatig geld gaf en hem op die wijze in het jaar 2011 een bedrag van in het totaal € 2.000,- heeft gegeven. In het jaar 2012 heeft zijn zus veroordeelde kleding gegeven ter waarde van € 700,-.
Het bedrag van € 2.000,- zal de rechtbank buiten beschouwing laten, aangezien dit door veroordeelde is ontvangen vóór de tenlastegelegde periode en de rechtbank het niet aannemelijk acht dat daarvan in de ten laste gelegde periode nog geld resteerde. De rechtbank zal wel ten voordele van veroordeelde rekening houden met het bedrag van € 700,- aan kleding.
Gelden van zijn broer [broer 1].
De verdediging heeft gesteld dat veroordeelde van zijn broer € 2.800,- à € 2.900,- heeft ontvangen voor de kapotte Audi, maandelijks of wekelijks een bedrag van € 100,- tot € 200,- van hem ontving en dat zijn broer voor hem diverse leningen aan derden heeft voldaan.
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat de verklaringen van [broer 1] bij de rechter-commissaris concreet zijn. De verklaring komt de rechtbank authentiek voor en zij zal dan ook ten voordele van veroordeelde rekening houden met het bedrag van € 2.900,- voor de auto en met een maandelijks bedrag van € 100,- voor de maanden januari tot en met augustus 2012. De door [broer 1] voor veroordeelde afbetaalde schulden aan derden, zal de rechtbank buiten beschouwing laten aangezien dit geen bedragen betreffen die veroordeelde ter beschikking heeft gehad voor het doen van uitgaven.
Gelden van zijn broer [broer 2].
De verdediging heeft aangegeven dat veroordeelde van zijn broer een bedrag van € 20.000,- heeft ontvangen. Zijn broer heeft, net als veroordeelde, van de staat een bedrag ontvangen als schadevergoeding voor onterechte detentie en veroordeelde en zijn broer deelden al hun geld samen. Van dit geld gaf veroordeelde het grootste deel uit. Daarnaast heeft de verdediging aangegeven dat [broer 2] maandelijks € 100,- à € 150,- van het bedrag dat hij aan studiefinanciering ontving, aan veroordeelde heeft gegeven omdat hij daar zelf geen gebruik van maakte.
De rechtbank overweegt dat deze stelling impliceert dat [broer 2] bijna al het aan hem toekomende geld “weggaf” aan veroordeelde. Wat er ook zij van de familiaire verhoudingen waarop de verdediging zich beroept, komt deze stelling de rechtbank ongeloofwaardig voor. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van veroordeelde en zijn broer op essentiële punten tegenstrijdig zijn. Zo heeft [broer 2] -onder meer- verklaard dat veroordeelde de Audi heeft bekostigd uit de € 20.000,- die hij aan veroordeelde heeft gegeven, terwijl veroordeelde heeft verklaard dat hij die Audi heeft betaald van het bedrag dat hij zelf aan schadevergoeding heeft ontvangen. De rechtbank zal dan ook deze geldbedragen buiten beschouwing laten.
Concluderend zal de rechtbank ten voordele van verdachte rekening houden met de volgende inkomsten:
€ 2.900,- voor de kapotte Audi
€ 800,- € 100,- per maand (jan t/m aug 2012) van [broer 1]
----------- +
€ 3.700,-
€ 15.925,40 niet betwist inkomen van veroordeelde
-------------- +
€ 19.625,40 Totale inkomsten
De uitgaven van veroordeelde
Niet ter discussie staan de volgende uitgaven van veroordeelde:
€ 6.500,- Aanschaf Audi
€ 488,- Aanschaf Samsung TV
€ 120,- Prostituee bezoek
€ 751,44 Verblijf hotels
€ 1.055,25 Reparatiekosten van de Audi met het kenteken [kenteken 3]
€ 950,- Huur Waalstraat
€ 441,- Telefoonkosten
€ 820,- Uitgaven [naam 1] en [naam 2]
-------------- +
€ 11.125,69
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat naast bovenstaande uitgaven, de volgende uitgaven door veroordeelde zijn gedaan en derhalve als zodanig dienen te worden meegerekend: de overige uitgaven Audi (€ 9.280,-), Autohuur [bedrijf 1] (€ 9.150,-), brandstofkosten overig (€ 3.556,14), betaalde boetes voor derden (€ 1.945,-), aanschaf Snake camera (€ 150,-), uitgaven levensonderhoud (€ 540,-), uitgaven [naam 3]
(€ 100,-), personeelskosten knippen (€ 400,-), autobenodigdheden (€ 643,82), zonnestudio
(€ 2.800,-) en stalling geld bij [naam 1] (€ 18.000,-).
Hieronder zullen deze posten worden besproken.
De overige uitgaven Audi A6 (€ 9.280,-)
De verdediging heeft aangevoerd dat deze kosten niet meegerekend dienen te worden als door veroordeelde gedane uitgaven, aangezien niet vaststaat welk aantal kilometers met deze auto is gereden, noch dat veroordeelde degene is geweest die deze kilometers heeft gereden en evenmin dat hij de benzine heeft betaald. Voorts kan niet worden vastgesteld wie de belasting voor de auto heeft betaald en is ook niet bekend wie de afstelkosten van de auto voor zijn rekening heeft genomen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Brandstofkosten
De Audi A6, met het kenteken [kenteken 1], gebruikte benzine als brandstof.
Het gemiddelde brandstofverbruik van een dergelijke Audi A6 bedraagt volgens de internetsite www.autoweek.n1 1: 6,9. Voor de hierna weergegeven berekening wordt van een brandstof/benzine verbruik van 1 liter op 7 kilometer uitgegaan
Via de internetsite www. brandstofprijzen.info/brandstofprijzen-historie.php zijn de brandstofprijzen van benzineprijzen (euro 95) opgevraagd vanaf 4 januari tot en met 18 april 2012. Op 4 januari 2012 bedroeg de brandstofprijs € 1,70, waarna de prijs bleef stijgen tot de prijs van € 1,83 op 18 april 2012. De laagste brandstofprijs van benzine (euro 95) van € 1,70 zal bij de berekening van de brandstofuitgaven worden gebruikt.
Gesteld kan worden dat de Audi A6, met het kenteken [kenteken 1], van veroordeelde in de periode van 4 januari 2012 tot en met 18 april 2012 minimaal 300.812 (kilometerstand op 2 mei 2012) -264.000 (kilometerstand bij aankoop) = 36.812 kilometer heeft gereden.
Veroordeelde noemde in het OVC gesprek van 12 april 2012 (gespreksnummer 280854495) dat hij dat hij “afstanden van 300, 400 kilometer moet rijden, dit schiet niet op met zo’n Audi A6.
Het aantal dagen dat hij daadwerkelijk van zijn Audi A6 [kenteken 1] gebruik heeft
kunnen maken, betreffen van 4 januari 2012 (aankoopdatum) tot en met 27 maart 2012 (auto in beslag genomen) en van 11 april 2012 (auto retour gekregen) tot en met 18 april 2012 (auto in de avonduren verkocht). Dit zijn in totaal 90 dagen.
Indien de 36.812 kilometer in 90 dagen zijn gereden, betreft dit gemiddeld 36.812 km: 90 dagen = 409 kilometer per dag.
Uit deze gegevens valt te berekenen, dat veroordeelde in de periode van 4 januari 2012 tot en
met 18 april 2012 tenminste 36.812 kilometers: 7 kilometer/liter (gemiddeld brandstof-verbruik) x € 1,70= € 8.940 heeft uitgegeven aan benzine voor deze Audi A6 [kenteken 1].
De bankrekening van veroordeelde toont over deze periode, 4 januari 2012 tot en met 18 april 2012 geen uitgaven voor aankopen brandstof. Tussen de afgeluisterde en opgenomen
telefoongesprekken waaraan hij heeft deelgenomen bevinden zich geen gesprekken,
waaruit blijkt van betaling van brandstof voor de Audi [kenteken 1] door anderen.
Het is aannemelijk, dat veroordeelde het bedrag voor de benzine aankopen daarom contant heeft uitgegeven. Dit bedrag van € 8.940,- kan worden beschouwd als een contante uitgave en zal de rechtbank als zodanig meenemen.
Houderschapsbelasting
De houderschapsbelasting voor de Audi A6 bedroeg € 280 per kwartaal en € 1120 per jaar.
De Belastingdienst verstrekte gegevens over de betaling van de houderschapsbelasting. Op 22 februari 2012 was € 280 betaald. Dit bedrag was contant betaald via het postkantoor.
Op de bankafschriften van de bankrekeningen van veroordeelde was deze uitgave niet vermeld. Op 25 april 2012 was een teruggave van houderschapsbelasting van € 72. Dit bedrag was niet overgemaakt naar de bankrekening van veroordeelde, maar was verrekend met een eerder opgelegde aanslag door de Belastingdienst.
Het is aannemelijk dat de uitgave van € 280 aan houderschapsbelasting door veroordeelde, als kentekenhouder contant is gedaan. Dit bedrag zal als feitelijk contante uitgave worden meegenomen.
Kosten meten en regelen
Op 26 juli 2012 is de door veroordeelde gebruikte en via [bedrijf 1] gehuurde VW Golf, met het kenteken [kenteken 2], in beslag genomen door de politie in Arnhem.
In de auto werd onder ander aangetroffen een contant factuur d.d. 28 februari 2012 van [bedrijf 2] te ‘s-Hertogenbosch van € 60,00 voor het meten en afstellen van de auto met kenteken [kenteken 1]. Gelet op het feit dat de factuur is aangetroffen in een door veroordeelde gebruikte auto en omdat het gaat om een uitgave van een auto (de Audi A 6) die eigendom was van veroordeelde ten tijde van deze uitgave, wordt deze uitgave toegerekend aan veroordeelde.
Samenvatting overige uitgaven
Op grond van bovenstaande bevindingen verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging en stelt vast dat veroordeelde in totaal contant een bedrag van (€ 8.940 + € 280 + € 60) € 9.280 heeft uitgeven.
Autohuur [bedrijf 1] (€ 9.150,-)
De verdediging heeft zich ten aanzien van deze kosten primair op het standpunt gesteld dat niet vaststaat dat de huur voor de auto’s contant is voldaan, noch dat veroordeelde deze bedragen heeft betaald. Subsidiair heeft de verdediging aangegeven dat de kosten van de huur van de VW Golf (met het kenteken [kenteken 3]) à € 1.150,- en de Audio A3 (met het kenteken [kenteken 4]) à € 500,- kunnen worden meegerekend. De kosten van de huur van de BMW 513 i (met het kenteken [kenteken 5]), de VW Golf (met het kenteken [kenteken 2]) dienen niet te worden meegerekend, nu niet vast staat dat veroordeelde deze kosten contant heeft betaald. Ditzelfde geldt voor de extra kosten ad € 450,- en € 500,-.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en wel als volgt.
Veroordeelde werd regelmatig werd gezien als bestuurder van verschillende auto’s op naam van verschillende autoverhuurbedrijven. Naar de uitgaven in verband met de gehuurde auto’s is nader onderzoek gedaan. Hieruit bleek dat veroordeelde auto’s huurde bij het bedrijf [bedrijf 1] te Breda. [betrokkene 1] was hiervan de bestuurder en aandeelhouder.
Op grond van de afgelegde verklaringen door [betrokkene 1] en de in beslag genomen huurcontracten en andere bescheiden, kunnen de onderstaande contante uitgaven worden toegerekend aan veroordeelde:
-VW Golf, [kenteken 3], gehuurd van 11 mei 2012 tot en met 21 mei 2012:
[betrokkene 1] verklaarde dat veroordeelde de auto gehuurd had voor een week, maar hij was teruggekomen op 21 mei 2012, 18.20 uur. Hij wist zeker dat hij € 800,- borg en € 450,- huur voor een week en € 700,- aan schades heeft betaald. In totaal had veroordeelde € 1.950,- betaald.
-Audi A3 [kenteken 4], gehuurd van 21 mei 2012 tot en met 25 mei 2012:
[betrokkene 1] verklaarde dat veroordeelde de auto had gehuurd, nadat hij de VW Golf heeft ingeleverd. Hij heeft contant voor de huur € 500,- betaald. Volgens hem had hij deze auto op een maandag meegenomen en de vrijdag erna, 25 mei 2012 in Rotterdam ingeleverd en geruild voor een BMW 5-serie. In totaal heeft veroordeelde € 500,- betaald.
-BMW, [kenteken 5], gehuurd van 25 mei 2012 tot en met 31 mei 2012:
[betrokkene 1] verklaarde dat veroordeelde de auto op vrijdag 25 mei 2012 in Rotterdam in ontvangst heeft genomen. Hij heeft toen € 1.000,- betaald voor € 250,- per dag. Het kon zijn dat van deze auto geen contract is, omdat hij in Rotterdam toen geen contract bij zich had. In totaal heeft veroordeelde € 1.000,- betaald.
-VW Golf, [kenteken 2], gehuurd van 30 mei 2012 tot en met 14 augustus 2012:
[betrokkene 1] verklaarde dat veroordeelde de auto voor onbepaalde tijd had gehuurd. Hij had op 30 mei € 750,- betaald. Op 5 juni had hij € 300,- betaald. Op 7 juli had hij € 1.500,- betaald. Op 21 juni had hij € 700,- betaald. In totaal heeft veroordeelde € 3.250,- betaald.
-[betrokkene 1] heeft tijdens zijn verhoor in de in beslag genomen kasboeken gekeken naar de contante ontvangsten. Hierbij zag hij op 14 juni 2012 een ontvangst van veroordeelde van € 1.500,-. Deze ontvangst was niet in de contracten vermeld. Dit is een betaling door veroordeelde van € 1.500.
Daarnaast verklaarde [betrokkene 1] nog over een briefje met opschrift “[veroordeelde] extra”. Op dit briefje stonden twee betalingen door veroordeelde van € 500,- op 25 mei 2012 en € 450,- op 31 mei 2012. In totaal heeft veroordeelde € 950,- betaald.
De rechtbank heeft in deze berekening geen rekening gehouden met de bedragen die zijn betaald aan borg voor auto’s, aangezien moet worden aangenomen dat verdachte in die gevallen de borg heeft teruggekregen. Voor de stelling dat veroordeelde de kosten van
€ 950,- niet heeft betaald, is onvoldoende onderbouwd, om welke reden deze kosten wel worden meegenomen.
Aldus worden de in de tenlastegelegde periode in het totaal door veroordeelde bij [bedrijf 1] contant uitgegeven bedragen vastgesteld op € 9.150,-.
Brandstofkosten overig (€ 3.556,14)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet meegenomen dienen te worden. Niet kan worden vastgesteld dat veroordeelde gebruik maakte van de auto en dus degene is die de benzine heeft betaald. Nu bovendien de kilometerstanden niet zijn genoteerd, is niet aannemelijk dat veroordeelde elke dag 300 kilometer heeft gereden met de auto.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de verdediging en is van oordeel dat de volgende contante uitgaven door veroordeelde zijn gedaan.
Bij de berekening voor de brandstofkosten van de andere auto’s (dan de Audi A6) waarvan verdachte gebruik heeft gemaakt, gaat de rechtbank uit van een gemiddelde van 300 kilometer per dag, conform de berekening die de rechtbank hiervoor ten aanzien van de Audi A6 heeft gemaakt. Aangezien deze uitgaven niet op de bankrekening van verdachte zijn vermeld, gaat de rechtbank er vanuit dat deze uitgaven contant zijn gedaan.
In de Volkswagen Polo, kenteken [kenteken 6], die op naam van de vader van verdachte stond en door verdachte werd gebruikt, is op 5 juli 2012 plaatsbepalingsapparatuur geplaatst. Verdachte heeft verklaard dat hij deze auto in de maand van de ramadan heeft gebruikt, maar hij heeft hem ook een dag of twee uitgeleend. De ramadan was in 2012 van 20 juli tot en met 8 augustus. De Volkswagen met kenteken [kenteken 2] was op 26 juli 2012 in beslag genomen, zodat het aannemelijk is dat verdachte pas nadien gebruik is gaan maken van de auto van zijn vader. In het voordeel van de verdachte wordt er rekening mee gehouden dat hij de auto gedurende 8 dagen heeft uitgeleend, zodat er nog 10 dagen overblijven waarin verdachte gebruik heeft gemaakt van de auto van zijn vader. Op basis van het gemiddelde verbruik van een Audi A6 en de laagste geldende brandstofprijzen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 augustus 2012 is berekend dat verdachte tenminste € 581,40 aan benzine voor de Volkswagen Polo, kenteken [kenteken 6] heeft uitgegeven.
Voor de door verdachte bij [bedrijf 1] gehuurde auto’s zijn de brandstofkosten – op basis van de gegevens van de auto’s, het aantal dagen dat de auto’s in gebruik waren en met een gemiddeld aantal van 300 gereden kilometers per dag - als volgt berekend. De Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 3], heeft verdachte 12 dagen in gebruik gehad, dus was het benzineverbruik € 211,07. De Audi A3, met kenteken [kenteken 4], heeft verdachte gedurende 4 dagen gebruikt, zodat de benzinekosten uitkomen op € 89,23. De benzinekosten voor de BMW, met kenteken [kenteken 5], die verdachte gedurende 6 dagen heeft gebruikt, waren € 232,56. De Volkswagen Golf R20, met kenteken [kenteken 2], is 57 dagen bij verdachte in gebruik geweest, zodat de benzinekosten zijn berekend op € 2.441,88.
Deze kosten bedragen in totaal € 3.556,14.
Betaalde boetes voor derden (€ 1.945,-)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde een deel van deze boetes (€ 1.000,-) heeft betaald met geld van de familie [naam 4], om welke reden dat bedrag niet als uitgave van veroordeelde mag worden meegerekend. De twee andere bedragen (een boete van zijn broer [broer 2] ad € 618,- en een boete van [betrokkene 2] ad € 327,-) zijn evenmin van geld van veroordeelde betaald. De eerste boete heeft veroordeelde namelijk betaald uit geld van een van zijn familieleden en voor betaling van de tweede boete heeft hij geld ontvangen van de broer van [betrokkene 2], [naam 5].
De registratie van het politiesysteem BVH (BasisVoorzieningHandhaving) vermeldde dat veroordeelde op 16 januari 2012 aan het politiebureau in Tiel een bedrag van € 1.000,- contant betaalde voor een boete van € 999,15 voor [naam 4]. Hij betaalde met 20 biljetten van € 50,- en wilde geen wisselgeld terug omdat het geld toch niet van hem zou zijn.
Anders dan in het vonnis in de hoofdzaak, zal de rechtbank thans deze geldbedragen niet aanmerken als uitgaven van verdachte. Het ligt niet aanstonds voor de hand dat veroordeelde, die voortdurend om geld verlegen zat en op grote voet leefde, boetes van derden zou betalen, hetgeen wordt onderstreept door zijn opmerking dat hij geen wisselgeld terug hoefde omdat het toch zijn geld niet was.
Aanschaf Snake camera (€ 150,-)
De verdediging heeft gesteld dat deze camera door veroordeelde in opdracht van [betrokkene 2] is gekocht. Aangezien dit bedrag door hem aan veroordeelde is terugbetaald, dient dit niet als door veroordeelde uitgegeven bedrag meegenomen te worden.
De stelling van veroordeelde dat hij de camera in opdracht van [betrokkene 2] heeft gekocht, het bedrag door veroordeelde is voorgeschoten en vervolgens aan hem is terugbetaald is onvoldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze kosten als contante uitgaven van veroordeelde dienen te worden meegerekend.
Uitgaven levensonderhoud (€ 540,-).
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat deze kosten niet als uitgaven van veroordeelde dienen te worden meegerekend. Subsidiair refereert de verdediging zich ten aanzien van deze kosten.
De rechtbank zal van deze kosten, waarvan € 375,- aan kleding wordt toegerekend, alleen het deel dat aan persoonlijke verzorging is uitgegeven ( € 165,-) in beschouwing nemen, aangezien zoals vorenstaand reeds is overwogen de rechtbank aannemelijk acht dat kleding door de zus van veroordeelde betaald is. De rechtbank zal dan ook dit bedrag meenemen in de berekening van de uitgaven.
Uitgaven [naam 3] (€ 100,-)
De verdediging heeft gesteld dat deze kosten niet uit geld van veroordeelde zelf bekostigd zijn, maar dat hij daartoe door hem van familie gekregen geld aangewend heeft.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij dit bedrag voor [naam 3] heeft betaald en heeft hij de stelling dat het is bekostigd door zijn familie, laten varen. De rechtbank zal dan ook dit bedrag als uitgave van veroordeelde meenemen.
Personeelskosten knippen (€ 400,-).
De verdediging heeft aangevoerd dat deze kosten niet als uitgaven van veroordeelde dienen te worden meegenomen. Veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van dit feit. Hij ontkent degene te zijn die contant geld heeft betaald, dan wel dat door anderen zijn geld aan de knippers is betaald. Aangezien het bedrag van € 400,- bovendien is gebaseerd op een verklaring van [betrokkene 3] die haar verklaring later heeft ingetrokken, is er geen bewijs voor het feit dat veroordeelde uitgaven heeft gedaan in verband met het laten knippen van de henneptoppen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Niet alleen is het standpunt dat de knippers mogelijk van het geld van een van de medeplegers van veroordeelde zijn betaald, onvoldoende onderbouwd, naar het oordeel van de rechtbank blijkt genoegzaam dat veroordeelde degene is geweest die de betaling verrichtte.
Uit de interceptie van telecomgegevens blijkt dat [broer 2] op 24 mei 2012, omstreeks 06.17 uur, gespreknummer 281000729, sprak met een vrouw genaamd [naam 6]. In het telefoongesprek vroeg [broer 2] om vier mensen. Hij zei dat hij het broertje was van [veroordeelde] uit Zaltbommel.
Uit de inhoud van het gesprek kan blijken dat [broer 2] vroeg of [naam 6] vier vrouwen kon regelen om henneptoppen te knippen. Naar aanleiding van deze bevindingen is de vrouw genaamd [naam 6], als verdachte gehoord. Zij verklaarde kort en zakelijk samengevat, dat zij [veroordeelde] kende. Ze had 4 keer voor [veroordeelde] henneptoppen geknipt. In totaal had ze hiervoor ongeveer € 400 contant ontvangen. Als ze knipte, dan deed ze dat ongeveer 5 tot 6 uur lang en ontving € 15 per uur.
Gelet op de bovenstaande bevindingen stelt de rechtbank vast dat veroordeelde in totaal
€ 400,- contant heeft betaald voor het knippen van henneptoppen.
Autobenodigdheden (€ 643,82).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat veroordeelde deze kosten heeft betaald. De bewijzen gevonden in de door veroordeelde gehuurde auto zijn, vanwege de mogelijk andere gebruikers van deze auto, niet exclusief aan veroordeelde te linken. Daarnaast is het tapgesprek, gevoerd tussen veroordeelde en [betrokkene 1] van [bedrijf 1], zonder steunbewijs, onvoldoende om te kunnen vaststellen dat deze uitgaven aan veroordeelde kunnen worden toegerekend.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij de autobenodigdheden heeft gekocht en betaald. Gelet op bovenstaande bevindingen kan gesteld worden dat veroordeelde € 643,82 contant heeft uitgegeven aan deze autobenodigdheden.
Zonnestudio (€ 2.800,-).
De verdediging heeft aangegeven dat dit bedrag niet als uitgave door veroordeelde dient te worden meegenomen, omdat het bedrag van veroordeelde is gestolen en hij dit geld dus niet heeft kunnen uitgeven.
In het politiesysteem BVH (basisvoorziening handhaving) is vastgelegd het proces-verbaal PL2JX2 2012047270-3 van de politieregio Brabant Noord. Dit was een proces-verbaal van aangifte door veroordeelde op 4 mei 2012. Hij deed aangifte van diefstal met geweldpleging waarbij van hem een bedrag van € 2.800,- of € 2.900,- was weggenomen in [bedrijf 3] in ‘s-Hertogenbosch.
Op grond van bovenstaande bevindingen kan gesteld worden dat veroordeelde ten tijde van de overval op de [bedrijf 3] kennelijk over een contant bedrag van tenminste
€ 2.800 beschikte, zoals hij zelf aangaf in zijn aangifte bij de politie.
De stelling van veroordeelde dat dit bedrag niet als uitgave kan worden meegenomen, nu het bedrag bij de overval is gestolen kan de rechtbank niet volgen. Veroordeelde heeft de beschikking gehad over een bedrag van € 2.800,- en daardoor wederrechtelijk voordeel genoten tot dit bedrag. Het feit dat dit bedrag op enig moment is gestolen doet hier niet aan af (vgl. HR 1 juli 1997, NJ 1998, 242). Gelet op bovenstaande bevindingen stelt de rechtbank vast dat veroordeelde € 2.800,00 contant heeft uitgegeven.
Stalling geld bij [naam 1]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag buiten beschouwing gelaten dient te worden bij de berekening van de uitgaven. Ten eerste kan niet vastgesteld worden dat veroordeelde dit bedrag ter beschikking heeft gehad. Zijn verklaring daaromtrent is voortgekomen uit grootspraak en kan niet dienen als bewijs. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de stalling van dit bedrag bij de vriendin van veroordeelde [naam 1], buiten de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde uitgaven heeft gedaan van dit bedrag aan contant geld en dat er daardoor bij meeneming van dit bedrag dubbeltelling plaatsvindt.
De rechtbank zal dit bedrag niet meenemen in de berekening van de totale uitgaven van veroordeelde. De vermeende stalling van het geld door veroordeelde bij zijn vriendin [naam 1] heeft plaatsgevonden buiten de relevante periode. Bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van een kasopstelling wordt rekening gehouden met de inkomsten en de uitgaven van veroordeelde. Indien de rechtbank met uitgaven buiten de tenlastegelegde periode rekening houdt, waar zij de inkomsten buiten die periode buiten beschouwing laat, verliest de kasopstelling zijn evenwichtige aard. Het is, kortom, niet fair en niet zuiver om bij de vaststelling van de uitgaven (ten nadele van veroordeelde) wel buiten de afgebakende periode te treden en bij de vaststelling van de inkomsten (ten voordele van veroordeelde) niet. Nu de rechtbank de inkomsten buiten de tenlastegelegde periode niet heeft meegenomen in onderhavige berekening, zal zij om die reden hetzelfde doen met de uitgaven.
Aldus doende zal de rechtbank rekening houden met de volgende uitgaven van veroordeelde:
€ 9.280,- overige uitgaven Audi
€ 9.150,- Autohuur [bedrijf 1]
€ 3.556,14 brandstofkosten overig
€ 150,- aanschaf Snake camera
€ 165,- uitgaven levensonderhoud
€ 100,- uitgaven [naam 3]
€ 400,- personeelskosten knippen
€ 643,82 autobenodigdheden
€ 2.800,- zonnestudio
-------------- +
€ 26.244,96
€ 11.125,69 niet betwiste uitgaven van veroordeelde
-------------- +
€ 37.370,65 Totale uitgaven
Concluderend berekent de rechtbank dat veroordeelde met een legaal inkomen van
€ 19.625,40, uitgaven heeft gedaan ter hoogte van € 37.370,65 . Dit betekent dat veroordeelde € 17.745,25 aan uitgaven heeft gedaan, waarvan de herkomst onverklaarbaar is gebleken.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, vaststellen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 17.745,25.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

Stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 17.745,25 (zegge: zeventien duizend zevenhonderd vijfenveertig euro en vijfentwintig eurocent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 17.745,25 (zegge: zeventien duizend zeven honderd vijfenveertig euro en vijfentwintig eurocent).
Aldus gegeven door mr. M.M.L.A.T. Doll (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens, en mr. J. Barrau, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2014.
Mr Doll is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.