In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 3 maart 2014 een verzoek tot wraking behandeld van mr. P.A. Huidekoper, kantonrechter, ingediend door een verzoeker die betrokken was bij een curateleprocedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de kantonrechter partijdig was en niet op een objectieve manier toezicht hield op de voormalig curator van de curandus. De verzoeker voerde aan dat de kantonrechter een onjuiste interpretatie had gegeven aan de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en dat er een te nauwe relatie bestond tussen de kantonrechter en de voormalig curator, wat de schijn van partijdigheid zou wekken.
De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter, op basis van zijn aanstelling, vermoed werd onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden waren die dit tegenspraken. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims van partijdigheid. De rechtbank merkte op dat de rol van de kantonrechter in curatelezaken verschilt van die in andere procedures, en dat de kantonrechter niet onterecht had gehandeld door de zitting niet onmiddellijk te schorsen na het indienen van het wrakingsverzoek. De rechtbank stelde vast dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van de verzoeker dat de kantonrechter niet onpartijdig was.
De beslissing van de rechtbank was dat het wrakingsverzoek en het verzoek om verschoning van de kantonrechter werden afgewezen. De procedure zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het indienen van het wrakingsverzoek.