2.hij op of omstreeks 25 mei 2013 te Zutphen door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
-zijn hand en/of zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gestoken, en/of
-zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gestoken,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
-een mes heeft gepakt en/of heeft getoond, en/of
-een draagriem om de hals van die [slachtoffer] heeft gedraaid/gedaan en/of
(daarbij) aan die riem heeft getrokken en/of die [slachtoffer] met die riem, althans met zijn hand(en) heeft gewurgd, en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aanleiding van het onderzoek
Op 25 mei 2014 omstreeks 20:50 uur heeft de politie een 112-melding gekregen van enige buurtbewoners van de [adres 2] te Zutphen. Deze buurtbewoners hebben op die avond een vrouw in dit perceel hard horen schreeuwen en gillen. Tevens hebben zij geluiden gehoord van spullen die omvielen en een hond die blafte. Enige momenten later heeft een getuige een persoon, in het zwart gekleed en met een capuchon op, uit die woning zien komen, welke persoon vervolgens wegfietste.
Nadat de ter plaatse gekomen politieagenten de deur van de woning hebben geforceerd, hebben zij het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) op een bed aangetroffen.
Naar aanleiding van de resultaten van het opsporingsonderzoek is verdachte ter zake van het tenlastegelegde aangehouden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer], door haar na kalm beraad en rustig overleg met een riem te wurgen.
Verdachte dient van het onder feit 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Dit, omdat niet buiten iedere twijfel kan worden gesteld dat het geconstateerde letsel aan de geslachtsdelen is veroorzaakt door verkrachting en omdat niet bewezen kan worden dat [slachtoffer] op het moment van de seksuele handelingen nog in leven was.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Er was evenwel geen sprake van voorbedachte raad, maar van handelen vanuit een hevige gemoedsopwelling. Uit de rapportages omtrent de persoon van verdachte kan worden geconcludeerd dat verdachte eenvoudigweg niet in staat is om een bepaald plan te maken, dan wel planmatig te handelen. Een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad is juist dat verdachte die dag naar [slachtoffer] ging om te proberen haar met cadeaus te paaien in de hoop dat de relatie met haar weer zou opbloeien, hij een hele tijd bij haar was en dat hij uiteindelijk in een staat van verwarring heeft gehandeld.
Verdachte dient van feit 2 vrijgesproken te worden, nu niet bewezen kan worden dat [slachtoffer] in leven was op het moment dat verdachte seksuele handelingen met haar verrichtte, aldus de verdediging.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting (bekennende) verklaringen afgelegd. Kort samengevat en zakelijk weergegeven heeft hij onder meer verklaard dat:
- hij op 25 mei 2013 bij [slachtoffer] aanwezig was, waarbij hij een zwart T-shirt, zwarte broek, zwarte schoenen en een zwarte jas met capuchon aanhad;
- hij een riem meegenomen had, die in zijn jaszak zat. Deze riem bevatte haakjes en kwam van een zwarte Rockstar tas met aan de zijkant een ‘vorm van R’ uit zijn woning;
- [slachtoffer] op enig moment op die dag op de bank zat, terwijl zij een Japanse of Koreaanse serie aan het kijken was;
- hij, terwijl hij enige tijd met de riem in zijn handen achter die bank stond, de riem om de nek van [slachtoffer] heeft gedaan en deze riem vervolgens hard heeft aangetrokken. [slachtoffer] heeft zich verzet en heeft hard geschreeuwd. Bij deze handelingen heeft verdachte tevens zijn handen/duimen om de keel van [slachtoffer] gedrukt;
- hij, toen hij dacht dat [slachtoffer] overleden zou zijn, haar op het bed heeft gelegd;
- hij vervolgens seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft verricht, bestaande uit het betasten van haar lichaam en het binnendringen van de vagina van [slachtoffer] met zijn vingers en zijn penis.
De rechtbank acht deze verklaringen van verdachte betrouwbaar, nu deze consistent en gedetailleerd zijn en nu deze verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Sectie
Bij pathologisch onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] is gebleken dat de bevindingen van de sectie passen bij een overlijden door verstikking door omsnoerend geweld aan de hals (en mogelijk ook samendrukkend dan wel belemmerend geweld aan de mond).
De riem
Het levenloze lichaam van [slachtoffer] is die bewuste avond door verbalisanten op het bed in de woning aangetroffen.Om de hals van [slachtoffer] bevond zich een zwarte kunststof draagband met aan beide uiteinden een kunststof sluiting. Waargenomen werd dat een deel van haar haren zich onder en tussen de band bevond. Dit kon, volgens de verbalisanten, duiden op een verwurging van het slachtoffer met die draagband.
Op de riem (door het NFI genoemd: een hengsel) zijn humane biologische sporen aangetroffen, welke bemonsterd zijn en waarop vergelijkend DNA-onderzoek is verricht. De DNA-profielen van meerdere bemonsteringen van die riem komen overeen met een mengprofiel van het DNA van verdachte en dat van [slachtoffer], waarbij de kans dat het DNA-profiel van een willekeurige gekozen persoon matcht met dit DNA-mengprofiel is berekend op kleiner dan 1 op 1 miljard.
Op de slaapkamer van verdachte is een zwarte draagtas, voorzien van het logo in de vorm van een “ster” en de letter “R”, aangetroffen. De draagriem die daar kennelijk bij hoort, is niet in de slaapkamer aangetroffen.Verdachte heeft aangegeven dat de riem, waarover hij heeft verklaard, van deze tas is afgehaald.
Schreeuwen door [slachtoffer] en donker geklede jongen
Buren van [slachtoffer] hebben verklaard dat zij op die avond een meisje hebben horen schreeuwen, dan wel een doodskrijs van een persoon hebben gehoord. Tevens heeft één van deze buren een jongen, gekleed in donkere kleding en een capuchon op, zien wegfietsen.
Verplaatsing naar het bed
Bij sporenonderzoek in de woning hebben de verbalisanten gerelateerd dat de aangetroffen voorwerpen op de vloer een indruk maakten van gewelddadige bewegingen vanaf de zitbank, langs de salontafel in de richting van het bed.
Seksuele handelingen
Uit sporenonderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] zijn bij haar (kleine) schaamlippen spermacellen aangetroffen.Het DNA-profiel gevonden in een bemonstering van de kleine schaamlippen van [slachtoffer] komt overeen met een mengprofiel van het DNA van verdachte gemengd met het DNA van [slachtoffer], waarbij de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-mengprofiel, is berekend op kleiner dan 1 op 1 miljard.
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door haar met een riem te wurgen.
Voorbedachte raad
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld HR 28 februari 2012, LJN BR2342) moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezenverklaren van voorbedachten raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Voor zover hier van belang heeft verdachte als volgt verklaard.
Verdachte heeft een relatie gehad met [slachtoffer]. Van vrienden hoorde verdachte dat [slachtoffer] vreemd zou gaan. Toen hij haar hiermee confronteerde, werd [slachtoffer] boos en heeft de relatie een paar dagen later, maar in elk geval in november/december 2012, uitgemaakt. Vervolgens heeft verdachte op (WhatsApp- en Skype-)accounts van [slachtoffer] ingebroken, waarbij hij zag dat zij contact had met een andere jongen. Hier werd verdachte verdrietig en somber van en vanaf ongeveer januari 2013 ontstond de gedachte bij verdachte dat hij [slachtoffer] wilde vermoorden.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij in elk geval vanaf april 2013 de gedachte had dat [slachtoffer] dood moest.
Twee dagen of één dag vóór zaterdag 25 mei 2013 heeft verdachte het idee opgevat om [slachtoffer] met de riem (die hij al in april van de tas heeft gehaald) te wurgen. Toen hij naar [slachtoffer] toe ging (om een kamerscherm te brengen) heeft hij de riem in zijn jaszak gedaan, waarbij hij eraan dacht om haar met die riem te wurgen.
Terwijl verdachte bij [slachtoffer] was (en zij series aan het kijken was), wilde verdachte op zijn telefoon kijken, waarbij hij de riem weer in zijn jaszak voelde en de nare gedachte (dat hij [slachtoffer] zou vermoorden) weer bij hem boven kwam.Vervolgens ging hij naar de badkamer, waar hij aan de ene kant dacht weg te gaan en aan de andere kant de nare gedachte weer had. Terwijl hij de riem voelde, dacht hij
“ga ik het doen of ga ik het niet doen”.
Tien minuten nadat hij van het toilet af kwam, heeft verdachte de riem uit zijn jas gepakt, hield deze met twee handen vast (zodanig dat [slachtoffer] de riem niet zag), waarbij hij de riem om elke hand had gewikkeld, en ging (stap voor stap) richting de bank en [slachtoffer]. Vervolgens heeft verdachte ongeveer een half uur achter de bank gestaan en gedacht of hij het wel zou doen, waarbij hij een stap richting [slachtoffer] zette, of het toch niet zou doen, waarbij hij een stap terug zette.
Vervolgens heeft verdachte
onverwachtsde riem om [slachtoffer] gedaanen gehandeld zoals hierboven omschreven, aldus de verklaringen van verdachte.
Uit de omstandigheden dat verdachte:
- reeds in januari 2013 of in elk geval april 2013 de gedachte had dat hij [slachtoffer] wilde doden;
- twee dagen of één dag voorafgaand aan 25 mei 2013 hiervoor het moordwapen had uitgekozen (de riem) en dit wapen daadwerkelijk voor dat doel bij zich stak;
- de gedachte ([slachtoffer] te doden) in de woning van [slachtoffer] wederom kreeg terwijl hij de riem voelde;
- in de badkamer heeft overwogen zijn gedachte ten uitvoer te leggen;
- vervolgens na enige minuten de riem heeft gepakt en deze riem om zijn handen heeft gewikkeld (en verborgen heeft gehouden voor [slachtoffer]);
- vervolgens nogmaals ongeveer een half uur zijn genomen/te nemen besluit heeft heroverwogen,
stelt de rechtbank vast dat verdachte op diverse momenten en over een langere periode de gelegenheid heeft gehad en ook daadwerkelijk heeft benut om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad (het doden van [slachtoffer]).
Uit de verklaringen van verdachte kan niet worden afgeleid dat verdachte zijn uiteindelijke beslissing heeft genomen in een hevige gemoedsopwelling. Hierbij heeft de rechtbank gelet op: het tevoren genomen besluit, de heroverweging daarvan (terwijl hij het moordwapen in zijn handen hield) en de omstandigheid dat verdachte geen andere reden voor het daadwerkelijk nemen van zijn besluit naar voren heeft gebracht.
Het verweer dat verdachte niet planmatig zou kunnen handelen, volgt de rechtbank niet. De uitgebrachte rapportages bieden onvoldoende aanknopingspunten voor juistheid van deze stelling. Voorts heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, daadwerkelijk planmatig gehandeld. Immers, hij wilde [slachtoffer] voor zich winnen en nam hiervoor cadeaus (waaronder een via Marktplaats aangeschaft kamerscherm) mee. Om deze cadeaus te kunnen kopen, heeft hij spullen van zichzelf verkocht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij hoopte haar hiermee weer voor zich te winnen.Schijnbaar heeft verdachte met een afwijzing door [slachtoffer] rekening gehouden, omdat hij tevens een riem als moordwapen meenam.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, zodat het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van feit 2
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Volgens het rapport van de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is het geconstateerde (geringe) letsel aan de geslachtsdelen van [slachtoffer] bij leven opgelopen en kan niet worden vastgesteld dat het letsel is opgelopen ten tijde van abnormale of niet gewenste seksuele handelingen. Deze conclusies kunnen niet bijdragen aan bewijs voor het onder feit 2 tenlastegelegde.
Verdachte heeft verklaard dat hij seksuele handelingen heeft verricht met het lichaam van [slachtoffer] op het moment dat zij dood was. Deze verklaringen hoeven niet in tegenspraak te zijn met de bevindingen uit de sectie. Nu voorts geen bewijsmiddelen aanwezig zijn waaruit kan blijken dat [slachtoffer] in leven was op het moment dat verdachte de seksuele handelingen verrichtte, kan het onder 2 tenlastegelegde niet worden bewezen en dient verdachte te worden vrijgesproken van dit feit. Het verrichten van seksuele handelingen door verdachte na het overlijden van [slachtoffer] kan immers, hoe verwerpelijk deze handelingen ook zijn, niet leiden tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting (bij leven).
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: