ECLI:NL:RBGEL:2014:1810

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
C-06-135663 - HA ZA 13-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besmetting met Neospora en verzekeringsrecht: rechtsgevolgen van onjuiste opstelling verzekeraar

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een groep eisers en Achmea Schadeverzekeringen N.V. over de dekking van schade als gevolg van een Neospora-besmetting bij runderen. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.D. te Biesebeek, hebben een vordering ingesteld tegen Achmea, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.B. Esseling, met betrekking tot de weigering van Achmea om toestemming te verlenen voor het afvoeren van besmette runderen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 4 september 2013 bindende eindbeslissingen genomen over de dekking van de verzekering en de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden geëist. De eisers hebben hun grondslag voor de eis gewijzigd, waarbij zij betogen dat de weigering van Achmea om toestemming te verlenen een toerekenbare tekortkoming oplevert, wat heeft geleid tot schade doordat niet alle besmette runderen zijn afgevoerd.

De rechtbank heeft de wijziging van de grondslag van de eis toegestaan, omdat deze niet in strijd was met de goede procesorde. Achmea heeft echter betwist dat zij op grond van de verzekeringsovereenkomst verplicht was om toestemming te verlenen. De rechtbank oordeelt dat, indien aan alle voorwaarden voor afvoeren is voldaan, Achmea gehouden is om toestemming te verlenen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de weigering van Achmea en de schade die de eisers hebben geleden.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van eisers tot vergoeding van veterinaire kosten afgewezen, omdat deze kosten niet zijn gemaakt ter beperking van de gedekte schade. De rechtbank heeft besloten om een deskundige te benoemen om de gevolgen van de Neosporabesmetting voor de melkproductie en de fok te onderzoeken, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van deze deskundige. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/06/135663 / HA ZA 13-22
Vonnis van 19 maart 2014
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

2.
[eiseres sub 2],
3.
[eiser sub 3],
4.
[eiseres sub 4],
allen wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
eisers,
advocaat mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle,,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. M.B. Esseling te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en Achmea worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 september 2013
  • de akte na tussenvonnis tevens inhoudende wijziging/aanvulling grondslag van eis van [eisers]
  • de antwoordakte van Achmea.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Aanvulling van de grondslag van de eis

2.1.
In het tussenvonnis van 4 september 2013 is bij bindende eindbeslissing geoordeeld dat in dit geval voor dekking in ieder geval is vereist dat de door de Neosporabesmetting veroorzaakte schade aan het verzekerde rundvee is ontstaan als gevolg van het daadwerkelijk afvoeren van de besmette runderen (overweging 5.4.1). Deze bindende eindbeslissing heeft geleid tot de conclusie dat het geschil zich beperkt tot de twintig daadwerkelijk afgevoerde runderen. Voorts is in het tussenvonnis bij bindende eindbeslissing geoordeeld dat een redelijke uitleg van de polisvoorwaarden met zich brengt dat bij Neospora de voorwaarde van het vertonen van de kenmerkende klinische verschijnselen toepassing mist (overweging 5.4.7).
2.2.
Tegen de achtergrond van deze bindende eindbeslissingen heeft [eisers] bij akte een nieuwe grondslag voor zijn eis aangevoerd. [eisers] betoogt nu dat Achmea ten onrechte de gevraagde toestemming voor het afvoeren van de besmette runderen heeft geweigerd. Deze onterechte weigering levert volgens [eisers] een toerekenbare tekortkoming op. Deze tekortkoming is volgens [eisers] de oorzaak ervan geweest dat een deel van de besmette runderen niet is afgevoerd. Voor zover dit niet daadwerkelijk afvoeren ertoe zou leiden dat [eisers] geen recht heeft op uitkering, geldt volgens [eisers] dat de als gevolg hiervan te leiden schade door Achmea dient te worden vergoed.
2.3.
Achmea heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van de grondslag van de eis. Volgens Achmea miskent [eisers] met zijn wijziging dat in het tussenvonnis bij bindende eindbeslissing is geoordeeld dat de vordering van [eisers], voor zover zij is gebaseerd op niet daadwerkelijk afgevoerde runderen, zal moeten worden afgewezen. Volgens Achmea bestaat er geen grond om terug te komen op deze bindende eindbeslissing, zodat de wijziging van de grondslag van de eis in strijd is met de goede procesorde.
Dit bezwaar wordt verworpen. In het tussenvonnis is geoordeeld dat de polisvoorwaarden geen dekking bieden bij een Neosporabesmetting indien – kort gezegd – de besmette runderen niet daadwerkelijk zijn afgevoerd. Omdat [eisers] bij dagvaarding zijn vorderingen alleen heeft gegrond op nakoming van de verzekeringsovereenkomst, heeft dit oordeel geleid tot de conclusie dat de vordering met betrekking tot niet daadwerkelijk afgevoerde runderen moet worden afgewezen. Met de grondslagwijziging beroept
[eisers] zich echter niet meer alleen op nakoming van de verzekeringsovereenkomst, maar tevens op een schadevergoedingsverplichting van Achmea jegens [eisers], welke verplichting voortkomt uit een toerekenbare tekortkoming van Achmea. Dit betreft een geheel andere rechtsgrond, waarop de bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis geen betrekking hebben. Aangezien ook overigens geen sprake is van strijd met de goede procesorde, zal de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de wijziging van de grondslag van de eis toestaan.
Inhoudelijke beoordeling van de nieuw aangevoerde grondslag
2.4.
Inhoudelijk heeft Achmea tegen de nieuwe grondslag aangevoerd dat zij niet op grond van de verzekeringsovereenkomst verplicht is om toestemming te verlenen, zodat reeds hierom geen sprake kan zijn van een tekortkoming, zelfs niet als zou komen vast te staan dat zij haar toestemming ten onrechte heeft geweigerd. Dit verweer slaagt niet. Achmea heeft in haar polisvoorwaarden opgenomen dat zieke runderen slechts na haar toestemming mogen worden afgevoerd. De rechtbank begrijpt dat de reden hiervoor een praktische is; Achmea wil kunnen controleren of de af te voeren runderen wel voldoen aan de hiervoor geldende voorwaarden. Alleen als volgens Achmea aan alle voorwaarden is voldaan, verleent zij toestemming. Als niet aan alle voorwaarden is voldaan, weigert Achmea toestemming en bestaat geen recht op uitkering. In het verlengde van hetgeen over deze voorwaarde in het tussenvonnis is overwogen (overweging 5.4.2), brengt een redelijke uitleg hiervan met zich dat Achmea in het geval dat aan alle overige voorwaarden voor afvoeren is voldaan, gehouden is om toestemming te verlenen. Dit betekent dat als Achmea in een dergelijk geval ten onrechte weigert om toestemming te verlenen, Achmea hiermee jegens de verzekerde tekortschiet.
2.5.
[eisers] heeft gesteld dat hij alle besmette runderen zou hebben afgevoerd indien Achmea hiervoor toestemming zou hebben gegeven. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eisers] gewezen op het onder overweging 2.5 van het tussenvonnis van 4 september 2013 weergegeven rapport van de deskundige van Achmea, waarin staat dat [eisers] niet akkoord is met diens bevindingen en dat [eisers] op korte termijn alle positieve (lees: besmette) dieren wenst af te voeren. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat [eisers] de zeven runderen voor het afvoeren waarvan hij
weltoestemming heeft verkregen van Achmea ook daadwerkelijk heeft afgevoerd. In het licht van deze omstandigheden heeft Achmea niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat
[eisers] inderdaad alle besmette runderen zou hebben afgevoerd indien Achmea hiervoor toestemming zou hebben gegeven. Dit betekent dat er een causaal verband bestaat tussen het door [eisers] niet verkrijgen van toestemming voor het afvoeren van besmette runderen en het door hem niet daadwerkelijk afvoeren hiervan. In het tussenvonnis is reeds beslist dat [eisers] geen recht heeft op uitkering bij niet daadwerkelijk afgevoerde runderen. Het niet verkrijgen van toestemming leidt dus rechtstreeks tot het niet verkrijgen van een uitkering. Dit betekent dat als komt vast te staan dat [eisers] ten onrechte geen toestemming heeft gekregen voor het afvoeren van besmette runderen, hij ten aanzien van deze runderen schade heeft geleden die in beginsel kan worden gesteld op de hoogte van de misgelopen uitkering.
Dekking
2.6.
In het tussenvonnis is overwogen dat [eisers] voor de 11 in overweging 5.7 genoemde runderen (volgens [eisers] zijn het er bij nader inzien slechts 10) zal moeten aangeven in welk voor de polisvoorwaarden relevant verband zij zijn afgevoerd. Vervolgens zou beoordeeld kunnen worden of Achmea voor het afvoeren van deze runderen toestemming zou hebben verleend. Gelet op het voorgaande zal daarnaast ook dienen te worden beoordeeld of Achmea de gevraagde toestemming voor het afvoeren van de besmette runderen had dienen te verlenen. Beide kwesties komen neer op de vraag of de betreffende runderen ten tijde van (het vragen van toestemming voor) het afvoeren voldeden aan de hiervoor geldende voorwaarden, zoals besproken in de overwegingen 5.4.3 tot en met 5.4.7 van het tussenvonnis.
2.7.
Allereerst heeft [eisers] in dit kader gesteld dat bij de daadwerkelijk afgevoerde runderen sprake is van een “onontkoombare” overschrijding van de geregistreerde tussenkalftijd met 50% of meer. [eisers] heeft deze stelling niet onderbouwd, noch in zijn algemeen, noch per rund. Gelet hierop zal de rechtbank aan deze stelling voorbij gaan. Voor zover [eisers] heeft willen stellen dat ook bij de niet afgevoerde runderen, voor het afvoeren waarvan toestemming is geweigerd, sprake is van een overschrijding van de tussenkalftijd met 50% of meer, geldt eveneens dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd.
2.8.
Ten tweede heeft [eisers] gesteld dat bij de besmette runderen sprake is van een blijvende gebruikswaardevermindering van 30%. Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen kan pas van een blijvende gebruikswaardevermindering in de zin van de polisvoorwaarden worden gesproken indien: 1) komt vast te staan dat de besmette koe als gevolg van de ziekte blijvend verminderd geschikt is voor het bestemde gebruik en 2) deze verminderde geschiktheid heeft geleid tot een waardevermindering. Een redelijke uitleg van deze polisvoorwaarden brengt met zich dat met ‘waarde’ de in geld uitgedrukte waarde wordt bedoeld. Feitelijk komt dit neer op de marktwaarde van het dier. Dit betekent dat voor iedere koe moet worden vastgesteld wat haar bestemde gebruik is, of zij als gevolg van de Neosporabesmetting voor dit gebruik blijvend minder geschikt is en ten slotte of deze mindere geschiktheid heeft geleid tot een daling van haar marktwaarde van ten minste 30%.
2.9.
[eisers] heeft gesteld dat alle besmette runderen zijn bestemd voor de melkproductie. Dit is niet betwist door Achmea, zodat dit vaststaat.
Daarnaast heeft [eisers] gesteld dat alle besmette runderen zijn bestemd voor de fok ten behoeve van de eigen veestapel. In dit kader heeft Achmea allereerst betoogd dat – kort gezegd - van een fokbestemming geen sprake is indien de betreffende koe primair voor de melkproductie wordt ingezet. Dit betoog slaagt niet. In de polisvoorwaarden wordt geen onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire bestemmingen van de betreffende koe; er staat alleen dat het dient te gaan om “het gebruik waarvoor het bestemd is”. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt met zich dat hieronder ook een secundaire bestemming kan vallen. Verder heeft Achmea betwist dat de besmette runderen zijn bestemd voor de fok, waarbij Achmea niet zozeer heeft betwist dat een deel van deze runderen ook wordt gebruik voor de fok ten behoeve van de eigen veestapel, maar vooral dat dit zou gelden voor alle besmette runderen. Volgens Achmea is het besmette jongvee per definitie niet bestemd voor de fok, welke opvatting steun lijkt te vinden in de (in de polisvoorwaarden opgenomen) definitiebepaling van jongvee, waarin – anders dan in de definitiebepaling van melkvee – het houden ten behoeve van de fok niet is vermeld. Daarnaast worden volgens Achmea alleen de bovengemiddeld scorende melkkoeien gebruikt voor de fok. Gelet op deze betwisting staat niet vast dat alle besmette runderen zijn bestemd voor de fok, zodat
[eisers] zal worden opgedragen om per koe deze bestemming te bewijzen.
2.10.
Zoals hierna zal worden overwogen, zal de rechtbank een deskundige benoemen. De bevindingen van de deskundige kunnen de bewijsopdracht overbodig maken. Gelet op de proceseconomie zal de rechtbank derhalve wachten met het verstrekken van de bewijsopdracht tot de bevindingen van de deskundige bekend zijn.
2.11.
Uit het voorgaande volgt dat de besmette runderen in ieder geval bestemd zijn voor de melkproductie en mogelijk ook voor de fok. Vervolgens moet worden vastgesteld of de besmette runderen voor deze bestemmingen als gevolg van de Neosporabesmetting blijvend minder geschikt zijn geworden. In dit kader heeft [eisers] niet per individuele koe (onderbouwd) gesteld dat deze hiervoor blijvend minder geschikt is geworden, maar heeft
– zo begrijpt de rechtbank althans – (wederom) gesteld dat de enkele besmetting met Neospora leidt tot blijvend mindere geschiktheid voor de melkproductie en de fok. Achmea heeft deze stelling betwist. Gelet hierop ziet de rechtbank zich genoodzaakt om een deskundige te benoemen. Deze deskundige zal de rechtbank moeten voorlichten over de gevolgen van een Neosporabesmetting voor de melkproductie en de fok. In overweging 5.4.6 van het tussenvonnis is het voornemen hiertoe reeds vermeld, in welk kader partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich onder meer uit te laten over de te benoemen deskundige en de te stellen vragen. Partijen hebben van deze gelegenheid nog geen gebruik gemaakt. Omdat de rechtbank het van belang acht dat partijen zich over deze punten uitlaten, zullen zij hiertoe opnieuw bij akte in de gelegenheid worden gesteld. Partijen wordt hierbij in overweging gegeven om in overleg gezamenlijk een deskundige alsmede een vraagstelling aan te dragen.
2.12.
Zodra de te benoemen deskundige heeft vastgesteld wat de gevolgen van een Neosporabesmetting zijn voor de melkproductie en (voor zover relevant) de fok, kan worden toegekomen aan de beoordeling of hierdoor een vermindering van de marktwaarde van de besmette koe met minimaal 30% is opgetreden.
Vergoeding van gemaakte veterinaire kosten
2.13.
[eisers] heeft vergoeding gevorderd van € 5.000,00 in verband met veterinaire kosten. Volgens [eisers] zou hij op grond van de polisvoorwaarden recht hebben op vergoeding van deze kosten. Omdat het de rechtbank niet duidelijk was welke kosten [eisers] heeft gemaakt en waarvoor [eisers] deze kosten heeft gemaakt, is
in de gelegenheid gesteld om zich hierover nader uit te laten. [eisers] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.14.
[eisers] stelt dat hij € 2.706,72 heeft betaald aan de Gezondheidsdienst voor dieren en € 342,40 aan zijn dierenarts, welke kosten – zo begrijpt de rechtbank – zijn gemaakt in het kader van het vaststellen van de omvang van de besmetting op het bedrijf van [eisers] Daarnaast heeft [eisers] naar eigen zeggen € 7.738,57 betaald voor de aanschaf van een stappenteller, waarmee – kort gezegd – de gevolgen van de besmetting beter in kaart kunnen worden gebracht.
2.15.
Gelet op hetgeen over dit onderwerp reeds is overwogen in overweging 5.6.1 van het tussenvonnis, is voor dekking voor gemaakte veterinaire kosten op grond van de polis in ieder geval vereist dat deze kosten zijn gemaakt ter beperking van de gedekte schade. De gedekte schade bestaat in dit geval uit de schade die aan het rundvee is ontstaan door het afvoeren van besmette runderen. Dit betekent dat eventueel gemaakte veterinaire kosten moeten zijn gemaakt ter beperking van het aantal af te voeren besmette runderen, bijvoorbeeld door de besmette runderen te genezen. Gesteld noch gebleken is dat de door [eisers] opgevoerde kosten hiertoe zijn gemaakt. Een dergelijke stelling zou ook niet passen in de stellingen van [eisers], aangezien [eisers] juist stelt dat de enkele besmetting met Neospora maakt dat een koe waardeloos wordt en afgevoerd moet worden. Uitgaande van deze stelling valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien hoe de gestelde verrichte veterinaire werkzaamheden tot het beperken van het aantal af te voeren koeien hebben kunnen leiden, zodat de in dit kader gemaakte kosten dus ook niet kunnen zijn gemaakt ter beperking van de gedekte schade. Dit betekent dat de door
opgevoerde kosten niet op grond van de polisvoorwaarden voor vergoeding in aanmerking komen. Dat de kosten zijn gemaakt ter beperking van de schade aan de bedrijfsvoering van [eisers] doet hieraan niet af, nu niet iedere schade aan de bedrijfsvoering van [eisers] is gedekt en de bepaling dat bepaalde veterinaire kosten worden vergoed juist zal zijn geschreven om de verzekerde te stimuleren om die kosten te maken die leiden tot een lagere verzekerde schade. Kosten gemaakt ter beperking van de schade aan de eigen bedrijfsvoering, zonder dat hierbij de gedekte schade wordt beperkt, komen niet op basis van de polisvoorwaarden voor vergoeding in aanmerking.
2.16.
Evenmin vallen de door [eisers] opgevoerde kosten onder de kosten genoemd in artikel 7:957 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook deze kosten dienen te zijn gemaakt ter voorkoming of vermindering van de gedekte schade. Ook hiervoor geldt dat gesteld noch gebleken is dat de door [eisers] opgevoerde kosten tot voorkoming of vermindering van deze schade hebben kunnen leiden.
2.17.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [eisers] tot vergoeding (tot een bedrag van € 5.000,00) van de door hem opgevoerde veterinaire kosten zal worden afgewezen.
Samenvattend
2.18.
De beslissingen in dit vonnis kunnen als volgt worden samengevat.
  • De rechtbank zal mede recht doen op de nieuw aangevoerde grondslag van de eis van [eisers]
  • Als komt vast te staan dat Achmea ten onrechte de gevraagde toestemming voor het afvoeren van een aantal besmette runderen heeft afgewezen, zal Achmea de hierdoor door [eisers] geleden schade dienen te vergoeden. Deze schade zal in beginsel bestaan uit de uitkering die [eisers] is misgelopen doordat hij, als gevolg van de geweigerde toestemming, de betreffende runderen niet heeft afgevoerd.
  • Of Achmea ten onrechte de gevraagde toestemming heeft geweigerd, en of Achmea voor de daadwerkelijk afgevoerde runderen toestemming zou hebben verleend, hangt af van de vraag of voor deze runderen sprake is van een gebruikswaardevermindering van ten minste 30%. In dit kader staat vast dat de betreffende runderen zijn bestemd voor de melkproductie en zal [eisers] (per koe) dienen te bewijzen dat zij ook zijn bestemd voor de fok. Deze bewijsopdracht wordt hierbij aangekondigd, maar zal pas (en alleen voor zover nodig) worden verstrekt na het deskundigenbericht.
  • Voor de vaststelling of de besmette runderen als gevolg van de Neosporabesmetting blijvend minder geschikt zijn geworden voor hun bestemde gebruik, zal een deskundige moeten worden benoemd. In dit kader zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over welke deskundige moet worden benoemd en welke vragen moeten worden gesteld.
  • De vordering tot vergoeding van de door [eisers] opgevoerde veterinaire kosten tot een bedrag van € 5.000,00 zal bij eindvonnis worden afgewezen.
2.19.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 april 2014voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 2.11,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester, mr. E. Boerwinkel en mr. E. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.