3.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een rapport uitgebracht door psycholoog drs. [psycholoog 1], gedateerd 13 februari 2014. Uit de bevindingen en de daaruit voortvloeiende conclusie van de deskundige komt naar voren dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden waarvan een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd, namelijk een meldplicht en een ambulante behandeling.
Bij de strafmaat heeft de officier onder meer laten meewegen de ernst van de feiten, de impact daarvan op de betrokkenen en de bevindingen en conclusie van de psycholoog en de reclassering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, voor zover de rechtbank tot enige bewezenverklaring zou komen, volstaan kan worden met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. In dat verband heeft de raadsman ter terechtzitting verzocht het bevel voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang op te heffen. Voor het geval de rechtbank mocht menen dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf van een dergelijke duur, zou de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf op kunnen leggen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op de late avond van 18 november 2013, gefrustreerd en verbolgen over het feit dat zijn zus hem geen geld wilde geven, naar de woning van zijn zus in Terborg gegaan om verhaal te halen. Hij was onder invloed van alcohol en heeft in boosheid verzwolgen, zijn agressie gebotvierd op zijn zus en haar vriend, juist in een omgeving – de eigen woning – waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Verdachte weet dat hij onder de ontremmende invloed van alcohol makkelijk in agressie kan vervallen. Uit de verklaringen van de zus en haar vriend blijkt dat de mate van agressie diepe indruk op hen heeft gemaakt en zij ook nu nog, zoals blijkt uit een brief van de zus van 27 februari 2014 (abusievelijk gedateerd 27 maart 2014), angstig zijn voor wat hen te wachten staat als verdachte weer vrij komt. Dat zij erg aangedaan waren door wat hen die avond/nacht is overkomen komt ook naar voren uit het relaas van de verbalisanten die naar aanleiding van de melding ter plaatse zijn gegaan en aldaar werden geconfronteerd met een bijzonder agressieve verdachte.
Verdachte heeft weliswaar erkend dat hij boos en agressief was, maar hij zoekt – zoals de officier terecht heeft opgemerkt – de negativiteit voor zijn actie niet bij zichzelf maar bij anderen.
Verdachte liep blijkens zijn strafblad ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten in twee proeftijden, te weten 110 uren werkstraf in verband met vernielingen, bedreiging, belediging (PR Arnhem 18 februari 2013) en 20 uren werkstraf in verband met vernieling en meerdere bedreigingen tegen het leven gericht (huiselijk geweld) (PR Arnhem 15 januari 2013). Met het plegen van de onderhavige feiten lijkt verdachte zich weinig gelegen te laten liggen aan eerdere veroordelingen. Ook uit de bevindingen van psycholoog [psycholoog 2]blijkt dat verdachte naar eigen zeggen soms “schijt” heeft aan wat de gevolgen van zijn handelen zijn en min of meer kiest voor de confrontatie en de agressie.
Uit de bevindingen van de psycholoog blijkt verder onder meer dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline, narcistische, antisociale en afhankelijk trekken. Daarnaast is ook sprake van problematisch alcoholgebruik en problemen op belangrijke levensterreinen zoals sociale problemen, problemen in het gezin van herkomst en financiële- en werkproblemen. Positief is te benoemen dat er geen sprake is van een ernstige psychische stoornis of psychopathie. Voor dit moment geldt dat er sprake is van enig gebrek aan zelfinzicht. Verdachte is behoorlijk bewust bezig met zichzelf, maar herkent zijn eigen dynamiek nog onvoldoende om te komen tot beheersing van zijn gedrag. Er is sprake van enige neiging tot negatieve opvattingen. Tevens is er sprake van impulsiviteit, en het in mindere mate reageren op behandeling. Positief te benoemen is dat er geen sprake is van actieve psychotische symptomen.
Ten aanzien van de toekomst hebben plannen volgens de psycholoog een matige kans van slagen. Verdachte heeft zeker mogelijkheden in maatschappelijk en sociaal opzicht, echter dan zal hij wel aan de slag moeten met zijn problematiek en meer controle over zijn gedrag moeten verkrijgen. De kans is groot dat hij wordt blootgesteld aan destabiliserende invloeden zoals sociale druk, tegenslag en blootstelling aan middelen.
De kans dat verdachte mee zal werken aan een behandeling wordt door de onderzoeker als groot ingeschat, maar de kans op vroegtijdig afhaken of onvoldoende resultaat wordt, gezien de dynamiek van betrokkene, ook reëel geacht. Op basis hiervan wordt het recidiverisico op korte en langere termijn als matig tot hoog ingeschat.
Geadviseerd wordt verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling en een verplicht reclasseringstoezicht waarbij hij zich moet voegen naar de aanwijzingen van de reclassering. Binnen deze verplichte psychotherapeutische behandeling moet een integrale benadering
worden gekozen van de pathologie waar niet enkel wordt gekozen voor aanpak van de
persoonlijkheids- en agressieregulatie problematiek, maar waar met name aandacht is voor de persoonlijkheidsdynamiek in samenhang met het problematische alcoholgebruik. De
behandeling dient dan ook bij voorkeur te worden gegeven vanuit een polikliniek
gespecialiseerd in verslaving in combinatie met persoonlijkheidsproblematiek.
Door de reclassering is geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht (bij de verslavingsreclassering / IrisZorg);
• Behandelverplichting – Ambulante behandeling.
De rechtbank acht een strafoplegging in de lijn zoals door de officier van justitie gevorderd op zich passend en geboden. Gelet op de ernst van problematiek en de indruk die verdachte ter terechtzitting heeft gemaakt, acht de rechtbank voor het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaar aangewezen. De rechtbank zal gezien de persoonlijke omstandigheden en het belang van een spoedige behandeling bepalen dat het onvoorwaardelijke strafdeel van de geëiste straf één maand minder bedraagt. De rechtbank veroordeelt verdachte derhalve tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de periode welke verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ter terechtzitting van 5 maart 2014 heeft de rechtbank al afwijzend beslist op het verzoek tot opheffing van het bevel voorlopige hechtenis op basis van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.