ECLI:NL:RBGEL:2014:1921

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
14-1369
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de Drank- en Horecawetvergunning van café Goffertzicht te Nijmegen

Op 20 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tussen v.o.f. Café Goffertzicht en de burgemeester van de gemeente Nijmegen. De burgemeester had op 11 december 2013 besloten de Drank- en Horecawetvergunning van café Goffertzicht in te trekken voor de duur van één jaar, na een aantal incidenten die de openbare orde en veiligheid in gevaar zouden hebben gebracht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester zich op basis van de incidenten in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een vrees was voor gevaar voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Echter, de voorzieningenrechter merkte op dat de onderbouwing van de incidenten door de burgemeester onvoldoende was, aangezien er geen processen-verbaal van de politie waren overgelegd. De voorzieningenrechter besloot daarom om het verzoek van Goffertzicht toe te wijzen en een voorlopige voorziening te treffen, waarbij het besluit van de burgemeester werd geschorst, met uitzondering van de dagen waarop NEC een uit- of thuiswedstrijd speelt. Dit betekent dat het café op die dagen gesloten moest blijven, ook na middernacht, volgens de aan de vergunning verbonden sluitingstijden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester het door verzoekster betaalde griffierecht moest vergoeden en veroordeelde de burgemeester in de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1369

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 maart 2014

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

v.o.f. Café Goffertzicht, te Nijmegen, verzoekster

(gemachtigde: mr. G.J. Gerrits),
en

de burgemeester van de gemeente Nijmegen te Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de aan v.o.f. café Goffertzicht (hierna: Goffertzicht) verleende drank- en horecawetvergunning in te trekken en een last onder bestuursdwang op te leggen, gericht op sluiting van de inrichting.
Bij besluit van 11 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2014. Van de zijde van verzoekster zijn verschenen [namen], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. S.G. Blasweiler en mr. Ö. Dalar.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs nog zou kunnen bijdragen aan de beoordeling van de zaak, is er geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.
Op 25 augustus 2008 heeft verweerder op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) vergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf aan Café Goffertzicht. Als leidinggevenden zijn hierbij genoemd: [namen]. Bij besluit van 11 december 2013 heeft verweerder deze vergunning ingetrokken. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit een rapportage van de politie is gebleken dat de openbare orde in en vanuit de inrichting meerdere malen ernstig is verstoord. Bovendien is uit een aanvullend onderzoek van de politie gebleken dat leidinggevende [naam 1] niet meer voldoet aan de gedragseisen die de DHW stelt aan een leidinggevende van een horecabedrijf nu hij op 31 augustus 2012 is veroordeeld wegens rijden onder invloed en op 11 oktober 2011 voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. Voorts heeft verweerder besloten de in artikel 27 van de DHW genoemde termijn te bepalen op één jaar. Tenslotte heeft verweerder besloten een last onder bestuursdwang op te leggen gericht op sluiting van de inrichting, inhoudende dat de inrichting binnen een week na de verzenddatum van het besluit voor het publiek moet worden gesloten en gesloten moet worden gehouden tot het moment waarop de inrichting weer beschikt over een geldige drank- en horecawet- of exploitatievergunning. Dit besluit heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd.
3.
Verzoekster heeft hiertegen aangevoerd dat de Beleidsregel handhaving Horeca-inrichtingen uit 2007 van toepassing is. Deze beleidsregel biedt volgens haar rechtszekerheid. Volgens deze beleidsregels mocht verzoekster bij de eerste overtreding een waarschuwing of een tijdelijke sluiting verwachten en was intrekking van de vergunning eerst na de derde overtreding mogelijk. Nu nadat de feiten zich hebben voorgedaan en het primaire besluit is genomen een nieuwe beleidsregel is vastgesteld, is het in strijd met de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel om deze nieuwe beleidsregel in dit geval toe te passen.
Voorts heeft verzoekster betoogd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Niet inzichtelijk is waarom verzoekster verantwoordelijk zou kunnen en moeten worden gehouden voor het gedrag van derden buiten de inrichting, aangezien dat gedrag voor haar niet te voorzien was. Onvoldoende is gemotiveerd waarom de door verweerder genoemde incidenten de vrees zouden rechtvaardigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar op zou leveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. In de periode van 25 juni 2008 – 3 augustus 2013 fungeerde Goffertzicht volgens de politie ook al als ontmoetingsplaats voor voetbalhooligans, maar hebben zich geen noemenswaardige problemen voorgedaan.
Tenslotte heeft verzoekster betoogd dat verweerder handelt in strijd met het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 (hierna: het Besluit). [naam 1] is slechts één maal onherroepelijk veroordeeld tot een geldboete van € 500,- of meer. Andere strafrechtelijke veroordelingen zijn niet vermeld. Wel heeft hij in 2005 en 2003 een transactievoorstel van het Openbaar Ministerie geaccepteerd en is er op 31 augustus 2012 een zogenaamde strafbeschikking uitgevaardigd wegens rijden onder invloed. Een strafbeschikking is in het Besluit echter niet op gelijke voet gesteld met een onvoorwaardelijke veroordeling. Een ruimere interpretatie waarbij een strafbeschikking wel op één lijn wordt gesteld is in strijd met de onschuldpresumptie en het Besluit.
Verder heeft verweerder de antecedenten in strijd met de eigen interne richtlijn niet beoordeeld aan de hand van de justitiële documentatie en een politieadvies. Niet is gebleken dat verweerder terzake advies bij de politie heeft ingewonnen. Bovendien is het besluit onvoldoende gemotiveerd.
Subsidiair heeft verzoekster verzocht de voorziening toe te wijzen en te bepalen dat het café op de dagen dat NEC thuis speelt, gedurende de tijd twee uur vóór tot twee uur ná de wedstrijd gesloten dient te zijn ter voorkoming van overlast.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.
Van de zijde van verzoekster is ter zitting een brief overgelegd van A. van de Bund, administratie en belastingadvies. Hierin geeft Van de Bund een inkomensprognose van Goffertzicht over de periode 1 januari 2014 – 30 juni 2014 in verband met de sluiting van de onderneming. Van de Bund concludeert dat de financiële reserve per 1 januari 2014
€ 10.000,- bedroeg. Per 30 juni 2014 wordt een negatief saldo van € 24.817,- berekend. Hij concludeert dat na drie maanden acute financiële problemen zullen ontstaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee afdoende is onderbouwd dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van het verzoek.
5.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de DHW is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de DHW – voor zover van belang - wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken indien:
b. niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen;
c. zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
6.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat, aangezien in artikel 31, eerste lid, imperatief is bepaald wanneer een DHW-vergunning wordt ingetrokken, de Beleidsregel handhaving Horeca-inrichtingen uit 2007, noch de in 2013 gewijzigde beleidsregel thans van toepassing is. Voor beleidsvrijheid inzake intrekking laat voornoemd artikellid immers geen ruimte. Dat – zoals van de zijde van verzoekster is betoogd – artikel 31, eerste lid, van de DHW wel ruimte biedt om te beoordelen of de situatie van dat artikellid zich voordoet, doet hier niet aan af. Het betoog faalt.
Intrekking op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW
7.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW voldoen leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
Op grond van artikel 8, tweede lid, van de DHW worden bij algemene maatregel van bestuur naast de in het eerste lid gestelde eisen andere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld en kan de in dat lid, onder b, gestelde eis nader worden omschreven.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Besluit is een bedrijfsleider of beheerder, onverminderd artikel 3, niet binnen de laatste vijf jaar bij meer dan één uitspraak onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, onder a, van het Wetboek van Strafrecht wegens dan wel mede wegens overtreding van:
a. bepalingen gesteld bij of krachtens de DHW, de Opiumwet en de Absintwet;
d. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j° artikel 8 of j˚ artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994.
In het tweede lid is bepaald dat met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid gelijk wordt gesteld betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter zake van een overtreding als bedoeld in het eerste lid, tenzij de geldsom
€ 375,- of minder bedraagt.
9.
Niet in geschil is dat [naam 1] op 11 oktober 2011 door de Politierechter is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet en dat dit als een veroordeling in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is te kwalificeren.
10.
Aan de orde is de vraag of de door de Officier van Justitie op grond van artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering aan [naam 1] op 31 augustus 2012 opgelegde boete van € 500,- wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, moet worden aangemerkt als een veroordeling in de zin van artikel 4 van het Besluit.
Met verzoekster is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat een strafbeschikking niet kan worden gelijkgesteld met de betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht. In artikel 74, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is – kort gezegd - immers bepaald dat de Officier van Justitie voor de aanvang van de terechtzitting onder de in het tweede lid genoemde voorwaarden ter voorkoming van de strafvervolging een transactievoorstel kan doen. Indien dit aanbod wordt geaccepteerd vervalt het recht van strafvervolging. In artikel 257a, van het Wetboek van Strafvordering is daarentegen bepaald dat de Officier van Justitie een strafbeschikking kan doen uitgaan en op grond van artikel 257e, van het Wetboek van Strafvordering is het mogelijk hiertegen verzet te doen, welk verzet op grond van artikel 257f, van het Wetboek van Strafvordering door de rechter wordt behandeld.
11.
Aangezien de in de vorm van een strafbeschikking opgelegde geldboete niet gelijk kan worden gesteld met de betaling van een geldbedrag als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, is van een veroordeling in de zin van artikel 4 van het Besluit geen sprake. Dit leidt tot de conclusie dat [naam 1] slechts één maal in de zin van het Besluit is veroordeeld. Ten onrechte heeft verweerder zich derhalve op het standpunt gesteld dat [naam 1] in enig opzicht van slecht levensgedrag is als bedoeld in artikel 8, van de DHW. De voorzieningenrechter is gelet hierop voorshands van oordeel dat verweerder de DHW-vergunning ten onrechte heeft ingetrokken op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW. Het betoog slaagt.
Intrekking op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW
12.
Verweerder heeft aan deze intrekkingsgrond een brief van de plaatsvervangend Districtschef van de Politie Nijmegen ten grondslag gelegd van 21 oktober 2013. In deze brief wordt een tweetal incidenten genoemd en is verweerder verzocht maatregelen te treffen. De incidenten betreffen:
a. een Tifo-mars op 3 augustus 2013, voorafgaand aan de wedstrijd NEC-FC Groningen. De mars eindigde bij Café Goffertzicht. Daar werd na afloop nog lang feestgevierd waarbij veel alcohol gedronken werd. Vrijwel aan het einde van de wedstrijd werd de politie verrast door de plotselinge aanwezigheid van een groep NEC-aanhangers die zich schuldig maakte aan openlijke geweldpleging, gericht tegen de voertuigen van FC Groningen supporters, welke voertuigen geparkeerd stonden in de bussluis van het stadion. Die avond heeft de politie de handen vol gehad om die groep te verwijderen uit de directe omgeving van het stadion.
Tijdens de verhoren van de aangehouden verdachten werd duidelijk dat zij de hele avond bier hadden zitten drinken in café Goffertzicht en dat in het café de plannen werden gesmeed om een actie te ondernemen tegen de auto’s van de FC Groningen supporters, toen NEC op een teleurstellende achterstand was gekomen. Sommige verdachten verklaarden dat zij voorafgaande aan deze actie minstens 30 glazen bier op hadden.
Na de openlijke geweldpleging waarbij door de politie op dat moment geen aanhoudingen konden worden verricht, ging de groep volgens eigen zeggen weer terug naar café Goffertzicht en heeft daar de rest van de avond doorgebracht.
Op zondag 29 september 2013 werd de thuiswedstrijd van NEC tegen Vitesse gespeeld. De politie heeft het komen en gaan van bezoekers van café Goffertzicht op video vastgelegd tot aan het moment dat de video-observant ontdekt werd. Het café had onder paviljoententen op het terras tappunten voor bier opgesteld. Er is op deze beelden duidelijk te zien dat er veel bier gedronken werd door de leden van de Harde Kern en andere bezoekers. Toen op een gegeven moment veel zwaar en illegaal vuurwerk afgestoken werd voor de deur van café Goffertzicht door de aanwezigen op het terras, werd de video-observant ontdekt en moest hij zich in veiligheid stellen. Er werd zwaar vuurwerk achter hem aangegooid. Als reactie daarop werden door de algemene commandant van de politie de aanhoudingseenheden in stelling gebracht. Deze eenheden gingen zich onopvallend ophouden in de directe omgeving van café Goffertzicht. Door leden van de aanhoudingseenheden werd waargenomen dat de bij de politie bekende [naam uitsmijter], werkzaam als uitsmijter en ordehandhaver in café Goffertzicht, zwaar vuurwerk afstak aan de voorzijde van café Goffertzicht. In overleg met de algemeen commandant is [naam uitsmijter] door de aanhoudingseenheid ter zake aangehouden. Deze aanhouding vond plaats direct voor het terras van café Goffertzicht terwijl op het terras naar schatting 50 tot 70 NEC aanhangers aanwezig waren die zich met de aanhouding gingen bemoeien. Op met een smart phone gemaakte videobeelden is te zien dat door verschillende mensen met bier naar en tegen politiemensen werd gegooid. Een prullenbak, deel uitmakende van de inventaris van café Goffertzicht, werd tegen de auto van de aanhoudingseenheid gegooid en belandde daarna tussen de politiemensen. Een stalen statafel, eveneens deel uitmakende van de inventaris, werd opgetild en naar de politiemensen gegooid. Deze kwam terecht tegen de auto van de aanhoudingseenheid en tussen de politiemensen. Ook waren er personen die door het aannemen van een vechthouding de aanhouding van [naam uitsmijter] trachtten te belemmeren en te voorkomen.
13.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de exploitant verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gang van zaken in de inrichting en dat de persoonlijke verwijtbaarheid geen rol speelt bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt. Verzoekster is dan ook te allen tijde verantwoordelijk voor de gang van zaken in de geëxploiteerde inrichting. Van de exploitant kan worden gevergd dat hij maatregelen treft om verstoring van de openbare orde tegen te gaan.
14.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door de politie omschreven incidenten zeer ernstig zijn en de openbare orde en veiligheid schade toebrengen. Ter zitting is van de zijde van verweerder gesteld dat er meer incidenten zijn geweest, maar dat het bij de door de politie genoemde incidenten bijzonder uit de hand is gelopen en dat deze incidenten daarmee tot onderhavige beslissing hebben geleid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aantal genoemde incidenten en het tijdsbestek waarbinnen deze incidenten hebben plaatsgevonden, bijzonder mager is, in aanmerking genomen dat verweerder zijn standpunt op generlei wijze heeft onderbouwd met bijvoorbeeld processen-verbaal van de politie. Gelet op de ernst van de incidenten is de voorzieningenrechter echter voorshands wel van oordeel dat verweerder zich op basis van deze incidenten in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vrees gerechtvaardigd is dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Er is derhalve voorshands geen aanleiding te veronderstellen dat het bestreden besluit, met aanvulling van de motivering, in beroep geen stand zal houden.
15.
In het feit dat de twee genoemde incidenten zich slechts hebben voorgedaan rond de wedstrijden van NEC en op geen enkele wijze door verweerder aannemelijk is gemaakt dat ook buiten de wedstrijddagen aanleiding is te veronderstellen dat zich problemen met de openbare orde of veiligheid ten gevolge van (bezoekers van) het café voor zullen doen, ziet de voorzieningenrechter echter wel aanleiding het verzoek toe te wijzen en een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst, met uitzondering van de dagen waarop NEC een uit- of thuiswedstrijd speelt. Teneinde iedere vorm van overlast in samenhang met de te spelen voetbalwedstrijden te voorkomen zal de voorzieningenrechter hierbij bepalen dat het café ook na middernacht van zo’n sluitingsdag nog gesloten blijft volgens de aan de DHW-vergunning verbonden sluitingstijden.
16.
Nu de voorzieningenrechter het verzoek toewijst zal hij verweerder opdragen het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,- te vergoeden. Tevens zal hij verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 974,-, uitgaande van een zaak van gemiddeld gewicht en twee proceshandelingen.

Beslissing

De voorzieningenrechter
schorst het besluit van 11 februari 2014, met dien verstande dat het café gesloten blijft op de dagen waarop NEC een uit- of thuiswedstrijd speelt;
bepaalt dat in geval het café gesloten moet blijven die sluiting zich ook uitstrekt tot de periode na middernacht volgens de door verweerder aan de DHW-vergunning verbonden sluitingstijden;
bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 328,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ad € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 20 maart 2014.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.