ECLI:NL:RBGEL:2014:1970

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
253443
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kredietovereenkomsten en rechtsverwerking tussen International Card Services BV en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 maart 2014 een vonnis gewezen in een verzetprocedure tussen de besloten vennootschap International Card Services BV (hierna: Visa) en een gedaagde. Visa had gedaagde gedagvaard wegens achterstallige betalingen op twee kredietovereenkomsten, waarbij gedaagde en zijn voormalige echtgenote creditkaarten in bruikleen hadden ontvangen. De rechtbank oordeelde dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor rechtsverwerking, en dat er geen sprake was van schuldeisersverzuim of onrechtmatig handelen aan de zijde van Visa. Gedaagde had betoogd dat hij pas in oktober 2013 op de hoogte was geraakt van het verstekvonnis van 7 maart 2007, maar de rechtbank oordeelde dat Visa voldoende had aangetoond dat gedaagde op de hoogte was van de vordering.

De rechtbank liet Visa toe om bewijs te leveren van de hoogte van de hoofdsom van € 7.621,60 en de openstaande hoofdsom van € 1.776,78 die betrekking heeft op uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. De rechtbank stelde vast dat Visa niet voldoende had onderbouwd dat de uitgaven van de voormalige echtgenote van gedaagde ten behoeve van de huishouding waren gedaan. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering door Visa, waarbij gedaagde de gelegenheid kreeg om hierop te reageren. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en bepaalde dat de zaak op 2 april 2014 weer op de rol zou komen voor uitlating door Visa over de wijze van bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/253443 / HA ZA 13-738
Vonnis in verzet van 5 maart 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CARD SERVICES BV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. H.J. Kastein te Zevenaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. L.C. van Kasteren te Maastricht.
Partijen zullen hierna Visa en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 november 2013
  • de brief van 22 november 2013 met producties 0 tot en met 8 van mr. Kastein
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Visa heeft met [gedaagde] twee kredietovereenkomsten gesloten. Daarbij zijn aan [gedaagde] twee creditkaarten in bruikleen verstrekt, te weten een The World Card (ref. [kaartnummer]) en een ANWB Visa Card (ref. [kaartnummer]). De overeenkomsten worden bij Visa aangeduid als overeenkomsten ‘Visa Card Services Gespreid Betalen’.
Met de voormalige echtgenote van [gedaagde], [naam], heeft Visa eveneens een dergelijke overeenkomst gesloten waardoor zij kon beschikken over een The World Card (ref. [kaartnummer]).
2.2.
Ingevolge de kredietovereenkomsten was [gedaagde] verplicht om maandelijks 2,5% van het openstaande saldo met een minimum van € 20,00 aan Visa te voldoen. Over het openstaande saldo was [gedaagde] 14,98% rente per jaar verschuldigd.
2.3.
Op 1 februari 2007 heeft Visa [gedaagde] en [naam] gedagvaard aangezien zij – aldus Visa – tenminste 2 maanden achterstallig waren met de terugbetaling van het maandelijks verplichte bedrag en zij ondanks aanmaningen nalatig bleven in de nakoming van hun verplichtingen.
2.4.
De in de dagvaarding genoemde hoofdsom kan als volgt worden gespecificeerd:
  • opnamekaart met referentie [kaartnummer] € 2.903,54
  • opnamekaart met referentie [kaartnummer] € 2.941,28
  • opnamekaart met referentie [kaartnummer]
Totaal € 7.621,60
2.5.
Op 7 maart 2007 is een verstekvonnis gewezen tegen [gedaagde] en [naam].
2.6.
Op 16 mei 2007 is [gedaagde] failliet verklaard. Het faillissement is in 2011 opgeheven bij gebrek aan baten.
2.7.
Op 1 oktober 2013 is het verstekvonnis aan [gedaagde] betekend.

3.Het geschil

3.1.
Visa heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] en [naam] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 7.784,26, te vermeerderen met de overeengekomen rente, met als maximum de krachtens art. 35 WCK ten hoogste toegelaten kredietvergoeding, over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 7.621,60 vanaf 4 november 2006 tot de dag van volledige betaling. Zij heeft de hoofdelijke aansprakelijkheid gestoeld op de omstandigheid dat partijen in gemeenschap van goederen gehuwd zijn (geweest) en de onderhavige verbintenissen zijn aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding ex artikel 1:85 BW.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van Visa integraal toegewezen en zijn [gedaagde] en [naam] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Visa tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 768,87.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van Visa alsnog worden afgewezen. Hij betwist de hoogte van de hoofdsom en beroept zich op rechtsverwerking aangezien hij zeven jaar lang niets van Visa heeft gehoord. Ook stelt hij dat de inmiddels verschuldigde rente over de hoofdsom voor rekening van Visa dient te blijven aangezien het aan Visa is te wijten dat deze schade is ontstaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen. Visa heeft wel gesteld dat het aannemelijk is dat [gedaagde] al eerder kennis heeft genomen van het verstekvonnis door de betekening op het woonadres van [gedaagde] en door de indiening van de vordering bij de curator, maar heeft daaraan geen rechtsgevolgen verbonden. Voor zover zij derhalve heeft willen betwisten dat het verzet tijdig is ingesteld, heeft zij die betwisting onvoldoende onderbouwd.
4.2.
Voorts wordt overwogen dat alleen [gedaagde] in verzet is gekomen en dat het verstekvonnis derhalve in stand blijft voor zover het veroordelingen van [naam] betreft.
4.3.
[gedaagde] voert als meest verstrekkende verweer dat er sprake is van rechtsverwerking waardoor hij niets meer verschuldigd is aan Visa. Hij stelt dat hij voor het eerst op 1 oktober 2013 kennis heeft genomen van het verstekvonnis van 7 maart 2007 doordat de deurwaarder het vonnis op die dag aan hem heeft betekend. Doordat Visa heeft nagelaten de vordering bij de curator aan te melden, is hij er pas in 2007 van op de hoogte geraakt dat hij nog een schuld had bij Visa, aldus [gedaagde].
4.4.
Uitgangspunt is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is immers vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat bij [gedaagde] niet het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Visa haar aanspraken niet meer geldend zou maken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat Visa [gedaagde] op het juiste woonadres heeft aangemaand, heeft gedagvaard en het verstekvonnis heeft laten betekenen. Bovendien heeft Visa blijkens de overgelegde producties, de vordering op 13 juni 2007 bij de curator ingediend. De omstandigheid dat [gedaagde] zich bij de opheffing van het faillissement kennelijk niet heeft vergewist van alle vorderingen die bij de curator waren ingediend nog steeds openstonden, kan niet aan Visa worden toegerekend. Andere feiten of omstandigheden die tot rechtsverwerking zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
4.6.
Voorts stelt [gedaagde] dat de rentevordering gelegen tussen 7 maart 2007 en 1 oktober 2013 dient te worden afgewezen aangezien Visa te lang heeft gewacht met het nemen van maatregelen. Door achterover te leunen beloopt de rentevordering inmiddels € 7.800,90. Visa is aansprakelijk voor deze vermogensschade van [gedaagde] op grond van schuldeisersverzuim dan wel onrechtmatig handelen aan de zijde van Visa, althans dient deze vermogensschade van Visa voor haar eigen rekening en risico te blijven.
4.7.
Ook dit verweer gaat niet op. Van schuldeisersverzuim dan wel onrechtmatig handelen aan de zijde van Visa is geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat een verplichting om de incasso voortvarend ter hand te nemen niet zonder meer voortvloeit uit de door [gedaagde] gestelde -maar overigens niet onderbouwde - zorgplicht van Visa jegens [gedaagde]. Ook overigens is niet gebleken van enig onzorgvuldig handelen van Visa jegens [gedaagde]. Kort nadat het verstekvonnis is gewezen is [gedaagde] failliet verklaard en kon Visa weinig anders doen dan de vordering bij de curator indienen. Dat Visa na de opheffing van het faillissement vervolgens twee jaar heeft gewacht met het betekenen van het verstekvonnis en het hervatten van de incasso is juist maar dat zulks een onrechtmatige daad jegens [gedaagde] zou opleveren, heeft [gedaagde] niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Voor zover de hoofdsom voor toewijzing in aanmerking komt, zal ook de gevorderde rente worden toegewezen nu [gedaagde] niet heeft betwist dat hij deze rente contractueel verschuldigd is en er geen aanleiding is om deze vertragingsschade voor rekening van Visa te laten.
4.8.
Tot slot stelt [gedaagde] dat hij de hoogte van de hoofdsom betwist. De bedragen die volgens Visa openstaan ter zake van de drie verstrekte creditkaarten zijn niet onderbouwd. Doordat [gedaagde] niet kan zien waar deze bedragen kennelijk aan zijn uitgegeven, kan [gedaagde] niet nagaan of die bedragen juist zijn en wordt bij gebrek aan wetenschap betwist dat de hoogte van de vordering op hem € 5.844,82 beloopt en op [naam] € 1.776,78 beloopt. Ter zitting heeft [gedaagde] voorts nog aangevoerd dat hij betwist hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de uitgaven die [naam] met haar eigen creditkaart heeft gedaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij geen partij was bij deze overeenkomst en de omstandigheid dat zij in gemeenschap van goederen getrouwd waren niet maakt dat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor alle door [naam] gedane uitgaven.
4.9.
De rechtbank oordeelt met [gedaagde] dat Visa de hoogte van haar vordering vooralsnog onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Het moge zo zijn dat Visa in de loop der jaren maandelijks afschriften aan [gedaagde] heeft verzonden en Visa niet bekend is met enig bezwaar dat [gedaagde] hiertegen ooit heeft gemaakt, maar uit de bij dagvaarding meegezonden producties noch uit de voor de comparitie toegezonden producties kan worden afgeleid waaruit de hoofdsom bestaat. Er zijn enkel sommaties overgelegd waarin staat vermeld welk bedrag op dat moment openstond. Hierdoor is het voor [gedaagde] lastig om inhoudelijk verweer te voeren tegen de hoofdsom. Visa zal dan ook in de gelegenheid worden gesteld om de opbouw van de van [gedaagde] gevorderde hoofdsom toe te lichten en – conform haar bewijsaanbod – bewijs te leveren van de door haar gestelde hoogte van de hoofdsom. De rechtbank gaat er gelet op de aard van de bewijsopdracht vooralsnog vanuit dat Visa bewijs zal willen leveren door het overleggen van schriftelijke stukken en niet door het horen van getuigen. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van Visa. Hierbij zal een termijn van vier weken in plaats van twee weken worden aangehouden teneinde Visa in de gelegenheid te stellen zo nodig haar archief te onderzoeken. Daarna zal [gedaagde] hierop nog mogen reageren middels een antwoordakte.
4.10.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] dat hij niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de vordering van [naam] ten bedrage van € 1.776,78 geldt het volgende. De rechtbank volgt [gedaagde] in zoverre dat de enkele omstandigheid dat partijen in gemeenschap van goederen waren getrouwd niet meebrengt dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [naam] gedane uitgaven. Dit is echter anders indien de door [naam] aangegane verbintenissen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding zijn aangegaan.
Artikel 1:85 BW bepaalt immers dat de ene echtgenoot naast de andere voor het geheel aansprakelijk is voor de door deze ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen. Visa stelt dat de uitgaven van [naam] zijn gedaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding maar heeft ook deze stelling vooralsnog niet onderbouwd. Uit de overgelegde stukken valt immers niet te herleiden op welke uitgaven van [naam] de onderhavige vordering van € 1.776,78 betrekking heeft. Ook op dit punt zal Visa tot bewijslevering worden toegelaten.
4.11.
Iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat Visa toe te bewijzen dat de openstaande hoofdsom een bedrag van € 7.621,60 beloopt,
5.2.
laat Visa toe te bewijzen dat de ten laste van [naam] openstaande hoofdsom een bedrag van € 1.776,78 beloopt en betrekking heeft op uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 april 2014voor uitlating door Visa of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat Visa, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct bij akte in het geding moet brengen, waarna [gedaagde] in de gelegenheid zal worden gesteld om hierop binnen vier weken te reageren middels een antwoordakte,
5.5.
bepaalt dat Visa, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op woensdagen in de maanden april tot en met juni 2014 direct moet opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.S.T. Belt in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.