ECLI:NL:RBGEL:2014:1973

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
252225
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geldlening en verrekening van factuur tussen bouwondernemer en adviseur

In deze zaak vordert eiser, een bouwondernemer, betaling van een bedrag van € 60.000,00 van gedaagde, een adviseur, die een geldlening van eiser heeft ontvangen. De lening van € 72.000,00 werd verstrekt voor de aankoop van een woning door gedaagde, die vervolgens een factuur van € 50.416,66 aan eiser heeft gestuurd voor geleverde diensten. Eiser stelt dat gedaagde slechts € 12.000,00 heeft afgelost en dat de factuur niet verrekend kan worden met de lening, omdat er geen overeenkomst van opdracht zou zijn. Gedaagde betwist dit en stelt dat hij de lening al heeft terugbetaald door middel van de factuur en een eerdere betaling van € 9.583,34. De rechtbank behandelt de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk, waarbij de vraag centraal staat of gedaagde recht heeft op verrekening van zijn factuur met de lening. De rechtbank oordeelt dat gedaagde moet bewijzen dat hij de werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht en dat er een overeenkomst van opdracht is geweest. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering, waarbij gedaagde de gelegenheid krijgt om bewijsstukken en getuigen te overleggen. De rechtbank zal op een latere zitting de zaak opnieuw behandelen en verdere beslissingen aanhouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/252225 / HA ZA 13-688
Vonnis van 12 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.J. van Vliet te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.R.L. van Gasteren te Leusden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 december 2013
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 29 januari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] houdt zich bezig met bouw- en verbouwactiviteiten. [gedaagde] houdt zich met zijn bedrijf Bureau Gemeentelijk Projectmanagement bezig met de advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering.
2.2.
[gedaagde] heeft [eiser] in september 2010 ingeschakeld om een omvangrijke verbouwing van een pand te Arnhem uit te voeren. [eiser] was toen meewerkend voorman van een groep Poolse vakmensen.
2.3.
Op 15 april 2011 heeft [eiser] zijn eenmanszaak onder de handelsnaam Bouw Lena ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.4.
In 2012 wilde [gedaagde] een nieuwe woning kopen maar hij had hiervoor onvoldoende financiële middelen. Hierop heeft [eiser] op verzoek van [gedaagde] op 19 juni 2012 een geldlening verstrekt voor een bedrag van € 72.000,- De daartoe opgestelde schriftelijke overeenkomst luidt als volgt:
72.500 euro wordt geleend, uiterlijk 24 juni 2012, door [eiser] aan [gedaagde], voor de aanschaf van de woning aan [adres].
In het bouwdepot van de hypotheek is beschikbaar 90.000 euro.
Het volgende factureringsschema wordt aangehouden:
(…)
2.5.
Op 2 juli 2012 heeft [eiser] een totaalbedrag van € 72.000,00 voldaan door overmaking van twee gelijke termijnen van € 36.000,00 naar de bankrekening van [gedaagde].
2.6.
Op 15 juli 2012 heeft [gedaagde] tweemaal een bedrag van € 6.000,00 aan [eiser] overgemaakt ter aflossing van de lening.
2.7.
Op 4 december 2012 heeft [gedaagde] een factuur van € 50.416,66 inclusief btw aan [eiser] gezonden met de volgende omschrijving:
‘Zoals afgesproken, factureren wij hierbij onze inzet voor advisering en begeleiding bij de contractvorming van projecten in 2012.’
2.8.
Op 12 december 2012 heeft [gedaagde] ’s avonds per e-mail aan [eiser] bericht:
Beste [eiser],
Vandaag zouden wij om 10:00 uur een afrondend gesprek hebben. In plaats daarvan stuurde je mij een sms’je waarin je schreef dat je een advocaat gaat inzetten.
Dat zou ik echt heel erg jammer vinden, we hebben twee jaar intensief samengewerkt en iets opgebouwd in de markt. Ik heb me oprecht en volledig ingezet voor Bouwlena, je hoefde mij maar te bellen en ik stond voor je klaar. (…)
Ik heb van [naam] begrepen dat je als vergoeding voor mijn werk in 2012 een bedrag van 15.000 euro in gedachten had ex btw. En dat je dit bedrag met btw zou aftrekken van de lening. Alleen je begrijpt dat ik geen 870 uur voor je werk (vertalen, communicatie met opdrachtgevers, projectcontracten opstellen, netwerken voor nieuwe opdrachten, website teksten maken etc etc). Dat komt neer op 7 euro per uur. Daarom heb ik je een factuur gestuurd van 41.666 euro ex btw. Via de telefoon heb ik je dit op 5 december jl. uitgelegd.
Even voor de duidelijkheid, ik heb je een factuur gestuurd van 50.416,66 inclusief btw. 8.750 euro btw krijg je per 31-12-2012 terug via de omzet belasting
21.666 euro krijg je terug vanwege de lagere winstbelasting die je moet betalen over 2012 (52% winst belasting)
20.000 euro betaal je mij netto voor een jaar werken.
Ik heb reeds 870 uur voor je gewerkt in 2012, hetgeen neerkomt op 23 euro netto.
De rest schuld van 9.583 euro (60.000 – 50.417) ontvang je medio februari 2012 van mij.
(…)
2.9.
De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 12 december 2012 gesommeerd om het restantbedrag van € 60.000,00 voor 26 december 2012 te voldoen en heeft daarbij de factuur van [gedaagde] teruggestuurd met de mededeling dat dit een nepfactuur betreft.
2.10.
Op 11 januari 2013 heeft [gedaagde] een bedrag van € 9.583,34 aan [eiser] voldaan.
2.11.
Bij brief van 23 januari 2013 heeft de advocaat van [gedaagde] als volgt gereageerd op de sommatie van [eiser]:
(…)
Ten behoeve van de hierboven genoemde werkzaamheden heeft client op 2 juli een bedrag € 72.000,00 ontvangen. Voornoemd bedrag was bedoeld als betaling voor de werkzaamheden die client tot en met 2 juli 2012 had uitgevoerd en een voorschot voor de werkzaamheden die client nog na 2 juli 2012 zou uitvoeren. In december 2012 zou vervolgens een balans worden opgemaakt.
Gelet op de door client gefactureerde werkzaamheden alsmede in aanmerking nemende dat client reeds € 12.000,00 had overgemaakt aan uw client, bleek dat client € 9.583,34 teveel aan voorschot had ontvangen. Inmiddels heeft client dat bedrag aan uw client overgemaakt. Aldus is client van mening dat hij niks meer verschuldigd is aan uw client.
(…)
2.12.
Op 24 juni 2013 heeft de (nieuwe) advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om de lening voor 8 juli 2013 af te lossen en heeft daarbij buitengerechtelijke kosten van € 1.275,00 aangezegd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 60.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 8 juli 2013 tot de dag van volledige voldoening, alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten van € 1.375 + € 288,75 btw, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Ter zitting heeft [eiser] de eis verminderd en in plaats van wettelijke handelsrente, wettelijke rente gevorderd.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] slechts € 12.000,00 heeft afgelost op de lening. Het op 11 januari 2013 ontvangen bedrag is een gedeeltelijke betaling van de factuur met nr. 2012051 ten bedrage van € 16.850,00, die [eiser] op 12 december 2012 aan [gedaagde] heeft verzonden voor geleverde materialen. De factuur van [gedaagde] kan niet met de lening worden verrekend aangezien een grondslag voor deze vordering van [gedaagde] ontbreekt. Volgens [eiser] heeft hij nimmer opdracht gegeven voor de door [gedaagde] in rekening gebrachte werkzaamheden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] erkent dat hij een lening met [eiser] is aangegaan maar stelt dat hij deze reeds door betaling en door verrekening met zijn factuur van 4 december 2012 heeft terugbetaald.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser] te veroordelen tot betaling van € 50.417,00, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eiser] ingevolge de overeenkomst van opdracht die partijen zijn aangegaan, verplicht is dit bedrag aan hem te voldoen. Bij de factuur van 4 december 2012 is een urenspecificatie gevoegd waaruit blijkt dat hij in 2012 voor 871 uur werkzaamheden voor [eiser] heeft verricht.
3.7.
[eiser] voert het reeds onder 3.2 weergegeven verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
4.2.
De rechtbank constateert dat [gedaagde] in conventie een beroep heeft gedaan op verrekening met zijn vordering op [eiser]. Indien dit beroep op verrekening slaagt, is er geen plaats meer voor toewijzing van de reconventionele vordering.
4.3.
Allereerst dient te worden beoordeeld of de betaling van € 9.583,- in mindering strekt op de vordering van [eiser] uit hoofde van de geldlening. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en overweegt daarbij het volgende.
4.4.
Bij de overboeking heeft [gedaagde] vermeld ‘zoals beloofd in email van woensdag 12 december 2012’. In deze e-mail heeft [gedaagde] aangekondigd dat hij dit bedrag, in de visie van [gedaagde] het restantbedrag ter zake van de lening, medio januari aan [eiser] zou overmaken. Nu derhalve vaststaat dat [gedaagde] heeft aangegeven hoe het overgemaakte bedrag diende te worden afgeboekt, stond het [eiser] ingevolge artikel 6:43 BW niet vrij dit bedrag af te boeken op een andere vordering. De rechtbank gaat overigens voorbij aan de blote betwisting van de ontvangst van genoemde e-mail door [eiser]. Zelfs al zou [eiser] deze e-mail echter niet hebben ontvangen, dan doet dit niet af aan het oordeel van de rechtbank nu [eiser] de omschrijving op het bankafschrift kennelijk heeft genegeerd en niet heeft geïnformeerd bij [gedaagde] hoe hij deze aanwijzing moest duiden. Bovendien was het niet logisch om te veronderstellen dat dit bedrag bedoeld was ter betaling van de door [eiser] genoemde factuur van € 16.850,00 nu het bedrag niet overeenstemt. Het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 9.583,00 strekt derhalve in mindering op de restantvordering van € 60.000,00.
4.5.
[eiser] heeft nog gesteld dat indien het bedrag € 9.583,00 niet gezien wordt als deelbetaling van de genoemde factuur, de vordering verhoogd zou moeten worden met dit bedrag, als zijnde de onbetaalde factuur van 12 december 2012. De rechtbank gaat hieraan voorbij aangezien [eiser] zijn eis niet heeft vermeerderd. Daar komt bij dat [eiser] de genoemde factuur niet eens heeft overgelegd.
4.6.
Voorts dient te worden beoordeeld of het beroep op verrekening van [gedaagde] slaagt en of [gedaagde] derhalve een vordering heeft op [eiser] ten bedrage van € 50.416,66 .
4.7.
[gedaagde] stelt dat hij eind 2011 met [eiser] heeft afgesproken dat hij voor hem de volgende taken zou uitvoeren:
  • acquisitie van nieuwe projecten voor 2012, met een bruto omzet van ongeveer 1 miljoen euro,
  • contractvorming begeleiden, door het maken van calculaties en projectcontracten,
  • communicatie tijdens het project met de opdrachtgever begeleiden,
  • onderhandelen over meer- en minderwerk,
  • website opzetten als visitekaartje voor Bouw Lena.
[gedaagde] zou de door hem gemaakte uren bijhouden en aan het einde van 2012 in rekening brengen tegen een uurtarief van € 57,00 inclusief btw (en inclusief reis- en telefoonkosten). Door de btw-verhoging is dit € 58,50 geworden. Vervolgens is hij wekelijks gemiddeld 2,5 dag voor Bouw Lena actief geweest. Tijdens de gezamenlijke autoritten heeft [gedaagde] [eiser] telkens op de hoogte gehouden van het aantal uren dat hij maakte. [gedaagde] onderhield contact met [naam], een financieel specialist die adviseerde over financieringen van vastgoed, en via [naam] werden veel nieuwe projecten binnengehaald. Door de samenwerking met [gedaagde] steeg de omzet van Bouw Lena met tientallen procenten, aldus [gedaagde]. Begin november 2012 begon [eiser] zich zorgen te maken over de inkomstenbelasting die hij eind 2012 moest gaan betalen, begon de samenwerking minder plezierig te verlopen en wilde [eiser] vervolgens dat [gedaagde] de openstaande lening direct aan hem zou terugbetalen.
4.8.
[eiser] voert aan dat partijen elkaar over en weer hielpen maar dat hij nimmer opdracht heeft gegeven aan [gedaagde] om de betrokken werkzaamheden te verrichten, en al helemaal niet tegen een uurtarief van € 57,00. [eiser] zelf zou slechts € 18,00 per uur verdienen. Hij erkent dat is afgesproken dat [gedaagde] af en toe zou werken voor [eiser], als tegenprestatie voor het feit dat [gedaagde] geen rente over de verstrekte lening hoefde te betalen. Verder betrof het vriendendiensten. [gedaagde] heeft onderhandelingen voor [eiser] gevoerd maar [eiser] heeft daar weinig baat bij gehad. [gedaagde] heeft een aantal keren te weinig begroot en bij veel van de door [gedaagde] binnengehaalde projecten zijn de rekeningen van [eiser] niet betaald. Het is juist dat [gedaagde] heeft deelgenomen aan gesprekken maar in totaal heeft [gedaagde] niet meer dan 100 uren voor [eiser] gewerkt. Een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:405 BW kan niet als grondslag dienen van de vordering van [gedaagde] aangezien [gedaagde] niet in het kader van zijn onderneming deze werkzaamheden heeft verricht. Het betrof derhalve geen werkzaamheden in de uitoefening van zijn bedrijf.
4.9.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vooralsnog kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] de door hem gestelde overeenkomst niet in de uitoefening van zijn bedrijf is aangegaan. Gelet op de aard van de verrichte werkzaamheden en de bedrijfsmatige activiteiten van [gedaagde] is dit juist aannemelijk. De toepasselijkheid van artikel 7:405 e.v. BW stuit derhalve niet reeds op voorhand af op deze voorwaarde.
4.10.
[gedaagde] heeft aan zijn vordering primair ten grondslag gelegd dat hij met [eiser] is overeengekomen dat hij de onder 4.7 genoemde taken voor € 57,00 (incl.btw) per uur zou verrichten. [eiser] heeft zich in zijn verweer hiertegen erop beroepen dat [gedaagde] slechts als vriendendienst een aantal werkzaamheden voor hem heeft verricht en partijen nimmer een uurtarief zijn overeengekomen. Op [gedaagde] rust overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv de last om de inhoud van de overeenkomst waarop hij zijn vordering baseert te bewijzen. Gelet op de gemotiveerde bewisting van [eiser] zal de rechtbank [gedaagde] daarom conform zijn aanbod tot bewijslevering toelaten als in het dictum te vermelden.
4.11.
De vraag die vervolgens aan de orde komt, heeft betrekking op de uitvoering van de opdracht. In geschil zijn de werkzaamheden die [gedaagde] uit hoofde van de opdracht heeft verricht en het aantal uren dat [gedaagde] hiervoor in rekening heeft gebracht. Weliswaar heeft [gedaagde] in zijn urenverantwoording aangegeven hoeveel uren hij per project heeft gewerkt maar welke werkzaamheden wanneer door hem zijn verricht blijkt hier niet uit. Een nadere verantwoording van de werkzaamheden, naar aard en hoeveelheid, dient door [gedaagde] te worden verstrekt zodat [eiser] op dit punt zijn verweer over de hoogte van de factuur concreet kan onderbouwen. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van zijn stelling dat hij het aantal gefactureerde uren heeft gewerkt in opdracht van [eiser].
4.12.
Vooruitlopend op de te verstrekken bewijsopdracht overweegt de rechtbank thans reeds als volgt. Indien [gedaagde] niet slaagt in het te leveren bewijs, maar wel zou komen vast te staan dat door [eiser] loon aan hem is verschuldigd voor de verrichte werkzaamheden, zal ingevolge artikel 6:405 lid 2 BW moeten worden vastgesteld wat het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon voor de uitgevoerde en overeengekomen werkzaamheden is. Deze bepaling zal in beginsel geschieden door middel van het laten uitbrengen van een deskundigenbericht. Gelet op de hieraan verbonden (hoge) kosten, geeft de rechtbank partijen in overweging om bij of na de bewijslevering de rechtbank reeds van voldoende informatie en bewijsstukken te voorzien teneinde haar in staat te stellen mogelijk zonder deskundigenbericht het verschuldigde loon op de voet van artikel 6:405 lid 2 BW vast te stellen.
4.13.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
4.14.
Alle verdere beslissingen worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat hij met [eiser] is overeengekomen dat hij de onder 4.7 genoemde taken voor € 57,00 (incl.btw) per uur zou verrichten, alsmede dat hij in totaal 870 uren aan de overeengekomen werkzaamheden heeft besteed, aan de hand van een nadere specificatie van de verrichte werkzaamheden,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 maart 2014voor uitlating door [gedaagde] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [gedaagde], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde], indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op woensdagen in de maanden april tot en met juni 2014 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.S.T. Belt in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.