ECLI:NL:RBGEL:2014:1980

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
247026
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huwelijkse voorwaarden in faillissementspauliana

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in een faillissementspauliana, waarbij de curator van de gefailleerde, mr. Arnold Otto Cornelis Adrianus van Schravendijk, de vernietiging van huwelijkse voorwaarden heeft gevorderd. De gefailleerde was op 9 februari 1971 gehuwd met de gedaagde in wettelijke gemeenschap van goederen. Op 17 juli 2012 hebben zij huwelijkse voorwaarden laten opmaken, die op 20 juli 2012 zijn ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. De curator stelde dat deze rechtshandeling benadeling van de schuldeisers met zich meebracht, omdat de helft van de overwaarde van de echtelijke woning buiten het faillissement viel. De rechtbank oordeelde dat de curator terecht de huwelijkse voorwaarden heeft vernietigd, omdat de gefailleerde wist of behoorde te weten dat de handeling benadeling van schuldeisers tot gevolg zou hebben. De rechtbank bevestigde dat de curator op basis van artikel 42 lid 1 van de Faillissementswet bevoegd was om de rechtshandeling te vernietigen, aangezien deze binnen een jaar voor de faillietverklaring was verricht. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd om het wettelijk vermoeden van wetenschap van benadeling te weerleggen. De vordering van de curator werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/247026 / HA ZA 13-485
Vonnis van 5 maart 2014
in de zaak van
MR. ARNOLD OTTO CORNELIS ADRIANUS VAN SCHRAVENDIJK
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[gefailleerde],
kantoorhoudende te Arnhem,
eiser,
advocaat mr. P.A.W. Eskens te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. I.J.M. Dankoor te Arnhem.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 november 2013
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 23 januari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gefailleerde] (hierna: [gefailleerde]) is op 9 februari 1971 te Heerlen met [gedaagde] in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd. Zowel [gefailleerde] als [gedaagde] heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Op 17 juli 2012 hebben [gefailleerde] en [gedaagde] door mr. A.G. van der Reijt, notaris te Montferland, alsnog huwelijkse voorwaarden laten opmaken. Deze huwelijkse voorwaarden zijn op 20 juli 2012 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister bij (thans geheten) de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht.
2.3.
[gefailleerde] en [gedaagde] zijn samen eigenaar van de woning aan de [adres]. Zij hebben de woning in 2006 gekocht voor een bedrag van
€ 245.000,00. Ten behoeve van Volksbank Emmerich-Rees eG is een recht van hypotheek gevestigd op de woning voor een bedrag van € 170.000,00. Per 6 maart 2013 bedroeg de schuld aan de Volksbank nog € 154.725,30.
2.4.
Bij vonnis van 19 februari 2013 van de rechtbank Oost-Nederland, Team Toezicht, zittingsplaats Arnhem, is [gefailleerde] op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Van Schravendijk voornoemd tot curator.
2.5.
Bij brief van 22 maart 2013 heeft de curator onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht:
Het op 17 juli 2012 met u aangaan van huwelijkse voorwaarden waardoor de helft van (de overwaarde in) de echtelijke woning buiten de werking van het faillissement van uw echtgenoot is komen te vallen, is door uw echtgenoot onverplicht verricht; hij wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van zijn beider schuldeisers het gevolg zou zijn (art. 42 lid 1 Fw).
Aangezien de bewuste rechtshandeling is verricht binnen een jaar voor de faillietverklaring (19 februari 2013) wordt de hiervoor aangehaalde wetenschap bij u en uw echtgenoot vermoed te bestaan, omdat het gaat om een rechtshandeling, door gefailleerde verricht met of jegens zijn echtgenote (art. 43 lid 1 sub 3 onder a Fw).
Aldus vernietig ik hierbij de op 17 juli 2012 door mr. A.G. van der Reijt, notaris te ’s-Heerenberg, verleden akte van huwelijkse voorwaarden en verdeling, op 20 juli 2012 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister bij de toenmalige rechtbank Arnhem.
Graag overleg ik met u hoe deze buitengerechtelijke vernietiging zonder te veel kosten voor u en/of de faillissementsboedel ingeschreven kan worden in het huwelijksgoederenregister bij de Rechtbank Oost-Nederland. Daarvoor is nodig dat een rechter in een dagvaardingsprocedure een zogeheten ‘verklaring voor recht’ afgeeft dat de buitengerechtelijke vernietiging terecht is ingeroepen. Ik acht het ook denkbaar dat inschrijfbaar is een nieuwe akte van de notaris blijkens welke betrokkenen (u namens uzelf en ik als curator van uw echtgenoot) verklaren dat de huwelijkse voorwaarden terecht door mij als curator zijn vernietigd.
Wanneer geen overleg tot stand komt of wanneer gevoerd overleg niets oplevert, zal ik handelen zoals mij geraden voorkomt, in welk geval u dus voor het bevoegde gerecht gedagvaard zult worden opdat ik een verklaring voor recht verkrijge dat de buitengerechtelijke vernietiging door mij terecht is ingeroepen.
2.6.
Bij brief van 25 maart 2013 heeft de curator onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht:
Van de notaris vernam ik dat hij bereid is een akte te verlijden zoals ik voorstelde in mijn brief van 22 maart jl. waarbij u namens uzelf en ik als curator van uw echtgenoot verklaren dat de huwelijkse voorwaarden, opgemaakt op 17 juli 2012, terecht door mij als curator zijn vernietigd.
Graag verneem ik binnen een week na heden of u aan deze praktische oplossing wilt meewerken.
2.7.
[gedaagde] is tot op heden niet ingegaan op de door de curator voorgestelde praktische oplossing.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
een verklaring voor recht dat hij terecht bij aangetekende brief van 22 maart 2013 de op 17 juli 2012 tussen [gefailleerde] en [gedaagde] overeengekomen huwelijkse voorwaarden heeft vernietigd,
subsidiair
een verklaring voor recht dat hij terecht bij inleidende dagvaarding dezer procedure de op 17 juli 2012 tussen [gefailleerde] en [gedaagde] overeengekomen huwelijkse voorwaarden heeft vernietigd.
Voorts vordert de curator dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2.
De curator legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Bij aangetekende brief van 22 maart 2013 heeft de curator na daartoe verkregen toestemming van de rechter-commissaris de (notariële vastlegging van) de huwelijkse voorwaarden vernietigd met een beroep op artikel 42 lid 1 Fw. Het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, waardoor de helft van (de overwaarde in) de echtelijke woning buiten werking van het faillissement van [gefailleerde] is komen te vallen, is door [gefailleerde] onverplicht verricht terwijl hij wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van zijn schuldeisers het gevolg zou zijn. Aangezien de rechtshandeling is verricht binnen een jaar voor de faillietverklaring wordt deze wetenschap bij [gefailleerde] en [gedaagde] vermoed te hebben bestaan, omdat het gaat om een rechtshandeling, door [gefailleerde] verricht met of jegens [gedaagde] als zijn echtgenote (artikel 43 lid 1 aanhef en sub 3 onder a Fw). De curator is voornemens om in Duitsland een secundaire insolventieprocedure te doen openen, opdat de aldaar te benoemen Insolvenzverwalter de echtelijke woning te gelde kan maken en, nadat de vordering van de hypotheeknemer als separatist en de algemene faillissementskosten in de secundaire insolventieprocedure zullen zijn voldaan, het surplus van de opbrengst kan afdragen aan de curator ter verdeling onder de schuldeisers in de hoofdinsolventieprocedure. Om de te benoemen Insolvenzverwalter een zo duidelijk mogelijk beeld van het huwelijksgoederenregime van [gefailleerde] en [gedaagde] te schetsen, wil de curator het ertoe leiden dat de inschrijving van de akte van 17 juli 2012 in het huwelijksgoederenregister wordt doorgehaald. Daartoe is de in deze procedure gevorderde verklaring voor recht nodig.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu de curator kantoor houdt in Nederland en [gedaagde] woonachtig is in Duitsland is sprake van een internationale aangelegenheid. Het faillissement van [gefailleerde] is uitgesproken in Nederland en het betreft een hoofdinsolventieprocedure ingevolge artikel 3 lid 1 Insolventieverordening (Verordening nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures). Op grond van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 februari 2009 (C-339/07, JOR 2011, 340) zijn de rechterlijke instanties van de lidstaat op wiens grondgebied de insolventieprocedure is geopend bevoegd om uitspraak te doen over een faillissementspauliana die is gericht tegen een verweerder die zijn statutaire zetel in een andere lidstaat heeft. Gelet op een en ander heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Ingevolge artikel 106 Rv is deze rechtbank bevoegd om kennis te nemen van de vordering van de curator. Overigens heeft [gedaagde] in dit verband ook geen verweer gevoerd.
4.2.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op de tegen [gedaagde] ingestelde vordering, aangezien zij woonachtig is in Duitsland. Naar het oordeel van de rechtbank valt de vordering van de curator onder de reikwijdte van artikel 4 lid 1 van de Insolventieverordening. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in overweging 23 van de preambule van de Insolventieverordening onder meer is bepaald dat de lex concursus, het recht van de lidstaat waar de faillissementsprocedure is geopend, bepalend is voor alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. Hieronder valt de onderhavige vordering, nu deze voortvloeit uit een insolventieprocedure en door de curator ten behoeve van de boedel is ingesteld. De conclusie is dat het Nederlands recht van toepassing is. Overigens heeft [gedaagde] ook op dit punt geen verweer gevoerd.
4.3.
Ingevolge artikel 42 lid 1 Fw kan de curator ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. Ingevolge artikel 42 lid 2 Fw kan een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepaalde personen is gericht, wegens benadeling slechts worden vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn.
4.4.
Ter afwering van de vordering van de curator stelt [gedaagde] in de eerste plaats het volgende. Tot 1 januari 2012 vond er een rechterlijke toets plaats voor het staande het huwelijk maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden. Daarbij diende een rechter alleen te toetsen of er gevaar voor benadeling van schuldeisers bestond. Sinds 1 januari 2012 bestaat die rechterlijke toets niet meer. Uit de Parlementaire Geschiedenis inzake de ‘Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen’ blijkt dat de minister zo’n rechterlijke toets niet langer nodig achtte. De toets of sprake is van benadeling door schuldeisers, is overgenomen door de notaris. Het is dus aan de notaris om te oordelen of sprake is van benadeling van schuldeisers bij het aangaan van huwelijkse voorwaarden. Omdat de notaris in de onderhavige zaak de akte huwelijkse voorwaarden en verdeling op 17 juli 2012 heeft laten passeren, moet derhalve uitgangspunt zijn dat de notaris heeft geoordeeld dat er geen sprake is/was van gevaar voor benadeling van schuldeisers. Naderhand vernietigen is dan ook niet meer mogelijk, net zo min als een rechterlijke toets achteraf. [gedaagde] verwijst in dit verband ook nog naar hetgeen mr. P.W. van der Ploeg hierover heeft opgemerkt in WPNR 1957-4501/4502, p. 346 ev. Gelet op een en ander dient volgens [gedaagde] de vordering van de curator te worden afgewezen.
4.5.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar betoog. Op zichzelf is het juist dat sinds 1 januari 2012 geen voorafgaande rechterlijke toets meer plaatsvindt voor het staande het huwelijk maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden. [gedaagde] heeft ook terecht erop gewezen dat blijkens de Parlementaire Geschiedenis van de ‘Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)’ de toets dat er sprake is van benadeling van schuldeisers is overgenomen door de notaris. Dit laat echter onverlet dat een rechterlijke toets achteraf, ook waar het gaat om staande het huwelijk maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden, nog immer kan plaatsvinden. Onder het oude recht gold reeds dat rechterlijke goedkeuring de huwelijkse voorwaarden niet onaantastbaar maakte. Ondanks goedkeuring door de rechter bleven zij blootstaan aan vernietiging op grond van (bijvoorbeeld) wilsgebreken of het inroepen van de vernietigingsgrond door schuldeisers op grond van de actio pauliana. Uit niets blijkt dat aan deze praktijk een einde is gekomen na de wetswijziging van 1 januari 2012. In de reeds genoemde Parlementaire Geschiedenis zijn hiervoor ook aanknopingspunten te vinden (TK 2005-2006, 28 867, nr. 9, blz. 19):
Thans kom ik tot een inhoudelijke beoordeling van de vraag of en zo ja onder welke nadere regeling de rechterlijke toetsing van staande huwelijk te maken of te wijzigen huwelijkse voorwaarden gemist kan worden. Daarbij kan in herinnering worden geroepen dat de rechterlijke toetsing sedert 2002 niet langer betrekking heeft op de vraag of voor het maken of wijzigen van de huwelijkse voorwaarden een ‘redelijke grond’ bestaat (artikel 119, derde lid, oud). Wel is gehandhaafd de toetsingsgrond ‘gevaar voor benadeling van schuldeisers’, terwijl met zoveel woorden is toegevoegd de voordien reeds uit artikel 121, eerste lid, voortvloeiende grond dat de voorwaarden niet strijdig mogen zijn met dwingende wetsbepalingen, de goede zeden of de openbare orde. Met betrekking tot deze grond meent de regering dat de verantwoordelijkheid van de notaris voorop moet staan. Dat er in aanvulling daarop daadwerkelijk een zinvolle taak voor de rechter is weggelegd om in het kader van deze toetsingsgrond onwenselijke situaties te keren, valt ernstig te betwijfelen. In het kader van de eerste tranche is erop gewezen dat in het kader van deze grond aan de orde kan komen de vraag of bij wijziging sprake is van misbruik van omstandigheden (…). Praktisch gesproken zal het de rechter evenwel, wanneer partijen hem door tussenkomst van de notaris om goedkeuring verzoeken, meestal ontbreken aan voldoende zicht op de concrete omstandigheden om zich daarover een oordeel te vormen. Bedacht kan voorts worden dat wanneer een echtgenoot door misbruik van omstandigheden wordt bewogen in te stemmen met wijziging van huwelijkse voorwaarden, daarop ook achteraf een beroep kan worden gedaan (artikel 3:44, eerste en derde lid).
4.6.
Nog duidelijker is de Parlementaire Geschiedenis van de ‘Wijziging van de titels 6 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (rechten en plichten echtgenoten en geregistreerde partners)’, waarnaar hiervoor (met de woorden: “in het kader van de eerste tranche”) wordt verwezen (TK 2000-2001, 27 084, nr. 5, blz. 18):
Achteraf is het mogelijk dat huwelijkse voorwaarden wegens wilsgebreken aan vernietiging bloot staan of dat bepaalde voorwaarden in strijd met de openbare orde of goede zeden worden geoordeeld. De leden van de commissie merkten op dat het vereiste van rechterlijke goedkeuring in de praktijk niet heeft kunnen verhinderen dat een van de partijen toch werd benadeeld. Zij wezen op een tweetal rechterlijke uitspraken. De rechterlijke goedkeuring heeft niet als oogmerk dat te verhinderen. In het voorgaande is dat aangegeven. Een dergelijke goedkeuring is geen garantie dat het allemaal wel goed zit. Op het moment van de goedkeuring kan een rechter, mede gelet op de beperkte informatie die hij heeft, niet overzien of bij voorbeeld door een van partijen gedwaald wordt. Los hiervan kan heel wel de vraag gesteld worden wat de zin is van de rechterlijke goedkeuring, als toch achteraf de huwelijkse voorwaarden wegens wilsgebreken aangetast kunnen worden en als schuldeisers zich achteraf via bij voorbeeld de actio pauliana op bescherming kunnen beroepen. (…)
De bestaande rechterlijke toetsing heeft als hiervoor uiteengezet twee doeleinden, die samenhangen met de gronden waarop de rechter toetst. Voorgesteld is de eerste toetsingsgrond (redelijke grond) te schrappen en de tweede (gevaar voor benadeling van schuldeisers) te handhaven. (…) De handhaving van de grond – gevaar voor benadeling van schuldeisers – is geschied, omdat er niet vanuit mag worden gegaan dat betrokkenen en de notaris de belangen van derden primair voor ogen zullen hebben bij de wijziging van de huwelijkse voorwaarden. Daarop toetst dan ook de rechter. Aan deze toetsing voorafgaande aan de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden doet niet af dat achteraf een schuldeiser zich via de actio pauliana op bescherming kan beroepen. Samengevat zijn er twee duidelijke redenen om de rechterlijke goedkeuring te handhaven: enerzijds de preventieve werking van de goedkeuring en anderzijds de bescherming van de belangen van schuldeisers.
4.7.
Dat de rechterlijke goedkeuring van huwelijkse voorwaarden staande het huwelijk vervolgens later, per 1 januari 2012, alsnog is afgeschaft betekent geenszins dat ook de mogelijkheid van een schuldeiser/curator om zich achteraf via de actio pauliana/ faillissementspauliana op bescherming te beroepen is komen te vervallen. Dit volgt in ieder geval niet uit de Parlementaire Geschiedenis van de ‘Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)’. Dat deze mogelijkheid heeft bestaan en thans nog steeds bestaat ligt ook voor de hand, nu een schuldeiser, maar ook een curator, in een zaak als de onderhavige (achteraf) toegang tot de rechter moet kunnen hebben. [gedaagde] heeft in dit verband onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan tot een ander oordeel moet worden gekomen. De in de conclusie van antwoord opgenomen opvatting van mr. P.W. van der Ploeg maakt dit niet anders. Deze opvatting dateert van 1957 en is nooit in de jurisprudentie met zoveel woorden bevestigd, zodat daaraan niet al te veel waarde (meer) moet worden gehecht.
4.8.
Een en ander leidt tot de conclusie dat ook wanneer het gaat om het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk, voor de curator beroep openstaat op artikel 42 Fw.
4.9.
[gedaagde] betwist voorts dat er sprake is van benadeling van schuldeisers. Zij verwijst naar artikel 1:102 BW, dat bepaalt dat na ontbinding van de gemeenschap ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk blijft voor gemeenschapsschulden waarvoor hij voordien aansprakelijk was en dat voor andere gemeenschapsschulden hij hoofdelijk met de andere echtgenoot verbonden is, met dien verstande dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen. [gedaagde] heeft, zo stelt zij, medio 2012, na het passeren van de akte huwelijkse voorwaarden en verdeling, een Duitse ‘kleine GmbH’ opgericht, namelijk Accessio International UG. Zij wilde voor zichzelf een inkomen genieten, los van [gefailleerde]. [gedaagde] verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad van 21 februari 1997 (NJ 1998, 205), waarin is bepaald dat in het kader van het opstellen van huwelijkse voorwaarden geen sprake is van benadeling, indien schuldeisers van de ene ‘wederhelft’ zich niet meer kunnen verhalen op toekomstige goederen van de andere ‘wederhelft’. Ook hierom dient volgens [gedaagde] de vordering van de curator te worden afgewezen.
4.10.
Er is sprake van benadeling van schuldeisers indien zij werkelijk in hun verhaalsmogelijkheden blijken te zijn beperkt. Daarbij moet de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling worden vergeleken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft.
4.11.
Wat er verder ook zij van de stelling van [gedaagde] met betrekking tot artikel 1:102 BW, aangenomen moet worden dat in de onderhavige zaak de gezamenlijke schuldeisers zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. De echtelijke woning te [adres] is door het aangaan van de huwelijkse voorwaarden slechts voor de helft uitwinbaar. Daarmee is dus de helft van de overwaarde in de echtelijke woning buiten werking van het faillissement van [gefailleerde] komen te vallen. Wanneer [gefailleerde] en [gedaagde] geen huwelijkse voorwaarden hadden laten opmaken, was dit niet het geval geweest en hadden de schuldeisers zich (in beginsel) kunnen verhalen op de totale overwaarde in de echtelijke woning. Op dit verschil ziet de benadeling van de schuldeisers.
4.12.
De verwijzing van [gedaagde] naar het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 1997 maakt het voorgaande niet anders. In die zaak is bepaald dat artikel 1:102 BW voorziet in de bescherming van schuldeisers voor wat betreft de mogelijkheid van verhaal op baten die in de toekomst in de gemeenschap zullen vallen. Op grond van dit arrest is van benadeling van schuldeisers dus geen sprake, indien toekomstig inkomen of vermogen van de echtgenoot die de gemeenschapsschulden niet is aangegaan aan verhaal door de schuldeisers wordt onttrokken. De onderhavige zaak ziet op een andere situatie.
4.13.
Ten slotte stelt [gedaagde] dat zelfs al zou er wel sprake zijn van benadeling van schuldeisers, [gedaagde] en [gefailleerde] niet wisten en ook niet behoorden te weten dat er sprake zou zijn van benadeling. De notaris had als deskundige/degene die de ‘benadelingstoets’ diende te hanteren [gedaagde] en [gefailleerde] daarop moeten wijzen en de akte niet moeten laten passeren. Om deze reden komt de curator volgens [gedaagde] eveneens geen beroep toe op vernietiging van de akte huwelijkse voorwaarden en verdeling.
4.14.
Van wetenschap van benadeling van schuldeisers als bedoeld in artikel 42 lid 1 juncto lid 2 Fw is sprake indien ten tijde van de handeling het faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien voor zowel de schuldenaar als degene met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte. Dit uitgangspunt brengt mee dat de curator die op de voet van artikel 42 Fw een rechtshandeling vernietigt in beginsel de bewijslast draagt van feiten en omstandigheden die meebrengen dat het faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien voor de schuldenaar en degene met of jegens wie hij de rechtshandeling verrichtte. Echter, indien zich een van de in artikel 43 lid 1 Fw bedoelde omstandigheden voordoen, wordt behoudens tegenbewijs vermoed dat de schuldenaar en degene met of jegens wie hij de rechtshandeling verrichtte, met een redelijke mate van waarschijnlijkheid het faillissement en een tekort daarin hebben kunnen voorzien. Het moet daarbij wel gaan om rechtshandelingen die binnen een jaar voor de faillietverklaring zijn verricht en waartoe de schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang van die termijn had verplicht.
4.15.
In deze zaak gaat het om het staande het huwelijk maken van huwelijkse voorwaarden. Niet in geschil is dat dit een onverplichte rechtshandeling betreft, door [gefailleerde] als schuldenaar verricht met zijn echtgenote, [gedaagde], als bedoeld in artikel 43 lid 1 aanhef en sub 3 onder a Fw. Hiervoor is reeds geoordeeld dat de gezamenlijke schuldeisers door de betreffende rechtshandeling zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Ten slotte staat vast dat deze rechtshandeling is verricht binnen een jaar voor de faillietverklaring van [gefailleerde] en dat [gefailleerde] zich niet reeds voor de aanvang van die termijn daartoe had verplicht. Dit betekent dat is voldaan aan alle vereisten van artikel 43 lid 1 aanhef en sub 3 onder a Fw, zodat, behoudens tegenbewijs, wordt vermoed dat [gefailleerde] en [gedaagde] met een redelijke mate van waarschijnlijkheid het faillissement en een tekort daarin hebben kunnen voorzien.
4.16.
Het in voornoemd artikel bedoelde tegenbewijs kan worden geleverd door feiten en omstandigheden te bewijzen die het wettelijk vermoeden onaannemelijk maken of uitsluiten. Daarbij is voldoende dat het wettelijk vermoeden wordt ontzenuwd.
4.17.
[gedaagde] stelt in dit verband slechts dat zij en [gefailleerde] niet wisten en ook niet behoorden te weten dat er sprake zou zijn van benadeling. De notaris had als deskundige/degene die de ‘benadelingstoets’ diende te hanteren [gefailleerde] en [gedaagde] op die benadeling moeten wijzen en de akte niet moeten laten passeren.
4.18. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze weinige feiten en omstandigheden onvoldoende om het wettelijk vermoeden van wetenschap van benadeling te weerleggen. In ieder geval kan [gedaagde] niet volstaan met een blote betwisting van de wetenschap van benadeling. Bovendien neemt een informatieplicht aan de zijde van de notaris met betrekking tot de (eventuele) benadeling van schuldeisers het bewijsvermoeden van artikel 43 lid 1 aanhef en sub 3 onder a Fw niet weg. [gedaagde] heeft het wettelijk vermoeden dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat niet wordt toegekomen aan bewijslevering van deze door [gedaagde] in het kader van die betwisting aangevoerde feiten en omstandigheden (vergelijk ook Hoge Raad 22 december 2009, NJ 2010, 273).
4.19. De slotsom is dat [gedaagde] het wettelijk vermoeden als bovenbedoeld niet heeft weerlegd, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat de op 17 juli 2012 opgemaakte huwelijkse voorwaarden als paulianeus in de zin van artikel 42 Fw en mitsdien als vernietigbaar dienen te worden aangemerkt. Daarmee ligt de primaire vordering van de curator voor toewijzing gereed.
4.20.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 92,82
- griffierecht € 274,00
- salaris advocaat €
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.270,82

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de curator terecht bij aangetekende brief van 22 maart 2013 de op 17 juli 2012 tussen [gefailleerde] en [gedaagde] overeengekomen huwelijkse voorwaarden heeft vernietigd,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.270,82,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.
Coll.: MvG