ECLI:NL:RBGEL:2014:2099

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
C/05/259070 / FA RK 14-519
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en toepassing van jusvergelijking in voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 maart 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J. Driessen, verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde partneralimentatie van € 7.294,00 bruto per maand te verlagen naar € 3.500,00 bruto per maand, met het argument dat de rechtbank in de eerdere beschikking van 24 januari 2014 geen jusvergelijking had toegepast. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.H.J. Spee, verzocht de rechtbank om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en om hem in de kosten van de procedure te veroordelen.

De rechtbank oordeelde dat het achterwege laten van een jusvergelijking in deze zaak in strijd was met de redelijkheid, vooral gezien het grote verschil in besteedbaar inkomen tussen de partijen. De rechtbank stelde vast dat de vrouw, na de eerdere beschikking, een netto besteedbaar inkomen had van ruim € 4.600,00, terwijl de man slechts over € 2.500,00 beschikte. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de partneralimentatie in de eerste procedure te hoog was vastgesteld en niet voldeed aan de wettelijke vereisten.

De rechtbank heeft de partneralimentatie vervolgens herzien en vastgesteld op € 5.308,00 per maand, met ingang van 1 december 2013. De rechtbank benadrukte dat de vrouw niet verplicht was om het teveel ontvangen bedrag terug te betalen, gezien het consumptieve karakter van de alimentatie. De rechtbank besloot dat iedere partij zijn eigen kosten diende te dragen en wees het overige verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/259070 / FA RK 14-519
Datum uitspraak: 18 maart 2014
beschikking wijziging voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[naam](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. B.J. Driessen te Nijmegen,
tegen
[naam](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. G.H.J. Spee te Nijmegen.
Gezien de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 12 februari 2014;
  • een faxbericht (met bijlagen) namens de man, ingekomen op 3 maart 2014;
  • een faxbericht (met bijlagen) namens de man, ingekomen op 3 maart 2014;
  • de ter zitting namens de vrouw overgelegde pleitnota;
  • de ter zitting namens de man overgelegde pleitnota met bijlagen.
Gehoord ter terechtzitting met gesloten deuren van 4 maart 2014:
  • de man, bijgestaan door mr. Driessen voornoemd;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Spee voornoemd.

De feiten

1.
Partijen zijn op 7 augustus 2007 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.
De rechtbank heeft op verzoek van de vrouw bij beschikking van 24 januari 2014 een voorlopige voorziening getroffen (hierna: de eerste beschikking of procedure). De vrouw heeft in die procedure verzocht om toekenning van het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning en om toekenning van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (partneralimentatie) van €10.890,00 bruto per maand met ingang van 1 december 2013. De man heeft een behoefte- en draagkrachtverweer gevoerd. De rechtbank heeft in haar beschikking van 24 januari 2014 allereerst de bij de vrouw bestaande behoefte aan ondersteuning door de man vastgesteld. Uitgegaan is van de vuistregel dat de behoefte kan worden gesteld op 60% van het netto gezinsinkomen van partijen gedurende de periode dat zij nog samenwoonden. Hierbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het netto besteedbaar inkomen in de zin van die vuistregel (winst en overig inkomen verminderd met belastingen) niet mag worden verminderd met door de man gestelde, maar door de vrouw betwiste, uitgaven ten behoeve van de verbouwing van hun woning, omdat die uitgaven een niet in aanmerking te nemen besteding van dat inkomen zijn. Rekening houdend met die vuistregel en met het eigen inkomen van de vrouw heeft de rechtbank de aanvullende behoefte van de vrouw gesteld op € 4.332,00 netto per maand, of € 9.266,00 bruto per maand. De rechtbank heeft de draagkrachtruimte van de man vastgesteld op € 6.237,00 netto per maand en hiervan 60% als draagkracht aangemerkt, ofwel € 3.742,00 netto per maand. Gebruteerd is dat een bedrag van € 7.294,00 per maand.
3.
Bij genoemde beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van deze datum is onder andere bepaald dat de man met ingang van 1 december 2013 ten titel van partneralimentatie € 7.294,00 bruto per maand aan de vrouw zal betalen. Ten gevolge van deze beschikking kan de vrouw beschikken over een aanzienlijk hoger besteedbaar inkomen dan de man. Het verschil bedraagt meer dan € 2.000,00 netto per maand.

Het verzoek en het verweer

4.
De man heeft de rechtbank verzocht voormelde beschikking voorlopige voorzieningen te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat hij met ingang van 1 februari 2014 ten titel van partneralimentatie € 3.500,00 bruto per maand aan de vrouw zal betalen, dan wel een zodanig bedrag en met ingang zodanige datum zoals de rechtbank juist acht. Hij stelt dat de rechtbank in voormelde beschikking van een onjuiste voorstelling van zaken is uitgaan, meer in het bijzonder is niet gebleken dat de rechtbank een jusvergelijking heeft toegepast, in het verlengde waarvan de uitkomst niet in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven en normen en aldus de beschikking op grond van artikel 824 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient te worden gewijzigd. In dit verband brengt hij naar voren dat de genomen beslissing niet redelijk is, aangezien bij het in stand laten daarvan de vrouw de beschikking heeft over € 4.575,00 netto en de man slechts de beschikking heeft over € 2.429,00 netto. De vrouw wordt alsdan ten opzichte van de man ernstig bevoordeeld, hetgeen niet de bedoeling van het huidige alimentatiesysteem is of kan zijn. Indien bij de vorige beslissing een jusvergelijking zou zijn gemaakt zou de uitkomst anders zijn geweest. Naar de mening van de man is de rechtbank om die reden in haar beslissing uitgegaan van onvolledige gegevens, in het verlengde waarvan een nieuwe integrale behandeling is gerechtvaardigd. De man voert daarnaast aan dat de behoefte van de vrouw in de eerste beschikking onjuist is vastgesteld omdat bij toepassing van de zogenaamde 60% vuistregel van een te hoog gezinsinkomen is uitgegaan. Volgens de man zijn uit het netto besteedbare inkomen van partijen in de afgelopen jaren veel uitgaven rechtstreeks ten behoeve van de verbouwing van de echtelijke woning gedaan en moet het besteedbare inkomen met die uitgaven worden verminderd. De man verzoekt de vastgestelde partneralimentatie op grond van toepassing van de jusvergelijking te verminderen naar € 5.266,00 per maand. Indien tevens uit wordt gegaan van een lagere behoefte van de vrouw, dient de partneralimentatie op € 3.500,00 per maand te worden gesteld.
5.
De vrouw verzoekt de rechtbank de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren en voorts te bepalen dat hij in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld. Het feit dat de rechtbank heeft verzuimd een jusvergelijking toe te passen kan naar de mening van de vrouw geen grond vormen om de beschikking te wijzigen. Er gelden zwaardere eisen voor de wijziging van voorlopige voorzieningen dan het geval is in een normale wijzigingsprocedure ex artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek (BW), aldus de vrouw. Voorts is zij van mening dat met de term onjuiste of onvolledige gegevens wordt gedoeld op een onjuiste of onvolledige voorstelling van feiten terwijl de man thans een heroverweging van de feiten wenst. De feiten en omstandigheden zijn hetzelfde gebleven. De man wil enkel bewerkstelligen dat de rechtbank de feiten opnieuw weegt en alsnog een jusvergelijking toepast, aldus de vrouw. Zij betwist dat de rechtbank in het kader van de vaststelling van partneralimentatie genoodzaakt zou zijn een jusvergelijking te maken. Tot slot voert de vrouw verweer tegen de door de man verzochte ingangsdatum. Zij wijst erop dat het verzoekschrift in de vorige procedure in november 2013 al is ingediend. Zij heeft behoefte aan de onderhoudsbijdrage ten laste van de man.

De beoordeling van het verzoek

6.
De man verzoekt wijziging van de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie. Ingevolge artikel 824 lid 2 Rv kan – voor zover in deze zaak van belang - een bij wijze van voorlopige voorziening gegeven beschikking worden gewijzigd of ingetrokken indien bij het geven van die beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken omstandigheden in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Tevens is van belang dat met betrekking tot andere dan voorlopige voorzieningen in het vierde lid van artikel 1:401 BW is opgenomen dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Voldoet de vastgestelde bijdrage niet aan de wettelijke vereisten?
7.
Alhoewel dat niet met zoveel woorden in artikel 824 Rv is vermeld, waar dat bij artikel 1:401 BW wel het geval is, moet ervan worden uitgegaan dat ook artikel 824 Rv als voorwaarde stelt dat de als voorlopige voorziening vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Voor wat betreft die wettelijke vereisten volgt uit artikel 1:397 BW dat rekening moet worden gehouden met de behoefte van de genieter en de draagkracht van de betaler van de bijdrage. Bij partneralimentatie, zoals hier aan de orde, kunnen ook nog andere omstandigheden een rol spelen.
8.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 1:397 BW met zich dat niet alleen geïsoleerd de (minimale) behoefte en de (maximale) draagkracht worden vastgesteld, maar dat ook het hieruit voortvloeiende financiële gevolg voor beide partijen in onderlinge samenhang in ogenschouw wordt genomen. Als, zoals in onderhavige zaak, sprake is van een hoge behoefte en een hoge draagkracht, kan het vaststellen van de bijdrage op het maximum van de draagkracht ertoe leiden dat de ontvanger uiteindelijk meer te besteden heeft dan de betaler. In de praktijk wordt dit effect voorkomen door het maken van een zogenaamde “jusvergelijking”. Door middel van een dergelijke vergelijking wordt berekend bij welke partneralimentatie beide partijen een ongeveer gelijk besteedbaar inkomen overhouden. De rechtbank wijst in dit verband op paragraaf 5.3 van het Rapport Alimentatienormen, welk rapport door de rechtbank in haar eerste beschikking tot uitgangspunt is genomen. In deze paragraaf wordt aanbevolen bij het vaststellen van partneralimentatie een jusvergelijking op te maken teneinde ervoor te zorgen dat de ontvanger van de alimentatie geen hoger besteedbaar inkomen heeft dan de betaler daarvan.
9.
De rechtbank acht het achterwege laten van een jusvergelijking en het daardoor vaststellen van de partneralimentatie op een hoger bedrag in dit geval in strijd met de redelijkheid. Zij ziet, behoudens uitzonderingen, geen reden waarom de ontvanger van de alimentatie beter in staat moet worden gesteld zijn huwelijksgerelateerde behoefte te blijven vervullen dan de betaler. Bij een gering verschil hoeft dat niet onredelijk te zijn, maar bij een zo groot verschil als in deze zaak aan de orde – onbestreden is dat het gaat om een verschil van meer dan € 2.000,00 per maand – is dat wel het geval. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de partneralimentatie in de eerste procedure ten gevolge van het achterwege laten van een jusvergelijking op een te hoog bedrag is vastgesteld en niet voldoet aan de wettelijke vereisten.
Is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens?
10.
Voor de vraag of de rechtbank bij haar eerste beschikking is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens in de zin van artikel 824 Rv, sluit de rechtbank aan bij de jurisprudentie inzake artikel 1:401 lid 4 BW. Uit die jurisprudentie blijkt dat de reikwijdte van dit laatste artikel ruim moet worden opgevat (zie bijvoorbeeld HR12 februari 2010, ECLI NL:HR:2010:BK5026). Zo is sprake van het uitgaan van onjuiste of onvolledige gegevens als sprake is geweest van een vergissing van de rechter of als weliswaar alle relevante (inkomens-)gegevens in de beschikking zijn opgenomen, maar de rechter zich zonder nadere motivering slechts op één van die gegevens baseert. Aan wie de onjuistheid of onvolledigheid van die gegevens is te wijten, maakt hierbij niet uit. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook de thans aan de orde zijnde situatie onder het uitgaan van onjuiste of onvolledige gegevens worden gevat. Weliswaar blijkt uit de stukken van de 1e procedure dat de man niet om het maken van een jusvergelijking heeft verzocht, maar dat neemt niet weg dat de rechtbank aan de hand van de beschikbare gegevens had kunnen constateren dat vaststelling van de partneralimentatie op het bedrag van € 7.294,00 per maand ertoe zou leiden dat het besteedbaar inkomen van de vrouw aanzienlijk hoger zou worden dan dat van de man. De rechtbank heeft dit kennelijk over het hoofd gezien en heeft daarom het maken van een jusvergelijking achterwege gelaten. Hier is sprake van een, als het uitgaan van onjuiste of onvolledige gegevens aan te merken, vergissing van de rechtbank. Anders dan de vrouw stelt, is geen sprake van herwaardering van de feiten of van een andere toepassing van het recht.
Is sprake van een evident geval dat wijziging rechtvaardigt?
11.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals de vrouw terecht stelt, de wetgever met het opnemen van de zinsnede “in zodanige mate” en “alle betrokken belangen in aanmerking genomen” tot uitdrukking heeft gebracht dat niet iedere wijziging in omstandigheden en niet iedere onjuistheid of onvolledigheid van gegevens waarvan de rechtbank is uitgegaan tot een wijziging of intrekking kan leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het daarbij moet gaan om evidente, zeer sprekende gevallen en dat de wetgever een eventuele wijzigingsmogelijkheid, mede ter voorkoming van een verkapt hoger beroep, aan een streng criterium heeft willen binden.
12.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt in de onderhavige situatie aan dit strenge criterium voldaan. Uitgaande van de door de rechtbank in haar eerste beschikking vastgestelde partneralimentatie van € 7.294,00 kan de vrouw beschikken over een netto besteedbaar inkomen, opgevat in eerdergenoemde zin, van ruim € 4.600,00 en de man van ruim € 2.500,00. Hier is sprake van een dusdanig groot verschil dat sprake is van een zeer sprekend geval van vaststelling van de partneralimentatie op een te hoog bedrag. De rechtbank zal daarom de partneralimentatie na uitvoering van een jusvergelijking nader vaststellen op € 5.308,00 per maand. Een afschrift van de berekening wordt aan deze beschikking gehecht.
Is de behoefte van de vrouw te hoog vastgesteld?
13.
Aan het standpunt van de man dat de rechtbank in haar eerste beschikking de behoefte van de vrouw op een te hoog bedrag heeft vastgesteld, gaat de rechtbank voorbij. Uit met name overweging 4.11 van de beschikking van 24 januari 2014 blijkt dat de rechtbank het standpunt van de man, dat bij toepassing van de 60% vuistregel voor het bepalen van de behoefte de direct uit het inkomen betaalde verbouwingskosten buiten beschouwing moeten blijven, heeft verworpen. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het inkomen dat de man feitelijk heeft ontvangen gedurende het huwelijk bepalend is voor de behoefte, ongeacht het doel waaraan het inkomen is gespendeerd. Hier is sprake van een weloverwogen beslissing van de rechtbank over toepassing van de eerder genoemde 60% vuistregel. Het behandelen van deze klacht zou leiden tot een verboden heroverweging van een eerder door de rechtbank genomen beslissing. Hoger beroep tegen een als voorlopige voorziening genomen beschikking is immers uitgesloten.
Conclusie
14.
De rechtbank stelt de partneralimentatie vast op € 63.800,00 per jaar, ofwel € 5.317,00 per maand. De berekening van dit bedrag is hieronder opgenomen.
fiscaal
reëel
fiscaal
reëel
winst vóór za en mkb
167
167
loon
39.131
39.131
totaal arbeidsinkomen
167
167
39.131
39.131
zelfstandigenaftrek
-7.28
mkb vrijstelling
-22.361
eigen woning forfait
2.556
eigen woning rente
-8.52
-8.52
-8.52
-8.52
alimentatie
-63.8
-63.8
63.8
63.8
premies aov
-13.668
-13.668
belastbaar inkomen
51.371
96.967
IB/PVV
20.446
43.64
algemene heffingskorting
1.468
1.366
arbeidskorting
367
2.097
totaal IB
18.611
-18.611
40.177
-40.177
zvw premie
-2.776
netto inkomen per jaar
59.625
54.234
netto inkomen per maand
4.969
4.519
Bijstandsnorm
948
948
Huur
224
hyporente aftrekbaar
hyporente niet aftrekbaar
237
vaste lasten ew
48
48
huur in bijstandsnorm
-224
-224
extra woonlasten
285
285
-176
-176
premie zvw
124
134
premie zvw in bijstandsnorm
-39
-39
premie aov
extra overige lasten
85
85
95
95
draagkrachtruimte
3.651
3.652
15.
Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank de partneralimentatie met ingang van 1 december 2013 verminderen naar € 5.308,00 per maand, met dien verstande dat hetgeen de vrouw, vanwege het consumptieve karakter van de alimentatie, meer heeft ontvangen niet terug hoeft te worden betaald. Omdat deze procedure voortvloeit uit de verbroken relatie van partijen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het andersluidende verzoek van de vrouw wordt afgewezen.

De beslissing

De rechtbank
1.
wijzigt de beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 24 januari 2014 in die zin, dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, met ingang van 1 december 2013 nader wordt gesteld op € 5.308,00 per maand, met dien verstande dat hetgeen zij meer heeft ontvangen niet behoeft te worden terugbetaald;
2.
bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.I. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Strik als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2014.