ECLI:NL:RBGEL:2014:2236

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
05/821291-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Beljaars
  • mr. Van Lookeren Campagne
  • mr. Knoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een minderjarige in Zelhem

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een 13-jarig meisje in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2009 te Zelhem. De rechtbank kwam tot een ander oordeel dan de officier van justitie over de frequentie van de gepleegde handelingen. De verdachte werd op 25 juni 2013 aangehouden na een aangifte van het slachtoffer, die op 5 februari 2013 was gedaan. Tijdens de zitting op 19 maart 2014 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, maar de verdediging betwistte de frequentie van de handelingen zoals door het slachtoffer was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer, die op het moment van de feiten 13 jaar oud was. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van drie maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 120 uren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en zijn bereidheid om mee te werken aan reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Team strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]05/821291-13
Uitspraak d.d. 2 april 2014
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum 1],
wonende te[adres]
Raadsman mr. J. Zeegers, advocaat te Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2014.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009
tot en met 31 augustus 2009 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, in ieder geval in
Nederland,
met [slachtoffer], geboortedatum [geboortedatum 2],
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], door
- zich door haar te laten pijpen en/of
- door één of meer van zijn vingers in haar vagina te brengen en/of haar
vagina te likken en/of
- zich door haar te laten aftrekken en/of
- haar borsten te betasten en/of
- met haar te tongzoenen,
terwijl die [slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt;
art 245 Wetboek van Strafrecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding tot het onderzoek
Naar aanleiding van een eerdere telefonische melding vond er op 17 januari 2013 een informatief gesprek plaats door een aantal politiemensen van de afdeling zeden met [slachtoffer]. Vervolgens werd op 5 februari 2013 door [slachtoffer] aangifte gedaan tegen [verdachte] van seksueel misbruik. In dat verband is verdachte op 25 jun i 2013 aangehouden en in verzekering gesteld.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, met uitzondering van onderdeel “laten pijpen”. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zoals door de officier is geconcludeerd, maar dan wel in de context dat dit – behoudens het tongzoenen, hetgeen vaker is voor gevallen – twee tot drie keer is gebeurd en niet in de frequentie waar de officier vanuit is gegaan, te weten dat dit 30 tot 50 keer zou zijn gebeurd. Ter terechtzitting heeft de raadsman het standpunt van de verdediging toegelicht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangezien verdachte zowel bij de politie [2] als ter terechtzitting [3] duidelijk en ondubbelzinnig een bekennende verklaring heeft afgelegd, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Naast deze verklaring van verdachte is voor het bewijs voorhanden de aangifte van [slachtoffer] [4] .
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009
tot en met 31 augustus 2009 te Zelhem, gemeente Bronckhorst,
met [slachtoffer], geboortedatum [geboortedatum 2],
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], door
- door één of meer van zijn vingers in haar vagina te brengen en/of
- zich door haar te laten aftrekken en/of
- haar borsten te betasten en/of
- met haar te tongzoenen,
terwijl die [slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert het navolgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling zoals door de reclassering geadviseerd.
Voor de strafmaat heeft de officier met name laten wegen de bijzondere ernst van de gepleegde feiten met een erg jong meisje, het overwicht dat hij daarbij had en de frequentie van de strafbare handelingen, waarbij de officier is uitgegaan van hetgeen door aangeefster is verklaard (30 tot 50 keer) en de impact die dit heeft gehad op het slachtoffer. Daarnaast heeft de officier laten meewegen het blanco strafblad van verdachte het advies van de reclassering.
Door de raadsman is aangevoerd dat kan worden volstaan met het opleggen van een maximale werkstraf van 240 uren en daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geformuleerd en een onvoorwaardelijk strafdeel van één dag gevangenisstraf in verband met de Wet beperking taakstraf. Verdachte beseft dat hij fout heeft gehandeld en dat het geen gelijkwaardige relatie was, hoewel verdachte – die niet voor niets is aangewezen op een Wajong-uitkering – ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten ook niet functioneerde op het niveau van zijn kalanderleeftijd. Verdachte heeft volledig meegewerkt aan het onderzoek, hij heeft een blanco strafblad, heeft zelf hulp gezocht en is in behandeling gegaan.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft verder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als 27-jarige man schuldig gemaakt aan ontucht met een destijds 13-jarig meisje. Verdachte heeft dusdoende inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van dit slachtoffer, waarbij hij (mede) gericht was op zijn eigen seksuele behoeftebevrediging. De minderjarige bevond zich ten tijde van het misbruik in een kwetsbare fase van haar ontwikkeling. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat de gevolgen voor haar verstrekkend zijn geweest. Verdachte heeft zich schuldbewust opgesteld.
De rechtbank houdt er rekening mee dat de ontucht van beperkte omvang is geweest. De verklaring die verdachte daarover heeft afgelegd komt de rechtbank authentiek voor, terwijl de verklaring van het slachtoffer omtrent de frequentie van de ontucht anders dan het (tong)zoenen reden voor twijfel geeft. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring die verdachte daarover heeft afgelegd, welke frequentie dan ook bepalend is voor de strafmaat.
Bij een en ander wordt eveneens meegewogen dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank heeft verder de persoonlijke omstandigheden van verdachte laten meewegen zoals die uit het reclasseringsrapport naar voren komen en de indruk die de rechtbank ter zitting heeft gekregen van de persoon van verdachte.
Door de reclassering is geadviseerd verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel een meldplicht en een ambulante behandelverplichting op te leggen, waartoe verdachte zich bereid heeft verklaard.
De rechtbank acht alles afwegend een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur op zijn plaats. De in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht geregelde beperking voor het opleggen van een taakstraf is niet van toepassing, nu de pleegperiode is gelegen vóór 3 januari 2012, de datum waarop die bepaling in werking is getreden.
Vordering tot schadevergoeding en/of schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer], bijgestaan door mr. Kool, heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 4.395,28 ter zake de geleden schade gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde. Gevorderd wordt aan vergoeding voor immateriële schade een bedrag van € 4.150,00 met de wettelijke rente over dat bedrag ad € 174,19. Als vergoeding voor materiële schade wordt gevorderd een bedrag van € 71,09 (reiskosten aangifte / reiskosten naar advocaat / bijwonen zitting / factuur medisch dossier GGNet / gesprek OvJ). Daarnaast is als kosten voor rechtsbijstand gevorderd een bedrag van € 768,00 conform het liquidatietarief. Ter zitting heeft mr. Kool de vordering toegelicht aan de hand van haar schriftelijke notitie.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover gevorderd en toekenning van de kosten voor rechtsbijstand, alsmede met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over de materiële kosten. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen in verband met de betwiste causaliteit, subsidiair dat de vordering dient te worden gematigd in verband met de substantieel mindere frequentie van de ontucht. De kosten voor rechtsbijstand dienen te worden beperkt tot de eigen bijdrage door de benadeelde partij te voldoen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Aangezien er geen discussie bestaat omtrent de materiële kosten zal die post tot het gevorderde bedrag van
€ 70,09 worden toegewezen.
De rechtbank begroot de immateriële schade in redelijkheid op een bedrag van € 750,00.
De door de benadeelde partij geclaimde proceskosten (honorarium advocaat) begroot de rechtbank aan de hand van het liquidatietarief, waarbij de rechtbank de verrichtingen van de advocaat van de benadeelde partij waardeert op 2 punten.
De benadeelde partij kan voor het overige de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart, zoals hiervoor overwogen,
bewezendat verdachte
het tenlastegelegdeheeft begaan;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
en verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
  • bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van
  • stelt als
1.
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2.
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3.
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij reclassering te Zutphen aan de Houtwal 16d (0575-582744) en zich vervolgens gedurende het reclasseringstoezicht zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht
(meldplicht);
 stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde zich onder behandeling zal stellen bij forensische ambulante polikliniek om inzicht te krijgen in de relatie tussen de psychische problemen en het delictgedrag en zich alsdan zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling of behandelaar zullen worden gegeven (
ambulante behandeling);
 veroordeelt de verdachte tot de navolgende
taakstraf, te weten:
een
werkstrafgedurende
120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij[slachtoffer]van een bedrag van
€ 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2009 en met betaling van de kosten van het geding, bestaande uit de
advocaatkostenten bedrage van
€ 768,00en de kosten van en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, een bedrag
te betalen van € 750,00vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2009, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 15 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Aldus gewezen door mr. Beljaars, voorzitter, mr. Van Lookeren Campagne en mr. Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het stamproces-verbaal van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, Team Recherche Achterhoek, gedateerd 20 augustus 2013, opgemaakt door de verbalisant brigadier [verbalisant] (voor zover niet anders is vermeld).
2.Verklaring verdachte, doorgenummerde dossierpag. 84.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 19 maart 2014.
4.Aangifte[slachtoffer], doorgenummerde dossierpag. 34, 37 en 38.