ECLI:NL:RBGEL:2014:2237

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
05/720057-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M. van Gorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdeling in Nederland verblijven met inreisverbod

De Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 2 april 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 44-jarige man, die verdacht werd van het verblijven in Nederland als vreemdeling, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte was op 4 maart 2014 in Heijen, gemeente Gennep, aangetroffen, terwijl hij wist van een inreisverbod dat was uitgevaardigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 30 augustus 2012.

Tijdens de zitting op 19 maart 2014 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.F. Wijngaarden. Aangezien de verdachte de Nederlandse taal niet verstond, was er een beëdigd tolk in de taal Dari aanwezig. De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, eiste een gevangenisstraf van twee maanden. De verdediging voerde aan dat de verdachte in vreemdelingenbewaring was gesteld en dat de terugkeerprocedure niet volledig was doorlopen, wat volgens de Terugkeerrichtlijn zou betekenen dat de strafoplegging in strijd zou zijn met de richtlijn.

De politierechter oordeelde dat het niet doorlopen van de terugkeerprocedure niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar dat het wel een rol speelde bij de strafoplegging. De rechter concludeerde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om Nederland te verlaten. De politierechter achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen, omdat de terugkeerprocedure niet was aangetoond als volledig doorlopen. De uitspraak werd gedaan op 2 april 2014, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720057-14
Datum zitting : 19 maart 2014
Datum uitspraak : 2 april 2014 (13.30 uur)
TEGENSPRAAK
Vonnis van de politierechter in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in [adres].
raadsman : mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 maart 2014 te Heijen, gemeente Gennep, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (bij beschikking van de IND d.d. 30 augustus 2012).

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 19 maart 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam.
Aangezien verdachte blijk geeft niet de Nederlandse taal te verstaan doch wel de taal Dari is in de zaal van de terechtzitting een tolk in de taal Dari aanwezig om bijstand te verlenen.
Het onderzoek heeft daarom plaats met bijstand van een persoon, die opgeeft te zijn: mevrouw N. Deetman - Eskandari, beëdigd tolk in de taal Dari (BTV 1122).
Al hetgeen ter terechtzitting wordt gesproken of voorgelezen, is door de tolk vertaald.
De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie / De beslissing inzake het bewijs
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat zijn cliënt inmiddels in vreemdelingenbewaring is gesteld in een detentiecentrum te Rotterdam. Bij schrijven van 17 maart 2014 gericht aan de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, betreffende [verdachte] deelt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst dat aan de hand van een vertrekgesprek op 12 maart 2014 (opnieuw) een vlucht is aangevraagd en dat de vluchtdatum tot op heden nog niet bekend is. De raadsman wijst dienaangaande naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 november 2012 (BY2536):
… Nu het enig doel van vreemdelingenbewaring kan zijn te komen tot uitzetting, is het hof van oordeel dat de staat daarmee de terugkeerprocedure heeft hervat, dan wel opnieuw heeft aangevangen. In casu kan daarom niet gezegd worden dat de terugkeerprocedure ten tijde van de vervolging in volle omvang was doorlopen. Gelet op hetgeen hierboven onder I c, tweede volzin is opgemerkt staat het feit dat tegelijkertijd sprake was van strafvervolging als bedoeld onder 2. dan ook op gespannen voet met inhoud en strekking van de richtlijn.
Gelet daarop wordt de vervolging van de verdachte in de onderhavige strafzaak in strijd geacht met inhoud en strekking van de terugkeerrichtlijn. Het openbaar ministerie zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de verdachte. …
De raadsman wijst voorts op een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 juni 2012 (BW8103):
… Uit de Terugkeerrichtlijn volgt dat de Nederlandse overheid een inspanningsverplichting heeft om verdachte, op wie de Terugkeerrichtlijn van toepassing is, via het toepassen van een terugkeerprocedure terug te laten keren naar zijn land van herkomst of – kort gezegd – naar een ander derde land. Is aan die inspanningsverplichting niet voldaan, dan komt de oplegging van gevangenisstraf in strijd met de Terugkeerrichtlijn, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, omdat met een dergelijke straf een spoedige terugkeer wordt gefrustreerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte thans in vreemdelingenbewaring verblijft in afwachting van zijn uitzetting naar Guinee. Daaruit volgt dat in casu de terugkeerprocedure nog niet volledig is doorlopen. Naar het oordeel van het hof is daarmee niet voldaan aan de eerste voorwaarde zoals genoemd in het Achughbabian-arrest.
Op grond van het bovenstaande is het hof, met de verdediging, van oordeel dat de oplegging van gevangenisstraf aan verdachte in strijd is met de Terugkeerrichtlijn, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie.
Het hof acht het daarom raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd. …
Op grond van het vorenstaande verzoekt de raadsman primair om het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering en subsidiair verzoekt de raadsman zijn cliënt schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Verdachte geeft immers ter zitting aan dat hij wist van een inreisverbod in Nederland. Verdachte was inreizend vanuit Duitsland. Verdachte was op de hoogte van de beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 30 augustus 2012 en daarmee ook dat inreizen het gevaar of het risico van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht met zich meebrengt. De officier van justitie persisteert bij zijn vordering.
Beoordeling door de politierechter
Ontvankelijkheid: Op grond van recentere jurisprudentie van de Hoge Raad van 21 mei 2013 (BY3151) is de politierechter van oordeel dat het niet doorlopen van de terugkeerprocedure niet leidt tot niet-ontvankelijkheid, maar een rol speelt bij een eventuele strafoplegging. Uit de zich in het dossier bevindende processtukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zelf serieuze pogingen heeft ondernomen om Nederland te verlaten, dan wel om aan identiteitspapieren te komen. Nu de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij buiten zijn schuld geen gehoor kan geven aan zijn verplichting tot vertrek uit Nederland wordt het verweer verworpen en is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
De politierechter acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en voorts op alle in het strafdossier bevindende stukken, waaronder het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee met het dossiernummer 14-001191, onder andere inhoudende beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 30 augustus 2012, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 04 maart 2014 te Heijen, gemeente Gennep, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (bij beschikking van de IND d.d. 30 augustus 2012).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie

In het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad (BY3151) heeft de Hoge Raad tot uitdrukking gebracht dat het niet doorlopen van de gehele terugkeerprocedure er aan in de weg kan staan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Op grond van dit arrest dient de rechter zich er van te vergewissen dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen. Uit hetgeen ter terechtzitting mondeling door de officier naar voren is gebracht, namelijk dat naar zijn mening de terugkeerprocedure volledig is doorlopen, kan de politierechter niet afleiden dat zulks is daadwerkelijk is geschiedt. De officier van justitie heeft geen stukken overgelegd waaruit blijk wordt gegeven dat de gehele terugkeerprocedure is doorlopen. Nu dit niet is aangetoond leidt dit tot de conclusie dat niet is vast te stellen of de terugkeerprocedure is doorlopen. Het verweer van de verdediging treft dus doel.
De politierechter zal daarom volstaan met de bewezenverklaring van de feiten en gebruik maken van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikel 9a en 197 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De politierechter, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Bepaalt dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd;
Aldus gewezen door:
mr. A.M. van Gorp, politierechter,
in tegenwoordigheid van R.G. van Geenen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 april 2014.