De Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 2 april 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 44-jarige man, die verdacht werd van het verblijven in Nederland als vreemdeling, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte was op 4 maart 2014 in Heijen, gemeente Gennep, aangetroffen, terwijl hij wist van een inreisverbod dat was uitgevaardigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 30 augustus 2012.
Tijdens de zitting op 19 maart 2014 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.F. Wijngaarden. Aangezien de verdachte de Nederlandse taal niet verstond, was er een beëdigd tolk in de taal Dari aanwezig. De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, eiste een gevangenisstraf van twee maanden. De verdediging voerde aan dat de verdachte in vreemdelingenbewaring was gesteld en dat de terugkeerprocedure niet volledig was doorlopen, wat volgens de Terugkeerrichtlijn zou betekenen dat de strafoplegging in strijd zou zijn met de richtlijn.
De politierechter oordeelde dat het niet doorlopen van de terugkeerprocedure niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar dat het wel een rol speelde bij de strafoplegging. De rechter concludeerde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om Nederland te verlaten. De politierechter achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen, omdat de terugkeerprocedure niet was aangetoond als volledig doorlopen. De uitspraak werd gedaan op 2 april 2014, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.