De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 9 april 2014 uitspraak gedaan in een zaak waarin een 37-jarige beklaagde bezwaar had ingediend tegen de omzetting van 50 uren taakstraf in 25 dagen vervangende hechtenis. Dit bezwaar was ingediend op grond van artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw van de beklaagde, mr. Y. Cenik, stelde dat de kennisgeving van de omzetting niet door een officier van justitie was ondertekend, waardoor de vervangende hechtenis niet ten uitvoer kon worden gelegd. Ze verwees naar een eerdere beslissing van de politierechter in Almelo van 27 februari 2013, waarin werd gesteld dat een niet ondertekende brief van het Centraal Justitieel Incassobureau niet geldig was.
De politierechter oordeelde echter dat de kennisgeving, hoewel niet ondertekend, voldoende duidelijk was en dat de beklaagde op de hoogte was van de herkomst van de stukken. De politierechter verwees naar een schrijven van de directie Wetgeving van het Ministerie van Justitie, waarin werd gesteld dat ondertekening niet noodzakelijk was, zolang de kennisgeving maar duidelijk van het Openbaar Ministerie afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar tijdig was ingediend en dat de beklaagde voldoende op de hoogte was gesteld van de omzetting van de taakstraf.
Uiteindelijk werd het bezwaarschrift gegrond verklaard, en werd bepaald dat de beklaagde nog 0 uren werkstraf moest verrichten, aangezien de vervangende hechtenis inmiddels volledig was ondergaan. De uitspraak werd gedaan door politierechter mr. A.M. van Gorp, in aanwezigheid van griffier R.G. van Geenen, en werd openbaar uitgesproken op 9 april 2014.