In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 24 maart 2014 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006, die onder toezicht was gesteld. De minderjarige was vanaf haar geboorte op vrijwillige basis opgegroeid bij haar grootouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de verstoorde verhouding tussen de grootouders en de moeder verbeterd is, waardoor de grootouders nu als pleegouders kunnen fungeren. De kinderrechter heeft de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 maart 2015 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg (netwerk) tot dezelfde datum.
De kinderrechter heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en vastgesteld dat de grootouders en de moeder bereid zijn om samen te werken in de zorg voor de minderjarige. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de stichting geen indicatiebesluit heeft genomen, wat de Raad de bevoegdheid geeft om een machtiging te verzoeken op grond van artikel 1:261 vierde lid BW. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad om een machtiging in een voorziening voor pleegzorg toegewezen, en het verzoek van de stichting om een machtiging ‘per adres’ te verlenen afgewezen.
De beschikking is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven. De kinderrechter heeft benadrukt dat de zorg voor de minderjarige in het belang van haar ontwikkeling en opvoeding moet zijn, en dat de samenwerking tussen de betrokken partijen essentieel is voor het welzijn van de minderjarige.