ECLI:NL:RBGEL:2014:2489

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
05/801580-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van adolescentenstrafrecht bij jongvolwassenen in strafzaak met steekincident

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 22 oktober 2013 in Oosterbeek, waar de verdachte met een stanleymes twee begeleidsters, [begeleidster 1] en [begeleidster 2], heeft gestoken. De rechtbank overweegt dat de verdachte, die op het moment van de feiten 22 jaar oud was, niet in aanmerking komt voor het adolescentenstrafrecht, ondanks de recente verruiming van de wetgeving. De rechtbank stelt vast dat de verdachte met opzet handelde en dat de kans op dodelijk letsel aanwezig was, gezien de kwetsbare delen van het lichaam die zijn geraakt. De rechtbank acht de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen voor het eerste feit, maar spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit ten aanzien van [begeleidster 2]. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 20 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Daarnaast worden schadevergoedingen toegewezen aan beide slachtoffers, die aanzienlijke psychische en emotionele schade hebben geleden door het incident. De rechtbank benadrukt de grote impact van geweldsmisdrijven op slachtoffers en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats: Arnhem
Meervoudige Kamer voor strafzaken
Promis II
Parketnummer : 05/801580-13
Datum zitting : 25 maart 2014
Datum uitspraak: 8 april 2014
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]
detentieadres : [verblijfplaats]
zich noemende [verdachte], geboren op [geboortedatum]1999 te [geboorteplaats]
Raadsman mr. G.F. Schadd, advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te Oosterbeek, gemeente Renkum, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[begeleidster 1] (begeleidster [betrokken instantie]) van het leven te
beroven, met dat opzet genoemde [begeleidster 1] één of meerdere malen, met een
(stanley)mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in/tegen haar gezicht en/of
(boven)been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te Oosterbeek, gemeente Renkum, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [begeleidster 1] (begeleidster [betrokken instantie]), opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [begeleidster 1] één of
meerdere malen, met een (stanley)mes, althans een scherp/puntig voorwerp
in/tegen haar gezicht en/of (boven)been heeft gestoken, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
Primair
hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te Oosterbeek, gemeente Renkum, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[begeleidster 2] (begeleidster [betrokken instantie]) van het leven te beroven,
met dat opzet, met een (stanley)mes, althans een scherp/puntig voorwerp, één
of meerdere malen in de richting van de hals/het gezicht en/of de borststreek
van genoemde [begeleidster 2], althans in/tegen haar (boven)arm en/of (boven)been heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te Oosterbeek, gemeente Renkum, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [begeleidster 2] (begeleidster [betrokken instantie]), opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (stanley)mes, althans
een scherp/puntig voorwerp, één of meerdere malen in de richting van de
hals/het gezicht en/of de borststreek van genoemde [begeleidster 2], althans in/tegen
haar (boven)arm en/of (boven)been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 4 februari 2014 en op 25 maart 2014 ter terechtzitting met gesloten deuren onderzocht. Nadat de rechtbank op 25 maart 2014 heeft vastgesteld dat verdachte meerderjarig is, is de behandeling met open deuren voortgezet. Verdachte is telkens verschenen. Verdachte is steeds bijgestaan door mr. G.F. Schadd, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
ten aanzien van feit 1:
 [begeleidster 1]

ten aanzien van feit 2:

 [begeleidster 2]
De officier van justitie, mr. C.Y. Huang, heeft ter terechtzitting van 25 maart 2014 haar eis geformuleerd.
De raadsman en verdachte hebben ter terechtzitting van 25 maart 2014 het woord ter verdediging gevoerd. De raadsman van verdachte heeft daarbij gepleit overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde, te weten poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Zij stelt hiertoe dat de aangeefster en de getuige [begeleidster 2] over en weer hebben gezien hoe verdachte heeft gestoken. De verdachte is vervolgens in paniek de trap opgerend en naar de doucheruimte gegaan. Dit is gezien door de getuige [getuige 1], een groepsgenoot. Volgens deze getuige was [groepsgenoot 2], ook een groepsgenoot, helemaal in paniek en aan het schreeuwen. [groepsgenoot 2] vertelde dat de aangeefster was gestoken, dat de aangeefster aan het bloeden was, dat verdachte boos was en met messen had gegooid. De getuige [getuige 1] heeft ook gezien dat de aangeefster bloed had aan haar rechterhand en rechterheup. Het door de aangeefster genoemde rode stanleymes is buiten het gebouw, onder het geopende kantelraam van de doucheruimte waar verdachte zich bevond, aangetroffen.
Uit het letselrapport blijkt dat het letsel op de wang en de bovenbeen van aangeefster past bij een snijwond/steekwond, waarbij het stanleymes een veroorzakend wapen kan zijn. Gelet op de onderliggende verkleuring kan daarmee hard en met kracht gestoken zijn.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel. Zij leidt dit af uit de aard en wijze van het steken alsook uit het gebruikte wapen. De verdachte heeft gericht, met kracht en met vaart de aangeefster met een stanleymes gestoken, terwijl de aangeefster gebukt stond en er een geringe afstand was tussen de verdachte en de aangeefster. De verdachte heeft geprobeerd in de halsstreek en/of in het hoofd van de aangeefster te steken en dit zijn kwetsbare onderdelen van het lichaam. Door daar te steken met een stanleymes of pogen te steken, wordt de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel voor lief genomen. Derhalve kan het steekincident gekwalificeerd worden als een poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vraag of de verdachte degene is geweest die met een stanleymes de aangeefster heeft gestoken.
De raadsman bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit. De raadsman voert hiertoe aan dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte daadwerkelijk de aangeefster heeft willen doden. Daarnaast is hij van mening dat er evenmin sprake is van voorwaardelijk opzet ten aanzien van poging tot doodslag. Er is gestoken met een stanleymes, met een zeer klein snijgedeelte. Door te steken met een dergelijk wapen wordt niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand daardoor om het leven zal komen. Voorts stelt de raadsman dat het letsel niet direct is gelegen bij vitale organen en niet bepaald ernstig is te noemen. Het betreffen kleine, tot zeer kleine snijwondjes die geenszins een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood opleveren.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
De beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [begeleidster 1] (roepnaam: Yasmina) verklaart op 23 oktober 2013:
(…) Ik ben werkzaam als begeleider, groepsopvoerder bij de [betrokken instantie] in Oosterbeek. (…) “Op dinsdag 22 oktober 2013 was ik aan het werk” [2] (…) “Ik had dienst samen met [begeleidster 2].” (…) “Ik zag een pak melk op het aanrecht staan. Deze heb ik gepakt en in de koelkast gezet. Hiervoor bukte ik. [groepsgenoot 2] stond links naast mij. Plots voelde ik iets aan mijn rechterbovenbeen. Ik zag in mijn ooghoek iets glimmen naast mijn hals, links van mij. Ik besefte dat [verdachte] nog in de keuken was en ik stond snel op. Hierbij ging ik ook iets naar achteren. Ik voelde plots een pijn aan mijn linkerwang en dacht dat [verdachte] mij geslagen had. Ik draaide om en zag dat [verdachte] rustig in de keuken stond op ongeveer 3 stappen afstand van mij.” (…) “Toen merkte ik pas dat ik gewond was en heftig bloedde.” (…) De linker kant van mijn gezicht en hals zaten helemaal onder het bloed. Toen zag ik dat [verdachte] een mes in zijn hand had en drong het tot mij door dat ik niet geslagen was maar gestoken. Ik zag dat [verdachte] een roodkleurig stanleymes in zijn hand had.”(…) “Ik zag dat er een kleine scherpe punt aan het mes zat.”(…)”[begeleidster 2] en ik hebben in paniek rondgelopen en toen voelde ik pas pijn aan mijn been” (…) [3]
Aangeefster [begeleidster 2] (roepnaam: [begeleidster 2]) verklaart op 23 oktober 2013:
(…) “Gisteren 22 oktober 2013 omstreeks 18:00 uur, was ik op mijn werk” [4] (…) “Ik zag dat [begeleidster 1] gebukt voor de vaatwasser stond met haar rug richting [verdachte]. Ik zag dat [groepsgenoot 2] links naast [begeleidster 1] stond.”(…) “Ik zag de afstand tussen [verdachte] en [begeleidster 1] nog geen meter betrof. Ik zag dat [verdachte] vanuit het niets, volgens mij met zijn rechter hand, enkele slaande bewegingen richting [begeleidster 1] maakte. Ik zag namelijk dat [verdachte] tweemaal onderlans met zijn rechterhand een slaande beweging maakte en [begeleidster 1] aan haar rechterzijde ter hoogte van haar billen raakte. Ik zag dat [verdachte] nogmaals eens slaande beweging, maar nu bovenlangs maakte. Ik zag dat [verdachte] [begeleidster 1] vol in haar gezicht raakte ter hoogte van haar linker wang.”(…) [5]
Getuige [getuige 1] verklaart op 23 oktober 2013:
(…)“Ik was gister, dinsdag 22 oktober 2013 op de groep” [6] (…) “Toen ik vervolgens weer hard gegil en hulp geroep hoorde, ben ik van mijn kamer afgegaan en wilde naar beneden lopen op te kijken of ik kon helpen. Toen ik de trap af wilde lopen kwam [verdachte] de trap oprennen en rende vanaf de trap de douche op.”(…) “Ik ben vervolgens naar beneden gelopen en zag [begeleidster 2] naar de leefgroep [leefgroep] rennen. [begeleidster 1] zag ik nog net de deur uitlopen en bleef voor de groep ter hoogte van de struiken staan. ik zag dat ze bleod had aan haar rechterhand en rechterheup. [groepsgenoot 2] heeft alles gezien. Zij kwam naar mij toegelopen en ik nam haar op mijn schoot. Zij vertelde mij wat er was gebeurd.”(…) [7]
Verbalisanten relateren in hun proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 26 oktober 2013:
(…) “verdachte bevond zich in een doucheruimte gevestigd op de eerste verdieping van gebouw [gebouw]”(…) Wij zagen dat, nadat de deur op een kier door mij verbalisant te Sligte geopend was, verdachte op een groen kleurige plastic krukje zat. Wij zag dat verdachte zich in een zittende houding bevond”(…) “Wij zagen dat verdachte gekleed was in een rode Adidas joggingbroek, licht kleurig shirt en donkere sneakers. Wij zagen dat het hoofd haar van verdachte droog was. Wij zagen diverse douche artikelen op de grond liggen.”(…) “Wij zagen dat de grond van de douche droog was en dat er verder, met uitzondering van bovenstaande artikelen, geen producten en of goederen op de grond lagen welke duidde op het feit dat verdachte gebruik had gemaakt of wilde maken van de douche. Tevens was er geen enkele vorm van condensvorming zichtbaar welke het gebruik van de douche aan toonde.”(…) [8]
Verbalisanten relateren in hun proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2013:
(…)“ Ik ben naar beneden gelopen en heb aan een beveiliger gevraagd of hij mij naar de achterzijde van het pand kon brengen. Aan de achterzijde van het pand wees de beveiliger mij het badkamer raam aan. Ik zag dat er in het gras, ter hoogte van het badkamer raam, een mes lag. Ik zag dat dit een stanleymes betrof met een roodgekleurd lemmet. Ik zag dat dit mes ongeveer twee meter van de muur waar het badkamer raam in zit, aflag.”(…) [9]
W.M.J.M. Heutz, forensisch arts, concludeert in het letselrapport van 21 december 2013 betreffende [begeleidster 1]:
(…)”
Letsel 1(…) Het betreft een letsel op de linker wang beginnend een centimeter boven de mondhoek links een centimeter naar links van de mondhoek met een lengte van 4 cm naar het linker oor (rechts op de foto). Het is een scherp begrensde onderbreking van de huid tot in de diepere huidlagen (tot in de spier) van 4 cm lengte totaal met op 2,2 cm vanaf het begin een onderbreking van de snijlijn en een nieuw begin van de snijlijn.(…) Het letsel past bij een snijwond veroorzaakt met een zeer scherp voorwerp met een smal blad dat gezien de uiteinden een waarschijnlijke snijrichting kent van achter naar voren in het gezicht (rechts naar links op de foto ) .het genoemde “stanleymes” is een mogelijk wapen om dit letsel te veroorzaken”. (…)
De spierlaag lijkt geraakt echter de diepte van de snijwond is niet meer te bepalen daar het letsel niet wijkt. Een van de takken van de belangrijke zevende hersenzenuw ( nervus facialis) lijkt niet geraakt maar bevindt zich wel in het letsel gebied. Een vitaal orgaan is niet geraakt. Mogelijk blijft er een horizontaal dun litteken achter omdat de snijrichting deels dwars op de huidlijnen is veroorzaakt. Dit kan pas over enkele maanden definiet beoordeeld worden. Het functioneel herstel zal voorspoedig zijn voor deze scherpe verwonding en is binnen 14 dagen na het toebrengen van het letsel afgerond zijn.”(…)
Letsel 2 a,2 b;
(…) Het betreft twee letsel op het rechter bovenbeen net onder de bilspier Rechts van het midden respectievelijk 2,5 cm (2a) en 4,5 cm (2b) onder de onderrand van de bilspier beide bedekt met een wondhechtmiddel , een zogenaamde: steristrip”. Het betreft scherpe smalle onderbrekingen van de huid en de eronder liggende weefsels/ De diepte is niet te beoordelen daar de wonden gesloten zijn. Gezien de doorschemerende blauwe onderhuidse
verkleuring die niet wegdrukbaar is een beschadiging van onderliggend weefsel en bloedvaten waarschijnlijk. De letsels passen beide bij een steekverwonding toegebracht door een scherp voorwerp . het eerder gememoreerde stanleymes kan de letsels opleveren. Gezien de onderliggende verkleuring die op een bloeduitstorting wijst kan er hard en met kracht gestoken zijn. Een snijdende beweging is niet waarschijnlijk gezien de kleine steekopening van 1,3 cm voor het bovenste ( 2a) en 0,9 cm voor het onderste (2b) letsel . Er werden in dit gebeid geen vitale organen geraakt. Het is waarschijnlijk dat deze letsels mits ze niet secundair infecteren binnen 14 dagen genezen. De onderliggende
bloeduitstorting zal nog iets langer te zien zijn. Invaliditeit of beperking is niet te verwachten.” (…) [10]
Verdachte, die zich gedurende zijn verblijf op de [betrokken instantie] in oktober 2013 [verdachte] noemde, ontkent dat hij de aangeefster heeft gestoken met een stanleymes. Hij heeft verklaard dat hij onder de douche stond en niets van het incident heeft meegekregen. Echter, op basis van de bovenvermelde verklaringen van de aangeefster, de getuige [begeleidster 2], de getuige [getuige 1] en de processen-verbaal van bevindingen concludeert de rechtbank dat verdachte degene is geweest die de aangeefster meermalen heeft gestoken met een stanleymes.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte met een stanleymes in de linkerwang en in het bovenbeen van de aangeefster heeft gestoken. De betrokken forensisch arts heeft vastgesteld dat één van de snijwonden zich bevindt in de linkerwang van de aangeefster. In dat letselgebied bevindt zich één van de takken van de belangrijke zevende hersenzenuw maar deze is niet geraakt, aldus de forensisch arts. Anders dan de raadsman acht de rechtbank het aannemelijk dat het steken met een stanleymes in dat deel van het lichaam had kunnen leiden tot dodelijk letsel. Hoewel het stanleymes een smal snijgedeelte heeft, is dat snijgedeelte scherp. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door met een stanleymes in de buurt van haar hals te steken, waar de halsslagader loopt, waarbij aangeefster is geraakt op de linkerwang, waar een belangrijke hersenzenuw ligt, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster daardoor zou komen te overlijden. Hiermee is naar oordeel van de rechtbank de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde, te weten poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Zij stelt hiertoe dat de aangeefster en de getuige [begeleidster 1] over en weer hebben gezien hoe verdachte heeft gestoken. De verdachte is vervolgens in paniek de trap opgerend en naar de doucheruimte gegaan. Dit is gezien door de getuige [getuige 1], een groepsgenoot. Volgens deze getuige was [groepsgenoot 2], ook een groepsgenoot, helemaal in paniek en aan het schreeuwen. [groepsgenoot 2] vertelde dat de aangeefster was gestoken, dat de aangeefster aan het bloeden was, dat verdachte boos was en met messen had gegooid.
Het door de aangeefster genoemde rode stanleymes is buiten het gebouw, onder het geopende kantelraam van de doucheruimte waar verdachte zich bevond, aangetroffen.
Uit het letselrapport blijkt dat de letsels van de aangeefster veroorzaakt zouden kunnen zijn door het genoemde stanleymes en gelet op de onderliggende verkleuring kan er hard en met kracht zijn gestoken. De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel. Zij leidt dit af uit de aard en wijze van steken alsook uit het gebruikte wapen. De verdachte heeft gericht, met kracht en met vaart de aangeefster met een stanleymes gestoken. De verdachte is rustig naar de aangeefster toegelopen en heeft toen uitgehaald. Ook was er een geringe afstand tussen de verdachte en de aangeefster. De verdachte heeft geprobeerd bij de aangeefster in de keel en/of in de borststreek te steken en dit zijn kwetsbare onderdelen van het lichaam. Door daar te steken met een stanleymes of pogen te steken, wordt de aanmerkelijke kans genomen op het toebrengen van dodelijk letsel. Derhalve kan het steekincident gekwalificeerd worden als een poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vraag of de verdachte degene is geweest die met een stanleymes de aangeefster heeft gestoken.
De raadsman bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit. De raadsman voert hiertoe aan dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte daadwerkelijk de aangeefster heeft willen doden en er is evenmin sprake van voorwaardelijk opzet ten aanzien van poging tot doodslag. Er is gestoken met een stanleymes met een zeer klein snijgedeelte. Door te steken met een dergelijk wapen wordt niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand daardoor om het leven zal komen. De kans dat iemand als gevolg van het steken met zo’n stanleymes om het leven komt is immers niet aannemelijk. Voorts stelt de raadsman dat het letsel niet direct is gelegen bij de vitale organen en het letsel niet bepaald ernstig is te noemen. Het betreffen kleine, tot zeer kleine snijwondjes die geenszins een aanmerkelijke kans op intreden van de dood opleveren.
De raadsman acht eveneens niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een slaande beweging heeft gemaakt richting de keel van de aangeefster, nu aangeefster en de getuige [begeleidster 1] hier inconsistent over verklaren.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
De beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [begeleidster 2] (roepnaam: [begeleidster 2]) verklaart op 23 oktober 2013;
(…) “Gisteren, op dinsdag 22 oktober 2013 omstreeks 18:00 uur, was ik op mijn werk. Ik werk bij de [leefgroep] vestiging [betrokken instantie]. Deze is gevestigd te (…) Oosterbeek.” [11] (…) “Ik zag dat [verdachte] hierna direct in mijn richting kwam lopen.“ (…) “Ik zag dat [verdachte] mij tot enkele meters genaderd was. Ik zag dat [verdachte] nog steeds op mij af kwam lopen. Ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een stanleymes vast hield. Ik zag dat deze rood gekleurd was.”(...) Ik zag dat [verdachte] dichter bij mij kwam. Ik weet niet meer precies hoe maar [verdachte] maakte een slaande beweging naar mijn keel. Ik zag dat hij dit deed met zijn rechterhand met daarin het stanleymes. Ik denk dat ik uit reactie ter zelfverdediging mijn rechterarm richting mijn hals en gezicht bracht. Ik weet niet meer hoe ik geraakt ben. Ik voelde wel direct pijn in mijn rechter arm. Vrijwel direct hierna voelde ik een hevige pijn aan de zijkant van mijn rechter boven been. Het was voor mij duidelijk dat [verdachte] mij dus twee keer gestoken had”. (…) [12]
Aangeefster [begeleidster 1] verklaart op 23 oktober 2013:
(…) “Ik wilde naar [begeleidster 2] lopen om haar te waarschuwen.”(…) “Plotseling zag ik dat [verdachte] met het mes op [begeleidster 2] instak. Ik zag dat hij het mes in zijn rechter hand had, deze ophief en met vaart richting de borst van [begeleidster 2] stak. Ik zag dat [begeleidster 2] afweerde door haar rechterarm bovenarm voor haar borst te houden. Ik zag dat [verdachte] [begeleidster 2] haar doordoor in haar rechter bovenarm stak.”(…) “Ik zag dat [begeleidster 2] door [verdachte] in haar rechter bovenbeen gestoken werd. Ik stond toen op ongeveer op een afstand van 5 stappen bij hun vandaan.”(…) [13]
Getuige [getuige 1] verklaart:
(…) “Ik was gister, 22 oktober 2013 op de groep”(…) “Toen ik vervolgens weer hard gegil en hulp geroep hoorde, ben ik van mijn kamer afgegaan en wilde naar beneden lopen op te kijken of ik kon helpen. Toen ik de trap af wilde lopen kwam [verdachte] de trap oprennen en rende vanaf de trap de douche op.”(…) “Ik ben vervolgens naar beneden gelopen en zag [begeleidster 2] naar de leefgroep [leefgroep] rennen. [begeleidster 1] zag ik nog net de deur uitlopen en bleef voor de groep ter hoogde van de struiken staan. ik zag dat ze bloed had aan haar rechterhand en rechterheup. [groepsgenoot 2] heeft alles gezien. Zij kwam naar mij toegelopen en ik nam haar op mijn schoot. Zij vertelde mij wat er was gebeurd.”(…) [14]
Verbalisanten relateren in hun proces-verbaal van bevindingen van 26 oktober 2013:
(…) “verdachte bevond zich in een doucheruimte gevestigd op de eerste verdieping van gebouw [gebouw]”(…) Wij zagen dat, nadat de deur op een kier door mij verbalisant te Sligte geopend was, verdachte op een groen kleurige plastic krukje zat. Wij zagen dat verdachte zich in een zittende houding bevond”(…) “Wij zagen dat verdachte gekleed was in een rode Adidas joggingbroek, licht kleurig shirt en donkere sneakers. Wij zagen dat het hoofd haar van verdachte droog was. Wij zagen diverse douche artikelen op de grond liggen.”(…) “Wij zagen dat de grond van de douche droog was en dat er verder, met uitzondering van bovenstaande artikelen, geen producten en of goederen op de grond lagen welke duidde op het feit dat verdachte gebruik had gemaakt of wilde maken van de douche. Tevens was er geen enkele vorm van condensvorming zichtbaar welke het gebruik van de douche aan toonde.”(…) [15]
Verbalisanten relateren in hun proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2013:
(…)“ Ik ben naar beneden gelopen en heb aan een beveiliger gevraagd of hij mij naar de achterzijde van het pand kon brengen. Aan de achterzijde van het pand wees de beveiliger mij het badkamer raam aan. Ik zag dat er in het gras, ter hoogte van het badkamer raam, een mes lag. Ik zag dat dit een stanleymes betrof met een roodgekleurd lemmet. Ik zag dat dit mes ongeveer twee meter van de muur waar het badkamer raam in zit, aflag.”(…) [16]
W.M.J.M. Heutz, forensisch arts, concludeert in het letselrapport van 21 december 2013 met betrekking tot aangeefster [begeleidster 2]:
(…) “
Letsel 1: Het betreft een letsel op de rechter bovenarm aan de buitenvoorzijde halverwege de bovenarm tussen schouderpunt en ellebooggewricht. Het is een verticaal scherp begrensde onderbreking van de huid tot in de diepere huidlagen (tot in de
spier) van 2,2 cm lengte, uiteenwijkend. Het letsel wordt bijeengehouden door een hechting (links geknoopt). Aan de bovenzijde van het letsel loopt het letsel als een oppervlakkige beschadiging van de huid door (groot 1cm). De huid doorklieving wordt omgeven door een onderhuidse verkleuring die paars rood is. Het letsel past bij een steekwond waarbij het steekwapen met kracht in de arm is gedreven en een onderhuidse bloeduitstorting heeft veroorzaakt met aantasting van het spierweefsel. Het letsel kan veroorzaakt worden door in het proces-verbaal en de toelichting genoemde stanleymes. Er zijn geen vitale
organen geraakt. Het herstel zal volledig kunnen zijn en de hertstelperiode is rond de 14 dagen mits de wond niet geïnfecteerd is geraakt. Een litteken kan mogelijk zichtbar blijven maar dit zal op termijn nagenoeg verdwijnen. Er is geen invaliditeit of een blijvende beperking te verwachten.
Letsel 2(…) “letsel op het rechter bovenbeen op 1/3 van de heup en op 2/3 van de knie iets links van de middenlijn Het betreft een scherp begrensde nagenoeg horizontale huidonderbreking tot in de dieper liggende weefsels. De diepte is niet goed te beoordelen daar de wond gesloten is met een hechting. Gezien de doorschemerende blauwe onderhuidse verkleuring rond de wond die niet wegdrukbaar lijkts een beschadiging van onderliggend weefsel en bloedvaten waarschijnlijk. Het letsel past bij een steekverwonding toegebracht door een zeer scherp voorwerp met een dun snijsteekblad. Het eerder gememoreerde stanleymes kan het letsel veroorzaken. Gezien de onderliggende verkleuring die op een bloeduitstorting wijst kan er hard en met kracht gestoken zijn. Een snijdende beweging is niet waarschijnlijk gezien de kleine steekopening van 1,8 cm. Er werden in dit gebied geen
vitale organen geraakt. Het is waarschijnlijk dat dit letsels mits het niet secundair infecteert binnen 14 dagen geneest. De onderliggende bloeduitstorting zal nog iets langer te zien zijn. Invaliditeit of beperking is niet te verwachten. Ook hier kan een litteken zichtbaar blijven maar is een volledig verdwijnen op termijn goed mogelijk.”(…) [17]
Verdachte ontkent dat hij de aangeefster heeft gestoken met een stanleymes. Hij heeft verklaard dat hij onder de douche stond en niets van het incident heeft meegekregen. Echter, op basis van de bovenvermelde verklaringen van de aangeefster, de getuige [begeleidster 1], de getuige [getuige 1] en de processen-verbaal van bevindingen concludeert de rechtbank dat de verdachte degene is geweest die de aangeefster meermalen heeft gestoken met een stanleymes.
Naar oordeel van de rechtbank staat vast dat de verdachte met een stanleymes de aangeefster in haar rechter bovenarm en in haar rechter bovenbeen heeft gestoken. Uit de verwonding op de arm van de aangeefster is niet te op te maken of de verdachte de aangeefster in de keel of in de borst wilde steken, nu de verklaringen van de aangeefster en de getuige [begeleidster 1] hierover uiteenlopen. De aangeefster heeft namelijk verklaard dat verdachte een slaande beweging maakte richting haar keel en de getuige [begeleidster 1] heeft verklaard dat verdachte met vaart richting de borst van de aangeefster stak. Nu niet vastgesteld kan worden waar de verdachte de aangeefster precies wilde steken acht de rechtbank het primair tenlastegelegde – poging tot doodslag – niet wettig en overtuigend bewezen. Het steken in de bovenarm en het bovenbeen kan gelet op het gebruikte stanleymes, waarvan de diepte van het snijblad gering is, naar algemene ervaringsregels niet leiden tot de dood.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat de kans aanmerkelijk was dat de aangeefster daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank stelt voorop dat het hanteren van een stanleymes, dat een dun en scherp snijblad heeft, naar de uiterlijke verschijningsvorm een middel is om iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Algemeen bekend is dat wanneer iemand op de arm of het been met een stanleymes wordt geraakt - als gevolg van een stekende beweging met een stanleymes - er een aanmerkelijke kans bestaat dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Aldus heeft verdachte door met een stanleymes in de bovenarm en in het bovenbeen van de aangeefster te steken bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
primair
hij op
of omstreeks22 oktober 2013 te Oosterbeek, gemeente Renkum, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [begeleidster 1]
(begeleidster [betrokken instantie]
)van het leven te
beroven, met dat opzet genoemde [begeleidster 1]
één of meerdere malen,met een
(stanley
)mes,
althans een scherp/puntig voorwerp,in
/tegenhaar gezicht en
/of
(boven
)been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
2.
subsidiair
hij op
of omstreeks22 oktober 2013 te Oosterbeek, gemeente Renkum, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [begeleidster 2]
(begeleidster [betrokken instantie]
), opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
(stanley
)mes,
althans
een scherp/puntig voorwerp, één of meerdere malen in de richting van de
hals/het gezicht en/of de borststreek van genoemde [begeleidster 2], althansin
/tegen
haar
(boven
)arm en
/of (boven
)been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis enerzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. Anderzijds heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact en de gevolgen die de feiten hebben gehad op en voor de slachtoffers.
Ten aanzien van het toepassen van het adolescentenstrafrecht merkt de officier van justitie op dat het adolescentenstrafrecht geldt voor feiten die gepleegd zijn na inwerkingtreding van de wet, te weten 1 april 2014. In casu is hier geen sprake van. Om die reden komt verdachte niet in aanmerking voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Verdachte staat niet open voor hulpverlening. Weliswaar is de verdachte gediagnosticeerd als zwakbegaafd maar die diagnose is niet betrouwbaar. De deskundigen hadden onvoldoende informatie voorhanden om de juiste diagnose te kunnen stellen en de verdachte komt in verbaal opzicht niet zwakbegaafd over. Hij spreekt verschillende talen en heeft redelijk snel Nederlands geleerd. Voorts blijkt uit het dossier en de rapportages dat verdachte mensen om zich heen manipuleert en slimmer is dan hij zich voordoet.
De raadsman van verdachte heeft, subsidiair, ter terechtzitting verzocht conform artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het nieuwe adolescentenstrafrecht toe te passen. Zowel de persoonlijkheid van verdachte als de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan geven aanleiding om het nieuwe adolescentenstrafrecht toe te passen. De persoon van verdachte is zeer complex te noemen en er is sprake van problematiek. Het is onduidelijk aan welke stoornissen de verdachte lijdt, maar er zijn wel veel aanwijzingen dat de verdachte nog niet volledig is uitontwikkeld. Zo heeft de psycholoog geconcludeerd dat verdachte zeer waarschijnlijk een getraumatiseerde en verwaarloosde jongen was, met forse achterstand op sociaal-emotioneel en cognitief gebied. Daarnaast is bij de verdachte een intelligentie-onderzoek verricht waaruit een zwakbegaafd niveau naar voren kwam. Voorts wordt tijdens de observatie zijn gedrag als kinderlijk omschreven.
Behalve de persoon van verdachte geven ook de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding om het nieuwe adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte zat in de gesloten jeugdzorg en daarnaast lijkt het motief te zijn gelegen in het feit dat hij zijn zin niet kreeg met betrekking tot een plaatsing in een meer open instelling.
De raadsman kan zich vinden in het advies van de rapporteurs om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen. Verdachte dient zo snel mogelijk zijn straf uit te zitten in verband met zijn uitzetting en derhalve verzoekt de raadsman om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan een poging tot zware mishandeling. Deze feiten vonden plaats in een jeugdzorginstelling. Dit dient bij uitstek een plaats te zijn waar jeugdigen veilig zouden moeten zijn en zich ook zo zouden moeten kunnen voelen. De verdachte heeft de begeleidsters van die instelling in het lichaam gestoken met een stanleymes. Het slachtoffer [begeleidster 1] is door de verdachte in haar linkerwang en in haar rechter bovenbeen gestoken. Het slachtoffer [begeleidster 2] is in haar bovenbeen en in haar rechter bovenarm gestoken.
Dergelijke feiten veroorzaken grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij en in de instelling waar de incidenten plaatsvonden. De ervaring leert dat dergelijke geweldsmisdrijven een enorme impact hebben op de slachtoffers en dat zij nog lange tijd lichamelijk en/of psychisch nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen en uit de verklaringen van de slachtoffers bij de politie is gebleken dat de slachtoffers erg bang zijn geweest ten tijde van het delict. Ook na verloop van tijd zijn de gevolgen van deze gebeurtenis groot voor de slachtoffers. De slachtoffers zijn genoodzaakt geweest een zogenoemde PEP-kuur te ondergaan om een mogelijk hiv-infectie te voorkomen. Dit was nodig omdat verdachte aanvankelijk weigerde om bloed af te staan om een mogelijke hiv-infectie uit te kunnen sluiten. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. De kuur heeft voor veel kwalen en heftige bijwerkingen gezorgd. De slachtoffers hebben ook in spanning geleefd omdat ze moesten wachten op de uitslag van de bloedafname van verdachte, nu volgens medisch inzicht bij de slachtoffers reëel infectiegevaar bestond voor besmettelijke ziekten. Het slachtoffer [begeleidster 2] heeft hulp nodig gehad bij het verwerken van het steekincident en ze is gestart met een EMDR-therapie en een trauma behandeling. Ze heeft een paar keer een terugval gehad waarbij ze paniekaanvallen kreeg. Beide slachtoffers hebben nog steeds te maken met angsten (op hun werk) en kampen met psychische problemen.
Over verdachte, die zich bij het onderzoek voordeed als [verdachte], is een klinisch multidisciplinaire rapportage opgemaakt door A.C.J. Schrama, GZ-psycholoog, en door
J. Vreugdenhil, kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 28 februari 2014.
Het is de bovengenoemde deskundigen niet gelukt om antwoord te geven op de gebruikelijke vragen, omdat zij geen diagnose konden stellen. Echter, uitgaande van een leeftijd van een volwassene, voldoet de verdachte aan de criteria van een antisociale persoonlijkheids-stoornis. Het is onduidelijk of de antisociale gedragingen zich al dan niet uitsluitend voordoen in samenhang met een schizofrene ontwikkeling. Derhalve kan een persoonlijkheidsstoornis niet worden uitgesloten. Op grond van de gesprekken en het gedrag dat de verdachte vertoont kan een psychotische stoornis in het kader van beginnende schizofrenie van het gedesorganiseerde type of op grond van een lichamelijke ziekte niet worden uitgesloten.
Het inschatten van het recidive risico is niet mogelijk vanwege het feit dat er onvoldoende informatie voorhanden is om een aantal factoren te wegen.
De deskundigen pleiten voor een omgeving waarin prikkels gedoseerd kunnen worden aangeboden. Uitgaande van een leeftijd van een volwassene heeft de verdachte baat bij een plaatsing in een PCC.
De rechtbank overweegt over het toepassen van het adolescentenstrafrecht als volgt.
De mogelijkheid dat het jeugdsanctiestrafrecht kan worden toegepast, is met ingang van 1 april 2014 verruimd, waardoor het adolescentenstrafrecht zal gelden voor jongvolwassenen die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt.
De wetgever heeft weliswaar als overgangsrecht deze uitbreiding laten ingaan voor strafbare feiten gepleegd na 1 april 2014, maar de rechtbank dient op grond van vaste jurisprudentie te toetsen of het adolescentenstrafrecht ook van toepassing kan zijn op feiten gepleegd door jongvolwassenen vóór 1 april 2014, indien de toepassing van het jeugdstrafrecht voor de verdachte als gunstiger strafregiem is aan te merken. Gelet op de strafmaat, het pedagogische doel van het jeugdstrafrecht en de diversiteit aan maatregelen die ingezet kunnen worden, is de toepassing van het jeugdstrafrecht een voor een verdachte gunstiger regiem. De toepassing van het jeugdstrafrecht dient derhalve in deze zaak onderzocht te worden.
De rechtbank acht het jeugdsanctierecht niet van toepassing op verdachte en wel om de volgende redenen. De verdachte blijft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting elke betrokkenheid bij de delicten ontkennen, terwijl er voldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn, waaruit blijkt dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Daarnaast blijft de verdachte volhouden dat hij 14 jaar oud is, dat zijn naam [verdachte] is en dat hij geboren is in [geboorteplaats]. Dit, terwijl is vastgesteld dat verdachte 22 jaar oud is, [verdachte] heet en geboren is op
[geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]. De voogdijwerker heeft verklaard dat verdachte heeft aangegeven dat hij tegenover de rechtbank wil vasthouden aan zijn alternatieve identiteit, terwijl hij in het dagelijks leven [verdachte] genoemd wil worden. Voorts is gebleken dat verdachte contact heeft met zijn moeder in [geboorteplaats], waarbij zijn moeder heeft verklaard dat verdachte haar zoon is en [verdachte] heet, aldus de voogdijwerker. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verdachte door zo te handelen berekenend en manipulerend te werk gaat.
Daarnaast hebben de deskundigen vastgesteld dat verdachte, uitgaande van een leeftijd van een volwassene, voldoet aan de criteria van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, hetgeen een contra-indicatie is voor het toepassen van het jeugdsanctierecht.
Daarnaast woont de verdachte al jaren niet meer thuis en volgt hij geen opleiding die bij voorkeur gecontinueerd dient te worden. Het effect van pedagogische beïnvloeding wordt dan ook te gering geacht.
De rechtbank zal, nu zij geen aanleiding ziet om het adolescentenstrafrecht toe te passen, het meerderjarigenstrafrecht toepassen.
De rechtbank is van oordeel dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoon en omstandigheden van verdachte. De door de rechtbank opgelegde straf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank minder bewezen heeft geacht dan de officier van justitie en de rechtbank acht heeft geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feitencomplexen, die met de onderhavige grosso modo vergelijkbaar zijn.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Bij de beoordeling van de vorderingen moet de rechter de feiten of rechten die door de benadeelde partijen zijn gesteld en door de wederpartij – te weten de verdachte – niet of niet voldoende zijn betwist als vaststaand beschouwen.
Ten aanzien van de vordering van [begeleidster 1]
Het slachtoffer vordert aanvankelijk een bedrag van € 2.342,80, waarvan € 1.500,00 immateriële schade. Ter zitting heeft zij haar vordering wegens materiële schade verminderd met een bedrag van € 77,--, zodat in totaal € 2.265,80 resteert.
De officier van justitie heeft verzocht de gevorderde materiële en immateriële schade geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag.
De raadsman refereert zich ten aanzien van de materiële schade aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze te matigen tot een bedrag van € 750,- en het slachtoffer voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Een enkele verwijzing naar een andere uitspraak acht de raadsman onvoldoende.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte schade heeft geleden.
De materiële schade zal de rechtbank toewijzen, nu deze vordering voldoende is onderbouwd en niet is weersproken.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat de gebeurtenis een enorme impact heeft gehad op het leven van het slachtoffer. Ook na verloop van tijd zijn zowel de psychische als emotionele gevolgen van deze gebeurtenis groot voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft het slachtoffer een medisch ingrijpende kuur moeten ondergaan om een mogelijke hiv-infectie te voorkomen. Vooral de vrees voor een hiv-infectie heeft voor het slachtoffer emotionele gevolgen gehad en veel spanning opgeleverd. Gelet op zowel de psychische, emotionele als lichamelijke gevolgen die het slachtoffer heeft gehad en waarvan thans nog steeds sprake is, zal de rechtbank de immateriële schade geheel toewijzen, nu zij dat bedrag redelijk en billijk acht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Over het toe te wijzen bedrag zal de wettelijke rente met ingang van 22 oktober 2013 worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering van [begeleidster 2]
De officier van justitie heeft verzocht de gevorderde materiële en immateriële schade ad € 2.000,00, in totaal ad € 2.542,00, geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag.
De raadsman refereert zich ten aanzien van de materiële schade aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze te matigen tot een bedrag van € 1.250,- en het slachtoffer voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Een enkele verwijzing naar een andere uitspraak acht de raadsman onvoldoende.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte schade heeft geleden.
De materiële schade zal de rechtbank toewijzen, nu deze vordering voldoende is onderbouwd en niet is weersproken.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat de gebeurtenis een enorme impact heeft gehad op het leven van het slachtoffer. Ook na verloop van tijd zijn zowel de psychische als emotionele gevolgen van deze gebeurtenis groot voor het slachtoffer. Het slachtoffer is gestart met EMDR-therapie en traumaverwerking om het gebeuren een plekje te geven. Daarnaast heeft het slachtoffer een medisch ingrijpende kuur moeten ondergaan om een mogelijke hiv-infectie te voorkomen. Vooral de vrees voor een hiv-infectie heeft voor het slachtoffer emotionele gevolgen gehad en veel spanning opgeleverd. Gelet op zowel de psychische, emotionele als lichamelijke gevolgen die het slachtoffer heeft gehad en waarvan thans nog steeds sprake is, zal de rechtbank de immateriële schade geheel toewijzen, nu zij dat bedrag redelijk en billijk acht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Over het toe te wijzen bedrag zal de wettelijke rente met ingang van 22 oktober 2013 worden toegewezen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 57, 287, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreektverdachte vrij van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.
Verklaartbewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [begeleidster 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
-
Veroordeeltde veroordeelde tegen kwijting aan [begeleidster 1], te betalen € 2.265,80 (tweeduizendtweehonderdvijfenzestig euro en tachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013.
-
Veroordeeltde veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2.265,80, subsidiair 32 dagen hechtenis
-
Legt opaan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [begeleidster 1], te betalen € 2.265,80, (tweeduizendtweehonderdvijfenzestig euro en tachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
-
Bepaaltdaarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
-
Bepaaltdat de maatregel niet van toepassing is op de wettelijke rente over voormeld bedrag.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [begeleidster 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
-
Veroordeeltde veroordeelde tegen kwijting aan , te betalen € 2.542,- (tweeduizend-vijfhonderdtweeënveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013.
-
Veroordeeltde veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2.542,00, subsidiair 35 dagen hechtenis.
-
Legt opaan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [begeleidster 2], te betalen € 2.542,00 (tweeduizendvijfhonderdentweeënveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
-
Bepaaltdaarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
-
Bepaaltdat de maatregel niet van toepassing is op de wettelijke rente over voormeld bedrag.
Aldus gewezen door:
mr. S. Djebali, rechter, als voorzitter,
mr. G.W. Brands-Bottema, rechter,
mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Jbilou, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 april 2014.

Voetnoten

1.-De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in wettelijke vorm door de verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, registratienummer PL074L/2013129019, gesloten op 12 december 2013 met de onderliggende in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier;
2.Het proces-verbaal van aangifte van [begeleidster 1], d.d. 23 oktober 2013, p. 55.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [begeleidster 1], d.d. 23 oktober 2013, p. 56-57 .
4.Het proces-verbaal van aangifte van [begeleidster 2] d.d. 23 oktober 2013, p. 65.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [begeleidster 2] d.d. 23 oktober 2013, p. 67.
6.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 23 oktober 2013, p. 90.
7.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 23 oktober 2013, 91.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2013, p. 20.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2013, p. 21.
10.Het verslag van een deskundige, te weten de letselrapportage van W.M.J.M. Heutz, forensisch arts Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden van 23 december 2013, betreffende mw. [begeleidster 1], p. 1 en 2.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [begeleidster 2] d.d. 23 oktober 2013, p. 64
12.Het proces-verbaal van aangifte van [begeleidster 2] d.d. 23 oktober 2013, p. 67.
13.Het proces-verbaal van aangifte van [begeleidster 1] d.d. 23 oktober 2013, p. 57.
14.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 23 oktober 2013, p. 90 en 91.
15.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2013, p. 20.
16.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2013, p. 21.
17.Het verslag van een deskundige, te weten de letselrapportage van W.M.J.M. Heutz, forensisch arts Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, van 23 december 2013, betreffende mw. [begeleidster 2], p. 2 en 3.