2.hij op of omstreeks 08 augustus 2013 te Ermelo en/of Harderwijk, in elk geval in de provincie Gelderland (op het gedeelte van de Rijksweg A28 gelegen tussen Ermelo en Harderwijk), als bestuurder van een voertuig (personenauto, Honda Civic, Kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A28,
met een snelheid van ongeveer 140 tot 160 km/h, in elk geval met een aanzienlijk(e) (hoge) snelheid, en/of
terwijl het zicht ter plaatse door weersomstandigheden (ernstig) werd belemmerd, te weten door (harde) wind en/of (hevige) regenval, en/of
gedurende langere tijd, zeer dicht naast dienstdoende agenten, rijdend in een dienstvoertuig heeft gereden en/of is blijven rijden, en/of
(daarbij) heeft geclaxoneerd naar de bestuurder van voormeld dienstvoertuig en/of die bestuurder boos en/of dreigend heeft aangekeken, en/of
(vervolgens) dicht naast en/of schuin voor het dienstvoertuig is gaan rijden en/of is blijven rijden, en/of
(vervolgens) plotseling een ruk aan het stuur heeft gegeven naar rechts, althans zijn motorrijtuig (personenauto) naar rechts heeft gestuurd en/of naar rechts is blijven sturen in de richting van het dienstvoertuig en/of daarbij het dienstvoertuig heeft afgesneden, en/of
(daarbij) zijn, verdachtes, motorrijtuig (personenauto) sterk heeft afgeremd en/of sterk is blijven afremmen, en/of
waardoor die bestuurder van voormeld dienstvoertuig, naar rechts heeft gestuurd en/of is blijven sturen, en/of
(daarbij) zijn dienstvoertuig sterk heeft afgeremd en/of sterk is blijven afremmen, (teneinde een aanrijding met verdachte te voorkomen), en/of
(vervolgens) het dienstvoertuig tot stilstand is gekomen op de rechterrijstrook en/of vluchtstrook van die weg, de Rijksweg A28,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende vastgesteld.
Op 8 augustus 2013 reed verdachte te Ermelo en/of Harderwijk over de Rijksweg A28, als bestuurder van een personenauto, Honda Civic met kenteken [kenteken]. Op enig moment reed hij naast de op dat moment dienstdoende agenten [hoofdagent/slachtoffer 1] en [hoofdagent/slachtoffer 2], beiden hoofdagent van Politie Noord- en Oost-Gelderland, terwijl zij in een dienstauto reden. Daarbij heeft verdachte de bestuurder van die dienstauto gewenkt en geclaxonneerd. Verdachte was gedurende die momenten kwaad. Vervolgens heeft verdachte zijn auto naar rechts gestuurd en afgeremd. Hierdoor moest de bestuurder van de dienstauto, [hoofdagent/slachtoffer 2], ook afremmen en naar rechts sturen. Beide voertuigen zijn tot stilstand gekomen op deels de rechterrijstrook en de vluchtstrook van de A28.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair onder feit 1 en het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft aangegeven dat hij de politieagenten tot stoppen wilde dwingen om hen te spreken. Hiertoe is hij (op een rustige manier) met zijn auto voor de dienstauto gaan rijden en heeft zijn snelheid verminderd. Verdachte heeft ontkend dat sprake was van gevaarzettend gedrag. De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. Daartoe is verder aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen. Voorts heeft verdachte de verbalisanten niet willen bedreigen, maar hij wilde met hen praten.
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisant [hoofdagent/slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij en verbalisant [hoofdagent/slachtoffer 1] in de nacht van 7 op 8 augustus 2013 hebben gereageerd op een melding van rondscheurende auto’s in Harderwijk.Na een onderzoek ter plaatse, waarbij zij de zoon van verdachte hebben gesproken, hebben zij in hun dienstauto hun weg vervolgd. Op de snelweg werden zij gevolgd door de zoon van verdachte in zijn auto en de bestuurder van een Volvo, waarbij met hoge snelheden is gereden, één van de voertuigen kort achter de dienstauto heeft gereden en ze elkaar meermalen hebben ingehaald
Op enig moment reed [hoofdagent/slachtoffer 2] met een snelheid van rond de 140 à 160 kilometer per uur, toen hij in zijn spiegel een auto met, naar later bleek, verdachte als bestuurder met hoge snelheid zag naderen. Vervolgens ging verdachte op korte afstand (van ongeveer een halve meter) naast de dienstauto rijden. [hoofdagent/slachtoffer 2] moest vol in de remmen omdat de auto van de verdachte zo dichtbij kwam en verdachte tegelijkertijd op hen in stuurde. Daarbij moest [hoofdagent/slachtoffer 2] (blijven) uitwijken naar rechts en werd hij gedwongen de snelweg af te gaan. Uiteindelijk kwam hij op de grens tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook stil te staan. Gedurende die gebeurtenissen was het “nogal druk” op de snelweg.
Verbalisant [hoofdagent/slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij ([hoofdagent/slachtoffer 2] en hij) door het voertuig van verdachte met hoge snelheid van achteren werden genaderd. Vervolgens zag hij dat dit voertuig plots een zeer scherpe beweging maakte in de richting van hun opvallende dienstauto. [hoofdagent/slachtoffer 2] reageerde zeer scherp en snel door naar rechts te sturen en zeer sterk af te remmen. [hoofdagent/slachtoffer 1] zag dat verdachte ook in hun richting reed, zeer sterk afremde en bleef doorsturen naar rechts. Op deze wijze werden zij gedwongen tot stoppen op de rechter rijstrook van de A28. Aldaar naderde een vrachtwagen die moest uitwijken naar de linker rijstrook.
De rechtbank heeft, in tegenstelling tot de verdediging, geen aanleiding de verklaringen van aangevers niet te volgen. Zulks te meer nu deze verklaringen worden ondersteund door verklaringen van meerdere getuigen.
Zo heeft getuige[getuige 1] (vriend van de zoon van verdachte) verklaard dat hij in zijn Volvo achter de politie aan reed, evenals de zoon van verdachte. Het was echt noodweer. Op enig moment, toen hij ongeveer 140 kilometer per uur reed, reed verdachte hem voorbij. Hij zag dat verdachte zijn knipperlicht aan had en hij zag hem wijzen. Vervolgens zag hij dat verdachte, toen verdachte ter hoogte van de politieauto reed, ineens in één beweging zijn auto naar rechts stuurde richting de vluchtstrook. Verdachte sneed de politieauto af. De politieauto stuurde daarop ook naar rechts en stopte op de vluchtstrook. Hierbij moest de politieauto hard remmen. Ook [getuige 1] moest hard remmen, anders was hij er vol op geklapt; “
het was net niet tot aan slippen toe, maar het was vol in de remmen”.
Een passagier van [getuige 1], getuige [getuige 2], heeft verklaard dat zij zag dat de auto die hen voorbij kwam (rechtbank: de auto van verdachte) links naast de politieauto kwam rijden. Zij zag dat de auto zijn knipperlicht naar rechts aan had. Vervolgens ging de auto naar rechts en de politieauto ook. [getuige 1] (rechtbank: [getuige 1]) moest vol in de remmen om een aanrijding te voorkomen. Als de politie niet was uitgeweken, waren ze aan de kant gebeukt zoals dat op televisie in Amerika gaat, bij politie-op-je-hielen, aldus getuige [getuige 2].
Getuige [getuige 3] (vriendin van de zoon van verdachte en meerijdend in diens auto) heeft verklaard dat zij zag dat verdachte naast de politieauto is gaan rijden en gebaren heeft gemaakt naar de politie. Zij zag dat hij seinde met zijn lichten en zijn alarmlichten. Zij zag toen dat verdachte naar rechts stuurde naar de politieauto, voor de politieauto ging rijden en dat de politieauto moest remmen. Ook de auto waarin getuige zat, moest remmen, anders waren zij er op geknald. Getuige is zich hiervan rot geschrokken, aldus [getuige 3].
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank (in het bijzonder) uit van de volgende feitelijke gedragingen. Verdachte heeft met een snelheid van 140 tot 160 kilometer per uur, zeer dicht naast de dienstauto gereden en vervolgens plotseling (scherp) naar rechts gestuurd en is naar rechts blijven sturen. Hierdoor moest de dienstauto sterk afremmen en ook naar rechts sturen om een ongeval te voorkomen. Gedurende deze gebeurtenissen was er verkeer op de snelweg aanwezig, er naderde een vrachtauto, en het was donker en zeer slecht weer.
Door de aard van de gedraging, het maken van een abrupte stuurbeweging naar rechts en de omstandigheden waaronder verdachte deze heeft verricht, bij een snelheid van 140 tot 160 kilometer per uur, rijdend in het donker van de nacht met slecht weer, terwijl een auto direct naast hem, twee auto’s direct achter hen en overig verkeer op de snelweg aanwezig was, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden waarbij de inzittenden van het dienstvoertuig zouden komen te overlijden. Indien twee auto’s met de gegeven snelheid in gegeven weers- en verkeersomstandigheden met elkaar in aanraking komen, is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat er een ongeval plaatsvindt waarbij één of meer inzittenden van één van die auto’s komt te overlijden. Dat is niet anders indien één van hen een geoefend bestuurder is.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank het primair onder feit 1 en het onder feit 2 tenlastegelegde worden bewezen verklaard.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: