In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 april 2014 uitspraak gedaan over de proceskostenvergoeding in bezwaar met betrekking tot de WOZ-waarden van vijftien panden, waarvan er drie zijn verminderd. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarden die door de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen waren vastgesteld. De heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren tegen drie panden gegrond en kende een proceskostenvergoeding toe van € 352,50. Eiseres was het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en stelde beroep in, waarbij zij een hogere vergoeding van € 528,75 eiste. De gemachtigde voerde aan dat er sprake was van samenhangende zaken, wat een hogere factor voor de proceskostenvergoeding zou rechtvaardigen. Tijdens de zitting werd deze stelling aangepast naar een verzoek om een hogere factor vanwege de zwaarte van de zaak, gezien het aantal verschillende WOZ-waardes.
De rechtbank oordeelde dat de bezwaren als één bezwaar moesten worden aangemerkt, omdat ze betrekking hadden op meerdere WOZ-beschikkingen die in één geschrift waren opgenomen. De rechtbank volgde de lijn van de Hoge Raad, die in een eerder arrest had geoordeeld dat in dergelijke gevallen geen sprake is van samenhangende zaken. De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden van de gemachtigde niet zodanig waren dat een hogere factor voor de zwaarte van de zaak gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de bezwaren voornamelijk algemeen van aard waren en de werkzaamheden van de gemachtigde niet meer dan gemiddeld waren.