3.handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar gevorderd. Als bijzondere voorwaarde zou een meldplicht moeten worden opgelegd, zodat verdachte zich zou moeten houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte vooral in softdrugs heeft gehandeld. De handel in harddrugs was daar ondergeschikt aan. Verdachte was geen keiharde dealer, hij wilde goede kwaliteit leveren en verkocht ook niet aan minderjarigen. Het ging hem niet alleen om het geld. Verdachte heeft verder bekend en zijn medewerking verleend aan het onderzoek. De weken voor de aanhouding van verdachte liep het hard met de handel, maar daarvoor was het niet zo druk.
De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst en hij is nu terug in zijn gezin. De benodigde hulp wordt in gang gezet en verdachte kan in zijn woning blijven wonen. Het hulptraject zou niet onderbroken moeten worden door een detentie, omdat het maar de vraag is of de hulp daarna weer kan worden gerealiseerd. Het opleggen van een gevangenisstraf is het meest slechte scenario voor verdachte, aldus de raadsman. Verdachte is bereid en in staat om een werkstraf uit te voeren.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich gedurende een periode van negen maanden schuldig heeft gemaakt aan handel in zowel hard- als softdrugs. Deze schadelijke verdovende middelen hebben door toedoen van verdachte het maatschappelijk verkeer bereikt, met alle daarmee gepaard gaande risico’s voor de volksgezondheid. Verdachte heeft gedeald vanuit zijn eigen flat, waar zijn 11–jarige zoon ook (om de week) verbleef. Daarnaast heeft verdachte overlast veroorzaakt voor zijn directe woonomgeving. Van de gevolgen van het dealen voor zijn zoon en de omgeving heeft verdachte zich onvoldoende rekenschap gegeven. Het standpunt dat verdachte slechts goede bedoelingen had en geen keiharde dealer was, zoals door de raadsman betoogd, wordt door de rechtbank niet gevolgd, gelet op de hoeveelheid in de woning van verdachte aangetroffen verdovende middelen, het door hem ingerichte kantoor, de aanwezigheid van een flink bedrag aan handelsgeld en een (nep)wapen en het feit dat er jongens voor verdachte reden met drugs. Dit alles duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op ‘hobbymatig, dan wel charitatief’ handelen.
De rechtbank weegt mee dat in het uittreksel uit de Justitiële Documentatie geen recente relevante veroordelingen zijn opgenomen, maar aan de andere kant is verdachte ook geen onbeschreven blad op het gebied van de Opiumwet.
De reclassering heeft op 31 maart 2014 een advies uitgebracht, waarin het volgende is vermeld. De denkpatronen en vaardigheden van verdachte worden nadrukkelijk beïnvloed door zijn psychiatrisch ziektebeeld. Hij heeft een groot probleem met zelfbeheersing, waarbij medicatie van belang is. Mevrouw [psychiater], psychiater bij Kairos, heeft aangegeven dat verdachte tweemaal bij Kairos in behandeling is geweest en dat wanneer hij zich meldt, hij met voorrang in behandeling zal worden genomen waarbij als eerste wordt bekeken of hij nog goed is ingesteld op de medicatie. Verdachte lijdt aan chronische PTSS-klachten, waarbij forse onderliggende agressieproblematiek hoort, aldus mevrouw [psychiater].
In gesprekken met de reclassering blijkt dat verdachte goed kan reflecteren op zijn handelen en hij daarvoor ook verantwoordelijkheid neemt. Hij heeft inzicht in zijn eigen functioneren en kan dit met voorbeelden staven. Hij heeft zelf hulpverlening voor zijn zoon geregeld. Verdachte kan ook goed meedenken welke interventie al dan niet ondersteunend is voor hem en stelt zich open op. Verdachte wil graag reclasseringstoezicht.
Voor de korte termijn is de inschatting dat verdachte niet opnieuw zal handelen in drugs. Hoe dit risico voor de langere termijn is, is lastig in te schatten en hangt af van de omstandigheden in zijn leven. Mocht hij in financiële problemen komen, is het voorstelbaar dat hij gaat handelen omdat hij weinig mogelijkheden heeft om zijn inkomen te verruimen.
Geadviseerd wordt een reclasseringstoezicht op te leggen met alleen een meldplicht. Vanuit de woningbouwvereniging en vanuit de zorgmelding bij Jeugdzorg zullen de komende tijd veel hulpverleners zich met het gezin gaan bezighouden. Er zijn wel zorgen, omdat het risico bestaat dat verdachte getriggerd kan raken vanuit zijn prikkelgevoeligheid. Daarnaast kan het zijn dat de reputatie van verdachte mogelijk angst inboezemt bij hulpverleners. De rol van de toezichthouder zou moeten zijn om naast verdachte te gaan staan, erop toe te zien dat er adequate hulpverlening komt voor het gezin en verdachte te verwijzen en ondersteunen richting een forensisch psychiatrische poli. Kairos wil verdachte niet in behandeling nemen als het alleen gaat om medicatiecontrole, GGNet wil hem niet in behandeling nemen vanwege zijn agressieve uitbarstingen. Verdachte wil zelf in behandeling. De reclassering is ook van mening dat verdachte dusdanige en zoveel medicatie gebruikt dat dit onder toezicht van een psychiater zou moeten gebeuren, niet alleen vanwege het risico op lichamelijke complicaties maar ook omdat zijn problematiek bemoeienis door een psychiater verdient. Een toezichthouder zou verdachte in het kader van een aanwijzing kunnen verwijzen naar Kairos of een andere forensisch psychiatrische poli. Omdat het blijkbaar gecompliceerd ligt bij instanties, wil de reclassering niet dat een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd omdat de kans op retourzending dan groot is.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin voor het dealen van harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende zes tot twaalf maanden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden wordt aangegeven.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Hoewel de raadsman heeft bepleit een gevangenisstraf achterwege te laten, is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf zich niet verdraagt met de omvang en de duur van de door verdachte ontplooide activiteiten. De enkele omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van verdachte in een eerder stadium is geschorst vanwege de toenmalige gezinssituatie van verdachte, maakt dit niet anders.
Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde enkel een meldplicht opleggen, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die hij in het kader van het toezicht krijgt.
In beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd om het onder verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 795,00 en € 1290,00 verbeurd te verklaren omdat verdachte dit heeft verdiend met de handel in drugs.
De raadsman heeft zich hiertegen niet verzet, maar daarbij opgemerkt dat dan van een ontnemingsvordering zou moeten worden afgezien.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van € 795,00 en € 1290,00 vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, waarbij zij aanneemt, mede in aanmerking genomen dat een ander scenario niet aannemelijk is geworden, dat het geld geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde is verkregen.
De officier van justitie heeft aangegeven dat geen strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave van de overige in beslag genomen voorwerpen aan de beslagene, welke mededeling de rechtbank verstaat als een last tot teruggave waardoor het beslag ten aanzien van die voorwerpen is geëindigd.
Bevel voorlopige hechtenis
Het geschorste bevel voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.