In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 april 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige voorziening op grond van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet. Verzoekster, die in financiële problemen verkeerde, had een huurachterstand van € 3.415,68 bij haar verhuurder, Stichting Omnia Wonen. De kantonrechter had eerder de huurovereenkomst ontbonden en ontruiming gelast. Verzoekster vroeg de rechtbank om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis te schorsen, omdat zij een aanvraag voor een WWB-uitkering had ingediend en hoopte op een voorschot om haar huur te kunnen betalen.
De rechtbank heeft de situatie van verzoekster beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van spoedeisendheid, maar oordeelde dat de betalingsverplichting jegens de verhuurder niet gewaarborgd was. Verzoekster had sinds september 2013 geen huur betaald en er waren geen concrete stukken waaruit bleek dat zij een uitkering of voorschot zou ontvangen. De mondelinge toezeggingen die verzoekster had ontvangen, werden als onvoldoende beschouwd. De rechtbank concludeerde dat het belang van de verhuurder zwaarder woog dan dat van verzoekster, en dat er geen reden was om de ontruiming te schorsen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster afgewezen, waarmee de ontruiming op 17 april 2014 door kon gaan. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. S.S. van Nijen, rechter, in aanwezigheid van de griffier.