ECLI:NL:RBGEL:2014:2779

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
2210175 BM VERZ 13-3194, 2210193 BM VERZ 13-3195, 2449580 BH VERZ 13-4172, 2449609 BH VERZ 13-4173
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Huidekoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontslag van bewindvoerder en extra beloning voor klachtbehandeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 24 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en de benoeming van een nieuwe bewindvoerder. De verzoekers, [klaagster] en [klager], hebben klachten geuit over het beheer van hun financiën door de bewindvoerder. Zij stelden dat er een schuld van € 7.000 was ontstaan en dat zij geen contact konden krijgen met de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft echter onweersproken gesteld dat de schuld is ontstaan door terugvorderingen van het UWV en de belastingdienst, en dat een deel van de schuld al was afbetaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet nalatig is geweest en dat de verzoekers niet tijdig de relevante informatie hebben verstrekt die van belang was voor hun uitkeringen.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er geen gewichtige redenen zijn voor het ontslag van de bewindvoerder. Het verzoek is afgewezen en de klachten van de verzoekers zijn ongegrond verklaard. De bewindvoerder is gemachtigd om extra beloning in rekening te brengen voor de extra werkzaamheden die zijn verricht in verband met de behandeling van de klachten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen de bewindvoerder en de rechthebbenden, evenals de verantwoordelijkheid van de rechthebbenden om relevante informatie tijdig te delen met de bewindvoerder en de uitkerende instanties. De kantonrechter heeft ook aangegeven dat de bewindvoerder zijn informatieplicht voldoende heeft vervuld, ondanks dat er geen maandelijkse bankafschriften zijn verstrekt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team bewind en erfrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 2210175 BM VERZ 13-3194, 2210193 BM VERZ 13-3195
2449580 BH VERZ 13-4172, 2449609 BH VERZ 13-4173
uitspraak van 24 april 2014
beschikking
op verzoek van

[klaagster],

wonende te [plaats, adres]
geboren te [plaats] op [1960]
en

[klager],

wonende te [plaats, adres]
geboren te [plaats] op [1950]
hierna ook te noemen
klagers
Het verzoek strekt tot ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van een nieuwe bewindvoerder ten behoeve van verzoekster zelf.

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoek, ter griffie ingekomen op 25 juli 2013
- de brief van [bewindvoerder] van 15 augustus 2013 met een reactie
- een bereidverklaring van de voorgestelde nieuwe bewindvoerder.
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 21 november 2013;
- de brief met bijlagen van [bewindvoerder] van 4 februari 2014;
- de brief met bijlagen van klagers van 20 maart 2014.

De feiten

Het bewind over de goederen van klagers is ingesteld door de kantonrechter te Tiel bij beschikking van 30 juli 2008.
De beoordeling
1.
In hun brief van 14 mei 2013 hebben [klager] en[klaagster], verder te noemen klagers, verzocht de bewindvoerder te ontheffen van haar taken en hebben zij de volgende klachten geuit:
(a) het bewind startte met een klein spaarpotje, maar inmiddels is een schuld van € 7.000 ontstaan;
(b) het lukt niet om in contact te komen met [bewindvoerder] of inzage te krijgen in ons dossier.
2.
Bij de mondelinge behandeling heeft [bewindvoerder] onweersproken gesteld dat de schuld is ontstaan door terugvorderingen van het UWV en de belastingdienst van in de jaren 2009, 2010 en 2011 ten onrechte uitbetaalde uitkeringen en toeslagen. Een gedeelte van de teruggevorderde bedragen is inmiddels afbetaald, maar een gedeelte van de schuld staat nog open.
De kantonrechter heeft [bewindvoerder] de gelegenheid gegeven een overzicht te maken van de relevante gebeurtenissen in de genoemde jaren. Met enige vertraging heeft [bewindvoerder] dat gedaan. Klagers hebben daarop gereageerd.
3.
Uit het overzicht van [bewindvoerder] blijkt dat het UWV wegens ten onrechte in de periode 22 september 2009 tot juni 2010 uitbetaald uitkering op grond van de Ziektewet een bedrag van € 12.78,06 heeft teruggevorderd. Het betrof de periode 22 september 2009 tot en met 7 juni 2010.
Van deze schuld is reeds een bedrag van € 4.351,32 op 17 mei 2010 afbetaald, zodat een bedrag van € 7.457,46 resteerde. Vanaf april 2012 is tot en met de maand januari 2013 maandelijks verder op deze schuld afgelost. In februari 2013 ontstond een tekort in het budget van klagers, waardoor de aflossing tot december 2013 niet heeft plaats gevonden. Met ingang van december 2013 is de aflossing hervat met een bedrag van € 60,30 per maand.
Over de periode van 22 september tot en met 21 december 2009 heeft terugvordering van een bedrag van € 4.461,00 wegens ten onrechte genoten uitkering wegens de Werkloosheidswet plaatsgevonden. Van deze schuld is op 27 maart 2012 een bedrag van € 4.000 afbetaald.
Tenslotte heeft de [gemeente] over de periode van 22 december 2009 tot en met 31 maart 2010 tevens een deel van de WWB-uitkering teruggevorderd. Dit gedeelte is op 3 juni 2010 afbetaald.
4.
Uit de bijlagen bij OBINs brief blijkt dat het UWV haar brief met haar beslissing van 14 april 2010 aan [klaagster] op haar huisadres heeft toegezonden. Zakelijk samengevat houdt de brief in dat het UWV stelt dat zij in de periode van 22 september 2009 tot en met 21 december 2009 ten onrechte een WW-uitkering en een toeslag heeft uitbetaald. De WW-uitkering en de toeslag wordt met terugwerkende kracht tot 22 september 2009 ingetrokken. Het – bruto – terug te vorderen bedrag bedraagt € 4.461,85.
Gedateerd 21 juni 2010 heeft het UWV verder twee brieven met haar beslissingen van die datum aan [klaagster] op haar huisadres gezonden, beide inzake “terugvordering Ziektewet-uitkering”. In beide brieven betreft het de periode 21 september 2009 tot en met 7 juni 2010 en gaat het om bedragen van bruto € 8.972,02 en € 3.844,30.
Als reden voor de terugvordering wordt in beide brieven opgegeven dat mevrouw op 22 september 2009 hersteld is gemeld door de verzekeringsarts van het UWV.
Tenslotte heeft [bewindvoerder] een beslissing van de [gemeente] gericht aan de heer en [klaagster] op hun huisadres bijgevoegd. Deze brief betreft de beëindiging van de bijstandsuitkering en de berekening van de terugvordering. Deze bijlage draagt geen verzenddatum en een “ontvangst”-stempel waarvan de datum niet leesbaar is. Zakelijk samengevat deelt de brief mede dat vanaf 1 april 2010 geen WWB-uitkering meer wordt uitbetaald, omdat gebleken is dat betrokkenen met ingang van die datum met terugwerkende kracht in aanmerking komen voor een Ziektewetuitkering. Verrekening van de beide uitkeringen zal rechtstreeks tussen [bewindvoerder] en de gemeente plaats vinden.
Gesteld noch gebleken is dat klagers tegen een van deze beslissingen bezwaar heeft ingesteld.
5.
In hun brief van 20 maart 2014 stellen klagers, voor zover van belang, dat [bewindvoerder] het verwijt treft dat zij niet heeft opgemerkt dat klagers tegelijkertijd een “WW- en/of gemeentelijke uitkering" en een Ziektewetuitkering ontvingen. Het UWV is uiteindelijk zelf wakker geworden en heeft ten onrechte teruggevorderd, want het betrof een interne kwestie binnen het UWV: niet de afdeling WW had moeten terugvorderen maar de afdeling ZW. [bewindvoerder] had alert moeten reageren en een advocaat in de arm nemen.
6.
Het is de kantonrechter uit de hiervoor genoemde aan klaagster gerichte brieven van het UWV gebleken dat zij op 22 september hersteld is gemeld door een verzekeringsarts. Omdat klagers dit niet hebben bestreden moet de kantonrechter aannemen dat de gebruikelijke gang van zaken in dat soort situaties heeft plaat gevonden. Een hersteldmelding wordt door de verzekeringsarts alleen aan klaagster zelf gezonden, omdat dat haar medische privacy betreft. In het kader van de regelgeving van uitkeringen behoort het tot de plichten van de genieter van de uitkering om omstandigheden die van belang kunnen zijn op de hoogte van de ontvangen uitkering of toeslagen, uit zich zelf te melden aan de uitkerende instanties.
Ook de bewindvoerder dient door de betrokkene zelf te worden geïnformeerd. Deze ontvangt namelijk geen mededelingen die het medisch geheim van betrokkene betreffen.
Anders dan klagers stellen heeft de bewindvoerder ook niet uit dubbele ontvangsten van ziekengeld en WWB kunnen afleiden dat er iets niet in de haak was. Uit de hiervoor aangehaalde beslissingen blijkt namelijk dat de terugvorderingen met terugwerkende kracht hebben plaats gevonden, omdat de betrokken instanties – UWV en Gemeente – pas geruime tijd na de hersteldmelding daarvan op de hoogte zijn gekomen.
De conclusie kan geen andere zijn dan dat klagers, althans klaagster, in strijd met hun/haar rechtsplicht diverse instanties en de bewindvoerder niet tijdig hebben/heeft geïnformeerd over een omstandigheid (klaagsters hersteld melding) die van belang was voor de vaststelling van hun/haar recht op een of meer uitkeringen of toeslagen.
7.
Nu ervan moet worden uitgegaan dat klagers, althans klaagster, geen bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissingen van het UWV en de [gemeente], staan deze beslissingen in rechte vast. Van de juistheid van die beslissingen moet daarom worden uitgegaan.
Van enig verwijtbaar gedrag van de bewindvoerder is niet gebleken.
8.
Op de valreep – in hun brief van 20 maart 2014 voeren klagers nog aan dat [bewindvoerder] geen bijzondere bijstand voor de kosten van de bewindvoering heeft aangevraagd. De vergoeding wordt op dit moment uit het budget betaald. Ook is het klagers niet duidelijk of dit jaar kwijtschelding van gemeentelijke belastingen is aangevraagd en van de waterschapslasten. Verder heeft [bewindvoerder] een keer een bedrag van € 278,79 aan kosten in rekening gebracht zonder dat duidelijk is waarvoor. [bewindvoerder] stuurt ook niet maandelijks bankafschriften, hoewel dat bij de mondelinge behandeling wel is afgesproken.
9.
Door de late mededeling van deze nieuw klachten heeft [bewindvoerder] daarop niet kunnen reageren. Niettemin bevatten de gewisselde stukken en de aantekeningen van de mondelinge behandeling voldoende aanknopingspunten voor de beoordeling zodat het onderzoek niet wordt heropend.
10.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat in een of meer eerdere jaren de bijzondere bijstand wel in de loop van het betrokken jaar is ontvangen, maar “niet op tijd” volgens klagers. Ook in 2014 is de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering niet reeds vanaf januari ontvangen.
Naar het oordeel van de kantonrechter betekent een en ander niet dat daarmee vast staat dat [bewindvoerder] de bijstand niet op tijd heeft aangevraagd, c.q. zal aanvragen. Het tijdstip van aanvraag is mede afhankelijk – naar de kantonrechter ambtshalve bekend is – van het door de betrokken gemeente gewenste tijdstip daarvoor.
Het zelfde geldt de aanvragen voor kwijtscheldingen van diverse lasten.
Weliswaar heeft [bewindvoerder] kennelijk niet maandelijks afschriften van de beheerrekening toegezonden, maar ter zitting is gebleken dat via het boekhoudsysteem On View, dat [bewindvoerder] voor de beheerrekening hanteert, daarop door klagers meegekeken kan worden. Dat acht de kantonrechter een afdoende voorziening waarmee de bewindvoerder zijn informatieplicht afdoende vervult.
Overigens is bij de mondelinge behandeling gebleken dat klagers niet via internet op hun leefgeldrekening kunnen kijken, omdat de bank bij wie zij hun leefgeldrekening hebben ondergebracht dat niet toestaat.
11.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van en gewichtige reden voor het ontslag van de bewindvoerder. Het verzoek om ontslag zal daarom worden afgewezen.
Omdat de klachten ongegrond zijn bevonden zal de kantonrechter klagers veroordelen tot vergoeding aan de bewindvoerder van door deze gemaakte kosten in verband met deze procedure, in redelijkheid en gelet op de aanbevelingen van het LOVCK te stellen op 3 uur naar het tarief volgens de Aanbevelingen van het LOVCK voor professionele bewindvoerders, aangesloten bij de BPBI voor het jaar 2013 en 2 uur naar dit tarief voor 2014.

Beslissing

De kantonrechter,
verklaart de klachten ongegrond;
wijst het verzoek om ontslag van de bewindvoerder af;
machtigt de bewindvoerder extra beloning in rekening te brengen volgens de berekeningswijze genoemd in punt 11;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer en anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2014.
Tegen deze beslissing kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
a. door de verzoeker en degenen aan wie de griffier een afschrift van deze beschikking heeft verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat deze beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.