ECLI:NL:RBGEL:2014:2814

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
ARN 2014/10
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • C. van Linschoten
  • H.P.M. Kester
  • G. Noordraven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. C.H.M. Pastoors in bestuursrechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 27 maart 2014, wordt het verzoek tot wraking van rechter mr. C.H.M. Pastoors behandeld. De verzoeker, gemachtigde van een cliënt, is van mening dat de rechter door haar vragen tijdens de zitting blijk geeft van vooringenomenheid. Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van opmerkingen die de rechter heeft gemaakt over de ingediende WOB-verzoeken. De verzoeker stelt dat deze opmerkingen een voorlopig oordeel impliceren en dat de rechter daarmee vooruitloopt op het eindoordeel, wat zou duiden op een schijn van partijdigheid.

De rechtbank overweegt dat wraking van een rechter alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank stelt vast dat het stellen van kritische vragen door de rechter niet automatisch duidt op partijdigheid. De rechter heeft de taak om de geschilpunten tussen partijen te verhelderen en kan daarbij vragen stellen die relevant zijn voor de zaak. De rechtbank concludeert dat de gewraakte uitlating van de rechter niet kan worden gezien als een aanwijzing voor vooringenomenheid.

Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek tot wraking af, omdat de verzoeker geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid heeft kunnen aanvoeren. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer : ARN 2014/10
Beschikking van 27 maart 2014
in de zaak van
[verzoeker tot wraking], als gemachtigde van [cliënt],
verzoeker tot wraking,
tegen
mr. C.H.M. Pastoors, in haar hoedanigheid van rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 12 februari 2014 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld
- het faxbericht van verzoeker d.d. 12 februari 2014
- het schriftelijke verweer van mr. C.H.M. Pastoors van 6 maart 2014.
Bij de mondelinge behandeling ter zitting van 13 maart 2014 zijn verschenen:
- [verzoeker om wraking en zijn cliënt].
Mr. C.H.M. Pastoors heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. C.H.M. Pastoors als rechter in de zaken met de nummers AWB 13/3352, 10/4141 en 10/4143 tussen [cliënt] met als gemachtigde verzoeker en de Minister van Veiligheid en Justitie.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting en het nadien verzonden faxbericht, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Ter zitting van de hoofdzaken heeft de behandelend rechter opgemerkt dat zij niet begrijpt waarom meerdere verzoeken zijn gedaan. Deze uitlating is onbegrijpelijk en behelst een voorlopig oordeel, waarmee wordt vooruitgelopen op het eindoordeel dat mogelijk sprake is van misbruik van (proces)recht, aldus verzoeker. Op grond van het voorgaande concludeert verzoeker dat de uitlating van de behandelend rechter voortvloeit uit vooringenomenheid dan wel dat zij bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen wekken dat de uitlating is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker.
2.3
Mr. C.H.M. Pastoors heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
Verzoeker stelt dat de gewraakte uitlating van mr. Pastoors ter zitting blijk geeft van vooringenomenheid. Zo heeft mr. Pastoors opgemerkt dat zij niet begreep waarom verzoeker een zestal WOB-verzoeken heeft ingediend naar aanleiding van één beschikking op grond van de Wahv.
3.3.
De rechtbank merkt op dat het tot de taak van de rechter behoort om op zitting zoveel mogelijk de geschilpunten tussen partijen duidelijk te krijgen. In het kader daarvan kan de rechter een partij vragen stellen. Daarnaast heeft de rechter ter zitting de vrijheid om op basis van de processtukken en hetgeen ter zitting is behandeld vragen stellen over de relevante feiten en omstandigheden om zodoende tot een oordeel te komen over het geschil. Afhankelijk van de aard van het geschil en de gang van zaken ter terechtzitting kunnen dit ook kritische vragen zijn. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke vragen op zichzelf geenszins blijk geven van (de schijn van) partijdigheid. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat uit het proces-verbaal ter zitting volgt dat de rechter de gewraakte vraag heeft gesteld en daarbij heeft verzocht om uitleg, hetgeen impliceert dat de rechter inlichtingen heeft getracht in te winnen. Uit dit proces-verbaal blijkt voorts dat het punt waarop deze vraag betrekking had reeds eerder door de gemachtigde van verweerder naar voren was gebracht, zodat het in de rede ligt dat de rechter dienaangaande een reactie van de wederpartij, in dit geval verzoeker, vraagt. Dat verzoeker deze vraag van de rechter als partijdig heeft ervaren, levert echter geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter en grond voor wraking op. Dit geldt temeer nu de door de rechter gestelde vraag geen enkele conclusie of – objectief gezien – waardering van het door verzoeker ingenomen standpunt inhoudt.
3.4
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. C. van Linschoten, voorzitter, en H.P.M. Kester en G. Noordraven, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.W. Lambregts en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.