ECLI:NL:RBGEL:2014:2867

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_6460
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en intrekking van bijstand na onderzoek naar woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. L. Veenstra, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, vertegenwoordigd door A. Brouwer. Eiseres ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). Na een anonieme tip heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar haar woon- en leefsituatie, wat leidde tot een huisbezoek op 26 februari 2013. Dit huisbezoek moest voortijdig worden beëindigd vanwege bedreigingen door de partner van eiseres. Verweerder heeft vervolgens de bijstand van eiseres met terugwerkende kracht beëindigd en ingetrokken, omdat de woon- en leefsituatie niet kon worden vastgesteld en er onregelmatigheden waren geconstateerd op haar bankafschriften.

Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat zij verantwoordelijk kon worden gehouden voor het gedrag van haar partner en dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom haar recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot 8 april 2013 niet gerechtvaardigd was, omdat de feitelijke grondslag voor intrekking niet op de gehele periode van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de bijschrijvingen op de bankrekeningen van eiseres als inkomen moesten worden aangemerkt en dat de beëindiging van het huisbezoek niet aan eiseres kon worden tegengeworpen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de bijstand van eiseres moet worden herzien, waarbij de bijschrijvingen als inkomen in aanmerking worden genomen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/6460

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. L. Veenstra),
en
het college van burgemeester en wethouders gemeente Ede, verweerder
(gemachtigde: A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstand van eiseres met ingang van 8 april 2013 beëindigd en vanaf 1 januari 2011 ingetrokken.
Bij besluit van 6 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2014. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres ontving bijstand naar de norm van een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Naar aanleiding van een anonieme tip heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiseres. In het kader van dit onderzoek heeft op 26 februari 2013 een huisbezoek en op 28 maart 2013 een gesprek met eiseres ten kantore van verweerder plaatsgehad. Voorts heeft eiseres op verzoek van verweerder kopieën van bankafschriften overgelegd. Verweerder heeft de bijstand van eiseres op 26 februari 2013 met ingang van 1 februari 2013 geblokkeerd.
2.
Verweerder heeft aan de beëindiging van de bijstand ten grondslag gelegd dat de woon- en leefsituatie van eiseres - en daardoor haar recht op bijstand - niet kon worden beoordeeld, door schending van de medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wwb, omdat het huisbezoek van 26 februari 2013 voortijdig moest worden afgebroken als gevolg van bedreigingen door de aanwezige partner van eiseres jegens de betrokken medewerkers van verweerder. Eiseres heeft zich weliswaar, aldus verweerder, niet zelf misdragen, maar kan wel verantwoordelijk worden gehouden voor wat zich in haar woning afspeelt. Ook na het gesprek op 28 maart 2013 bleef de woonsituatie volgens verweerder onduidelijk. Aan de intrekking over de periode van 1 januari 2011 tot 8 april 2013 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er onregelmatigheden, waaronder diverse bijschrijvingen, zijn geconstateerd op de door eiseres overgelegde bankafschriften. Eiseres heeft hierover, aldus verweerder, onvoldoende verklaard, waardoor het recht op bijstand van eiseres over genoemde periode niet kon worden vastgesteld. De intrekking over de periode van 26 februari 2013 tot 8 april 2013 heeft verweerder mede gebaseerd op het niet kunnen boordelen van de woon- en leefsituatie vanwege het voortijdig moeten afbreken van het huisbezoek.
3.
Eiseres heeft bestreden dat zij verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gedrag van haar partner tijdens het huisbezoek van 26 februari 2013 en aangevoerd dat verweerder in het kader van een zorgvuldige besluitvorming na een korte herstelperiode had moeten trachten om het huisbezoek te hervatten. Ten aanzien van de intrekking van de bijstand heeft eiseres bestreden dat zij onvoldoende heeft verklaard over de door verweerder aan de orde gestelde (pin)betalingen, kasopnames en bijschrijvingen op haar bankrekeningen. Door verweerder is, aldus eiseres, niet voldoende gemotiveerd waarom het recht op bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot 8 april 2013 niet kan worden vastgesteld.
4.
De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 1 januari 2011 tot en met 8 april 2013.
5.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken, indien de belanghebbende zijn inlichtingen-of medewerkingsverplichting niet of niet in voldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wwb.
6.
De rechtbank stelt voorop dat de feitelijke grondslag om in te trekken moet zien op de gehele periode in geding. Gedingstuk A31 betreft een overzicht van transacties op de rekeningen van eiseres die verweerder aan de intrekking van de bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot 8 april 2013 ten grondslag heeft gelegd. Nu de eerste transactie op dit overzicht dateert van 10 februari 2011, bestaat er geen grondslag voor intrekking van de bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot 10 februari 2011.
7.
De rechtbank stelt voorts vast dat de transacties merendeels bestaan uit kasopnames van kleine bedragen bij verschillende banken en kleine betalingen bij supermarkten en pompstations. De rechtbank overweegt dat het feit dat er opnames en betalingen van rekeningen van eiseres zijn verricht nog niet betekent dat het recht op bijstand van eiseres niet kan worden vastgesteld. De omstandigheid dat eiseres niet alle transacties gelet op plaats en tijdstip zelf kan hebben verricht, maakt dit niet anders. Niet geoordeeld kan worden dat eiseres daarover geen duidelijkheid heeft verschaft. Zij heeft immers tijdens het gesprek van 28 maart 2013 verklaard dat haar partner haar bankpas gebruikt en dat hij contant geld voor haar pint om van te leven.
8.
De door verweerder in aanmerking genomen bijschrijvingen op de rekening van eiseres hebben plaatsgevonden in de periode van 6 maart 2012 tot en met 24 december 2012. Het gaat om in totaal twaalf door verschillende derden verrichte bijschrijvingen, waarvan het hoogste bedrag € 116,40 bedraagt. De rechtbank overweegt dat deze bijschrijvingen als inkomen in aanmerking moeten worden genomen in de maanden waarin deze zijn gedaan. Nu de hoogte van de bijschrijvingen bekend is evenals de hoeveelheid bijschrijvingen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet geoordeeld worden dat het recht op bijstand over deze periode niet kan worden vastgesteld. Dat eiseres over de herkomst van deze bijschrijvingen geen duidelijkheid heeft kunnen geven, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9
Ten aanzien van het huisbezoek overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek op het woonadres van eiseres ter vaststelling van haar woon- en leefsituatie. Dat verweerder haar woon- en leefsituatie vervolgens door voortijdige beëindiging van het huisbezoek niet heeft kunnen vaststellen, kan naar het oordeel van de rechtbank gelet op de omstandigheden van het geval niet aan eiseres worden tegengeworpen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet gebleken is dat eiseres door de betrokken medewerkers tijdens het huisbezoek is gewaarschuwd dat het gedrag van haar partner bij voortduring kon worden uitgelegd als weigering van haar om aan huisbezoek mee te werken. Gelet op het feit dat de partner van eiseres op enig moment tijdens het huisbezoek één van de medewerkers met een mes heeft bedreigd en gelet op de aard van de relatie tussen eiseres en haar partner zoals deze uit de stukken blijkt, acht de rechtbank het bovendien niet onaannemelijk dat als eiseres daartussen gekomen was zij zelf het slachtoffer van geweld had kunnen worden. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verweerder niet getracht heeft om het huisbezoek, zo nodig in aanwezigheid van politie te hervatten. Het enkele feit dat het haar partner betrof en dat hij in de woning aanwezig was acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat eiseres het risico draagt voor het gedrag van haar partner. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres de vragen omtrent haar woon- en leefsituatie tijdens het gesprek van 28 maart 2013 heeft beantwoord, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het recht op bijstand wegens schending van de informatieplicht niet langer kon worden vastgesteld.
10.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover dat ziet op de beëindiging van de bijstand. De rechtbank zal voorts bepalen dat de bijstand van eiseres over de maanden dat de onder rechtsoverweging 8 genoemde bijschrijvingen hebben plaatsgevonden moet worden herzien, in zoverre dat de bijschrijvingen als inkomen in aanmerking dienen te worden genomen.
11.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op een bedrag van € 1.948,- als kosten voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het maken van bezwaar, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,-, wegingsfactor 1) en op een bedrag van € 4,20 voor gemaakte reiskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 8 april 2013, voor zover dat betrekking heeft op de beëindiging van de bijstand;
- bepaalt voorts dat de bijstand wordt herzien over de maanden dat de onder rechtsoverweging 8 genoemde bijschrijvingen hebben plaatsgevonden, in zoverre dat de bijschrijvingen als inkomen in aanmerking worden genomen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.952,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lankamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening