ECLI:NL:RBGEL:2014:2900

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
06/850511-12 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Ouweneel
  • A. Kropman
  • J. Beljaars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald uit zijn activiteiten, met een geschat bedrag van € 20.000,00. De zaak werd oorspronkelijk op 15 februari 2014 door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer, en het vonnis is gebaseerd op het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de zitting op 18 april 2014. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel en de bewijsstukken zijn meegenomen in de beoordeling. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, waarbij hij elektriciteit buiten de meter om heeft afgenomen voor zijn hennepkwekerij. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie, die een ontneming van € 128.602,- vroeg, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het daadwerkelijk te ontnemen voordeel € 20.000,00 bedraagt. De verdediging voerde aan dat er slechts sprake was van twee oogsten en dat de kosten voor elektriciteit niet in mindering konden worden gebracht. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 augustus 2011 tot en met 12 maart 2012 een hennepkwekerij met 330 planten heeft gehad. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van de gemiddelde opbrengst per plant en de kosten die niet voor aftrek in aanmerking kwamen. De rechtbank heeft uiteindelijk de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd voor het vastgestelde bedrag van € 20.000,00, waarbij het draagkrachtverweer van de verdediging werd verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]06/850511-12 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 2 mei 2014
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres].
Raadsvrouw: mr. J.H. Schaap, advocaat te Arnhem.
Onderzoek van de zaak
Op 15 februari 2014 is de zaak door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 april 2014.
Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden is veroordeelde tot straf veroordeeld ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde feiten, gekwalificeerd als:
Feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2: Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank heeft de processtukken gezien, waaronder het rapport betreffende de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vordering openbaar ministerie
De schriftelijke vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 128.602,-. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is geworden dat veroordeelde niet drie, maar twee keer heeft geoogst. Voor het berekenen van het genoten voordeel door veroordeelde is de officier van justitie uitgegaan van de eerste oogst die te gelde is gemaakt. De kosten van elektriciteit kunnen naar de mening van de officier van justitie niet in mindering worden gebracht, omdat veroordeelde weliswaar een afbetalingsregeling heeft getroffen, maar zich hiervan geen stukken in het dossier bevinden. Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel komt daarmee op een bedrag van
€ 32.150,60.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat slechts sprake kan zijn van twee eerdere oogsten. Voor de aanname dat er sprake zou zijn van drie eerdere oogsten, is geen enkele objectieve reden, nu deze oogsten alleen qua tijd al niet in de tenlastegelegde periode zouden kunnen passen. Overigens zijn de eerste en een deel van de tweede oogst mislukt, en dient bovendien te worden gegaan van 250 planten. Ook de kosten die veroordeelde aan [aangever] terug heeft betaald, moeten van het bedrag worden afgetrokken. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen in verband met het inkomen van veroordeelde.
Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk verkregen voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De rechtbank neemt bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten dele als uitgangspunt het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel [1] van 17 maart 2011 en het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 2 mei 2014 met de daarin opgenomen bewijsoverwegingen.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank bewezen geacht, zoals ook door de veroordeelde is erkend, dat hij in de periode van 12 augustus 2011 tot en met 12 maart 2012 in zijn woning aan de[adres] een hennepkwekerij ter grootte van 330 planten heeft gehad. Hij heeft de elektriciteit in die periode buiten de meter om afgenomen om de hennepkwekerij van elektriciteit te kunnen voorzien.
De rechtbank is er daarbij van uit gegaan dat veroordeelde twee keer heeft geoogst en dat de laatste oogst door de politie in beslag is genomen. Dat de eerste oogst is mislukt, acht de rechtbank geenszins aannemelijk geworden. De rechtbank gaat dan ook uit van een geslaagde oogst van 330 planten. Geenszins aannemelijk is geworden, gelet op onder andere de grootschalige vervuiling in de woning, dat de eerste oogst slechts op 250 planten betrekking had.
De rechtbank neemt in aanmerking de standaardberekeningen en normen van het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van november 2010. Aan dat rapport wordt ontleend de gemiddelde verkoopprijs per gram hennep van
€ 3,28. De opbrengst per plant wordt – in afwijking van het bovengenoemde proces-verbaal 36e van de politie – gesteld op
28,2 gram.
Dat leidt tot de volgende
bruto opbrengst: 330 planten x 28,2 gram x € 3,28 =
€ 30.523,68.
De in aanmerking te nemen kosten kunnen als volgt worden gespecificeerd:
De afschrijvingskosten bedragen
€ 250,00(BOOM).
De inkoopprijs en de overige variabele kosten per plant bedragen € 6,18 dus in totaal 330 x
€ 6,18 =
€ 2.039,40(BOOM).
Voor huisvesting (huur e.d.) komen geen kosten voor aftrek in aanmerking, nu de woning ook al voor legale doeleinden werd gebruikt, te weten bewoning.
De kosten voor elektriciteit die veroordeelde verschuldigd is aan [aangever] zijn (nog) niet voldaan en komen dus in beginsel niet voor aftrek in aanmerking. Maar genoegzaam is komen vast te staan dat veroordeelde met behulp van zijn familie
een soort van afbetalingsregelingheeft getroffen, zodat de rechtbank ze toch in aanmerking zal nemen. De kosten bedragen € 16.182,93, doch die hadden betrekking op twee oogsten. Dit leidt er toe dat voor één oogst (slechts) € 8.091,47 voor aftrek in aanmerking kan komen.
Aldus bedraagt het
totaal aan kosten € 10.380,87
Daarmee komt het
totaal geschatte voordeelop € 30.523,68 minus € 10.380,87, derhalve op
€ 20.142,81.

Conclusie:

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden bepaald op € 20.142,81. De rechtbank zal dit bedrag afronden op
€ 20.000,00.
De raadsvrouw heeft ten slotte een draagkrachtverweer gevoerd. Een draagkrachtverweer kan alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld, indien aanstonds duidelijk is dat een veroordeelde wiens te betalen bedrag moet worden vastgesteld, nu en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. In het onderhavige geval is niet aanstonds duidelijk dat de draagkracht ontbreekt en/of zal ontbreken. Dat veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel kennelijk heeft verbruikt, maakt dat niet anders. Temeer niet, nu niet valt in te zien waarom veroordeelde gelet op zijn leeftijd in de toekomst geen verdere inkomsten uit zijn werk zou kunnen genereren. Er zijn immers geen lichamelijke of geestelijke beperkingen aangevoerd die werkzaamheden in de weg zouden staan. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt het geschat wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 20.000,00;
 legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal
€ 20.000,00(twintigduizend euro).
Aldus gewezen door mrs. Ouweneel, voorzitter, Kropman en Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoesstee, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 mei 2014.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e, 2e lid, van het Wetboek van Strafrecht, opgemaakt, gesloten en ondertekend op 8 mei 2012 door[verbalisant], hoofdagent.