In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald uit zijn activiteiten, met een geschat bedrag van € 20.000,00. De zaak werd oorspronkelijk op 15 februari 2014 door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer, en het vonnis is gebaseerd op het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de zitting op 18 april 2014. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel en de bewijsstukken zijn meegenomen in de beoordeling. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, waarbij hij elektriciteit buiten de meter om heeft afgenomen voor zijn hennepkwekerij. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie, die een ontneming van € 128.602,- vroeg, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het daadwerkelijk te ontnemen voordeel € 20.000,00 bedraagt. De verdediging voerde aan dat er slechts sprake was van twee oogsten en dat de kosten voor elektriciteit niet in mindering konden worden gebracht. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 augustus 2011 tot en met 12 maart 2012 een hennepkwekerij met 330 planten heeft gehad. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van de gemiddelde opbrengst per plant en de kosten die niet voor aftrek in aanmerking kwamen. De rechtbank heeft uiteindelijk de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd voor het vastgestelde bedrag van € 20.000,00, waarbij het draagkrachtverweer van de verdediging werd verworpen.