ECLI:NL:RBGEL:2014:3050

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
257022
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de nietigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank in een faillissementszaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft de curator in het faillissement van een onderneming een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die een onderneming had gekocht. De curator vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst was vernietigd en dat de gedaagde de resterende koopsom moest betalen. De rechtbank heeft in verschillende incidenten geoordeeld over de ontvankelijkheid van de curator en de geldigheid van de dagvaarding. De gedaagde voerde aan dat de dagvaarding nietig was omdat de curator niet had voldaan aan de substantiëringsplicht. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding niet nietig was en dat de curator voldoende had gesubstantieerd. Daarnaast werd de gedaagde niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen in de incidenten, omdat de rechtbank bevoegd was op basis van de forumkeuze in de koopovereenkomst. De rechtbank heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld en de zaak naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde. De beslissing werd op 23 april 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/257022 / HA ZA 14-12
Vonnis in incidenten van 23 april 2014
in de zaak van
[curator],
in zijn hoedanigheid van[curator] in het faillissement van [naam],
[bedrijf],
kantoorhoudende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in de incidenten,
advocaat[naam] te [woonplaats],
tegen
[gedaagde],
[bedrijf],
wonende te[woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in de incidenten,
advocaat mr. J. van Schaik te Vlist.
Partijen zullen hierna de[curator] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord houdende verschillende incidentele vorderingen waaronder een exceptie van relatieve onbevoegdheid en enig antwoord ten principale
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[naam] heeft bij notariële akte van 10 oktober 2012 zijn onderneming “[bedrijf]” aan [gedaagde] verkocht voor een bedrag van € 195.000,00. Op grond van artikel 2 lid 2 van de koopakte (hierna ook: de koopovereenkomst) zou de koopprijs in termijnen worden betaald. [gedaagde] heeft van die koopprijs tot op heden een bedrag van € 58.366,12 betaald. Het restant van de koopsom, te weten € 136.633,88 (de[curator] noemt ook het bedrag van € 141.131,81), heeft [gedaagde] onbetaald gelaten. [gedaagde] heeft zijn verplichting om de koopsom in termijnen te voldoen opgeschort, omdat volgens hem [naam] tekort was geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst doordat [naam] de belangrijkste productiemiddelen van de verkochte onderneming (de productiemallen van de boten), die zich in [land] bevinden op de productiewerf van het [bedrijf], niet onbezwaard aan hem kon leveren.
2.2.
[naam] is op 7 mei 2013 failliet verklaard. Als[curator] in het faillissement is aangesteld[naam]. De[curator] vordert in de hoofdzaak, kort samengevat:
primair
veroordeling van [gedaagde] om aan de[curator] te betalen het restant van de koopsom ten bedrage van € 136.633,88, vermeerderd met rente en kosten;
subsidiair
veroordeling van [gedaagde] om aan de[curator] te betalen een bedrag van € 84.133,88, zijnde het restant van de koopsom minus de vermeende vordering van[bedrijf] van
€ 52.500,00, vermeerderd met rente en kosten;
meer subsidiair
- een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is vernietigd, en
- veroordeling van [gedaagde] om alle zaken en goederen die uit hoofde van de koopovereenkomst aan [gedaagde] zijn geleverd aan de[curator] terug te geven.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat hij in eerste instantie zijn betalingsverplichting heeft opgeschort totdat hij de productiemallen van [naam] onbezwaard geleverd zou krijgen. Omdat [naam] daartoe niet in staat bleek te zijn, heeft hij de koopovereenkomst in februari 2013 op grond van dwaling c.q. bedrog buitengerechtelijk vernietigd. Subsidiair heeft hij de koopovereenkomst ontbonden op grond van de tekortkoming van [naam]. Hierdoor ontbreekt er een rechtsverhouding tussen hem en de[curator], waardoor er geen grondslag is voor toewijzing van de bovenstaande vorderingen van de[curator].

3.De beoordeling in de incidenten

Het eerste incident

3.1.
[gedaagde] vordert dat de[curator] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen omdat de dagvaarding ex artikel 120 Rv nietig is. Daartoe stelt hij dat de[curator] in de dagvaarding niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht uit artikel 111 lid 3 Rv door het door hem aangevoerde verweer in verband met de buitengerechtelijke vernietiging c.q. ontbinding van de koopovereenkomst niet in de dagvaarding te vermelden.
3.2.
De[curator] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. De stelling van [gedaagde] ontbeert allereerst feitelijke grondslag, nu in de dagvaarding meermaals is vermeld dat [gedaagde] een beroep heeft gedaan op vernietiging c.q. ontbinding van de koopovereenkomst. Daarnaast kan ingevolge artikel 120 lid 4 Rv het niet voldoen aan de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 Rv niet leiden tot nietigheid van de dagvaarding.
Het tweede incident
3.4.
[gedaagde] vordert dat de[curator] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen omdat de rechtsvordering is vervallen. Daartoe stelt [gedaagde] dat op grond van artikel 7 van de koopovereenkomst een geschil ten aanzien van een bepaalde rechtsvordering aanhangig moet zijn gemaakt binnen één jaar nadat de rechtsvordering is ontstaan en aan de eisende partij bekend is geraakt. Volgens [gedaagde] is de rechtsvordering tot nakoming van de restantbetaling van de koopsom ontstaan bij het sluiten van de koopovereenkomst op 10 oktober 2012 dan wel op 23 december 2012, het moment waarop voor [naam] duidelijk was dat de termijnbetaling door [gedaagde] zou uitblijven. In beide gevallen is de vervaltermijn van een jaar reeds verstreken vóór het aanbrengen van de onderhavige dagvaarding op 24 december 2013.
3.5.
De[curator] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.6.
De rechtbank oordeelt dat de kwestie in het incident die aan de rechtbank wordt voorgelegd van procedurele aard dient te zijn en niet een enkele materiële (voor)vraag kan behelzen. In dit incident doet [gedaagde] een beroep op verval van het vorderingsrecht.
Dit is een inhoudelijk verweer dat betrekking heeft op de materiële rechtsbetrekking tussen partijen. Die materiële kwestie zal in de hoofdzaak aan de orde moeten komen. Nu [gedaagde] deze kwestie in incident heeft opgeworpen zal hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in dit incident.
Het derde incident
3.7.
[gedaagde] vordert dat de[curator] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen omdat de[curator] hem rauwelijks heeft gedagvaard. Door voorafgaand aan het aanhangig maken van het geding niet te corresponderen met [gedaagde] over de gestelde vordering heeft de[curator] in strijd gehandeld met de Advocatenwet en de gedragsregels voor advocaten en daarmee een onrechtmatige daad gepleegd jegens [gedaagde].
Verder stelt [gedaagde] dat hij de[curator] heeft aangegeven bereid te zijn mee te werken aan de nakoming van de gevorderde verbintenis door de aan [gedaagde] geleverde zaken uit hoofde van de koopovereenkomst aan de[curator] ter beschikking te stellen, maar dat de[curator] daar niet aan meewerkt. Hierdoor verkeert de[curator] in schuldeisersverzuim en is de[curator] ook om deze reden niet-ontvankelijk, aldus [gedaagde].
3.8.
De[curator] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is van rauwelijks dagvaarden geen sprake, omdat na het faillissement van [naam] tussen partijen contact is geweest over de afwikkeling van de koopovereenkomst en de status van de productiemallen. Omdat [gedaagde] niet bereid was om een substantieel deel van de resterende koopsom te betalen, stond het de[curator] vrij om hem te dagvaarden. Daarnaast geldt als algemene regel in ons procesrecht dat de eiser die de gedaagde rauwelijks dagvaardt, niet uit dien hoofde niet-ontvankelijk is. De eiser kan alleen niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer hij geen recht heeft tot het instellen van de rechtsvordering op processuele gronden. De mogelijke schending van de Advocatenwet en de gedragsregels voor advocaten is niet zo’n grond.
3.10.
Dat de[curator] geen medewerking zou hebben verleend aan het aanbod van [gedaagde] om, zoals onder het meer subsidiair gevorderde, aan de[curator] terug te geven alle zaken en goederen die uit hoofde van de koopovereenkomst aan [gedaagde] zijn geleverd, levert aan de zijde van de[curator] nog geen verzuim op en kan dus ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid. Immers, de[curator] vordert primair en subsidiair betaling van (een deel) het restant van de koopsom waaraan [gedaagde] niet meewerkt. De[curator] is niet verplicht om genoegen te nemen met het mindere.
3.11.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat ook deze incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
Het vierde incident
3.12.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank Gelderland zich relatief onbevoegd verklaart. Hij stelt dat de bevoegdheid van deze rechtbank door de[curator] wordt gebaseerd op artikel 7 van de koopovereenkomst, waarin een forumbeding is opgenomen. Nu de koopovereenkomst door [gedaagde] is vernietigd en vernietiging terugwerkende kracht heeft, heeft de koopovereenkomst nooit bestaan. Een forumbeding in een niet bestaande koopovereenkomst kan geen relatieve bevoegdheid voor een rechtbank constitueren, zodat teruggevallen moet worden op wettelijke relatieve bevoegdheidsregels, aldus [gedaagde].
3.13.
De[curator] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.14.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Reeds hiervoor is overwogen dat [naam] noch de[curator] hebben berust in de buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst door [gedaagde]. Daarmee staat vast dat de vernietiging niet het door [gedaagde] gewenste rechtsgevolg heeft. Indien [gedaagde] persisteert in de vernietiging, zal hij dat voor de rechter moeten afdwingen. Tot dan behoudt de koopovereenkomst haar rechtskracht, zodat deze rechtbank op grond van de forumkeuze in artikel 7 van die overeenkomst relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
De proceskosten
3.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de incidenten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de[curator] begroot op
€ 452,00 wegens salaris advocaat (1 punt, tarief € 452,00).

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
Omdat [gedaagde] in de hoofdzaak nog niet van antwoord heeft geconcludeerd, maar slechts een eerste aanzet daartoe heeft gedaan, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde].
4.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten
5.1.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn vordering in het tweede incident,
5.2.
wijst het gevorderde in de andere incidenten af,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de incidenten, aan de zijde van de[curator] tot op heden begroot op € 452,00,
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
4 juni 2014voor conclusie van antwoord,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2014.
Coll.: HS