ECLI:NL:RBGEL:2014:310

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
AWB-12_1325 ZUT
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen door werkgever in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.A. van Gerwen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van eiseres met betrekking tot een werknemer die op 3 januari 2011 uitviel voor zijn werk als machinist. Het dienstverband eindigde op 31 januari 2012, waarna de werknemer ziekengeld ontving op basis van de Ziektewet (ZW). Verweerder had vastgesteld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en had het ziekengeld op eiseres verhaald over een periode van 24 weken. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat eiseres een redelijke termijn diende te krijgen om passende acties te ondernemen na de conclusies van de bedrijfsarts van 11 augustus 2011. De rechtbank vond het niet reëel om direct vanaf die datum aan te nemen dat er sprake was van onvoldoende re-integratie-inspanningen. De rechtbank concludeerde dat een termijn van drie weken redelijk was en dat verweerder de periode en het verhaalsbedrag moest aanpassen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 974. Tevens diende verweerder het griffierecht van € 310 aan eiseres te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afstemming van re-integratie-inspanningen en de noodzaak voor werkgevers om tijdig adequate maatregelen te nemen, vooral in het licht van de verplichtingen die voortvloeien uit de ZW. De rechtbank volgde de aanbevelingen van de arbeidsdeskundige en oordeelde dat eiseres niet voldoende had gedaan om de re-integratie van de werknemer te bevorderen, maar dat er ook rekening gehouden moest worden met de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Team bestuursrecht
zaaknummer: 12/1325
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. S.A. van Gerwen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres medegedeeld dat het aan [werknemer] (hierna: werknemer) betaalde ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) over de periode 1 februari 2012 tot en met 17 juli 2012 ten bedrage van € 17.390,40 op eiseres wordt verhaald.
Bij besluit van 19 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2013. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde.
Het onderzoek is vervolgens heropend aangezien het niet volledig is geweest. Verweerder is daarbij gevraagd een vraag van de rechtbank te beantwoorden. Bij brief van 8 augustus 2013 heeft verweerder hieraan voldaan. Eiseres heeft hier op 17 september 2013 op gereageerd. Hierop hebben partijen toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen en is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Werknemer was werkzaam op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Op 3 januari 2011 is hij uitgevallen voor zijn fysiek zware werk als machinist op een zandzuiger. Het dienstverband is op 31 januari 2012 geëindigd. Verweerder heeft werknemer vervolgens met ingang van 1 februari 2012 ziekengeld op grond van de ZW toegekend.
2 Bij het primaire besluit heeft verweerder, op basis van het rapport van arbeidsdeskundige M.J.G. Bollen Otte van 20 maart 2012, vastgesteld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen ten aanzien van werknemer heeft verricht. Verweerder heeft daarbij vermeld dat van eiseres vanaf 11 augustus 2011 redelijkerwijs gevergd mocht worden dat zij een aanvang zou hebben gemaakt met het leveren van adequate re-integratie-inspanningen en dat eiseres dit heeft nagelaten. Verweerder heeft de periode waarin eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht op 24 weken gesteld. Verweerder heeft het ziekengeld vanaf 1 februari 2012 tot en met 17 juli 2012 op eiseres verhaald, zijnde een bedrag van € 17.390,40.
3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep A.E.M. Bijl-Steeman (hierna: Bijl) van 3 juli 2012, het verhaalsbesluit gehandhaafd.
Volgens Bijl is niet gebleken dat eiseres een adequaat tweede spoortraject heeft ingezet. Het aangeven aan werknemer dat hij moet solliciteren en dat hij eiseres moet melden hoe dat gaat, kan niet worden aangemerkt als een tweede spoortraject. Er wordt aan werknemer geen enkele begeleiding geboden, hetgeen in deze economische slechte tijd en gelet op de beperkingen van werknemer in relatie tot zijn opleiding en arbeidservaring noodzakelijk is.
Voorts heeft Bijl aangegeven dat het argument dat de kosten van een re-integratietraject via een re-integratiebureau te hoog zijn en eiseres al onverplicht het dienstverband met een jaar heeft verlengd, waardoor hij extra loonkosten, geen deugdelijk argument is. Eiseres had, zoals de primaire arbeidsdeskundige al heeft aangegeven, het UWV kunnen verzoeken om in de kosten te participeren.
4 In artikel 39a, eerste lid, van de ZW is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het UWV op die werkgever het ziekengeld verhaalt, dat zal worden betaald over een door het UWV vast te stellen tijdvak. Dit tijdvak vangt aan op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd en wordt afgestemd op de periode waarin de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het tijdvak bedraagt ten hoogste 52 weken. Het UWV stelt regels met betrekking tot het vaststellen van het in de tweede zin bedoelde tijdvak.
Met betrekking tot de vraag of een werkgever voldaan heeft aan de op hem rustende re-integratieverplichtingen hanteert verweerder de beleidsmatige uitgangspunten welke zijn vervat in het Besluit verhaal ziekengeld (hierna: het Besluit).
Ingevolge artikel 1 van het Besluit stelt het UWV, indien de werknemer de bedongen arbeid gedeeltelijk heeft hervat of passende arbeid verricht en de omvang van de arbeid aansluit bij zijn krachten en bekwaamheden, het tijdvak, bedoeld in artikel 39a, eerste lid, van de ZW, vast op nihil in het geval de werkgever de verplichtingen of regels, bedoeld in dat lid, zonder deugdelijke grond niet of niet volledig is nagekomen.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit stelt het UWV het tijdvak, bedoeld in artikel 39a, eerste lid, van de ZW, vast op het totaal van de periodes waarin de werkgever onvoldoende heeft gedaan, indien de werknemer geen arbeid verricht of de door hem verrichte arbeid niet voldoet aan artikel 1. De werkgever heeft onvoldoende gedaan gedurende de periode, waarin hij zonder deugdelijke grond heeft nagelaten bepaalde maatregelen te nemen ofwel bepaalde voorschriften te geven, ofwel verplichtingen dan wel regels als bedoeld in artikel 39a, eerste lid, van de ZW na te komen, hetgeen redelijkerwijs van hem mocht worden gevergd.
Uit de nota van toelichting volgt dat beoordeling onder meer plaats vindt aan de hand van Beleidsregels beoordeling poortwachter. In deze Beleidsregels heeft het UWV een inhoudelijk kader gegeven voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
5 De rechtbank is van oordeel dat eiseres verzuimd heeft tijdig een zogeheten tweede spoortraject in te zetten. Gelet op het rapport van de bedrijfsarts van 11 augustus 2011 had het eiseres duidelijk moeten zijn dat een hervatting in het eerste spoor niet meer mogelijk was en dat in ieder geval ook gekeken had moeten worden naar re-integratie in het tweede spoor. Voor zover eiseres heeft betoogd dat een tweede spoortraject nog niet aan de orde was omdat werknemer nog geen jaar ziek was treft dit betoog geen doel. Gelet op de omstandigheden van het geval en het rapport van de bedrijfsarts van 11 augustus 2011 had een tweede spoortraject ingezet moeten worden. De verwijzing naar de eerstejaarsevaluatie als opschudmoment, zoals dat in de Beleidsregels beoordeling poortwachter als ijkpunt voor re-integratie-inspanningen wordt genoemd, maakt dat niet anders. Ook in loonsanctiezaken onder de Wet WIA is het immers mogelijk dat het tweede spoortraject moet worden ingezet voordat sprake is van één jaar ziekte. Voorts diende eiseres bij de re-integratie rekening te houden met het feit dat het dienstverband van werknemer op 31 januari 2012 afliep, kort nadat werknemer een jaar ziek zou zijn geweest.
Uit het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep J.T. Bouma van 26 april 2013 volgt dat er geen medische reden was om niet met re-integreren te beginnen. Bouma heeft hierin tevens gereageerd op de brief van bedrijfsarts J. Klijn van 10 mei 2012. Ook de rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt van een strikte medische contra-indicatie voor werken.
6 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat van haar niet méér verwacht kon worden, gelet op naderend eind van het dienstverband. Het inschakelen van een re-integratiebureau is dan niet van haar meer te vergen. De afspraken over sollicitaties en begeleiding moeten als voldoende worden aangemerkt.
Dit betoog treft geen doel. De rechtbank volgt Bijl in haar reactie van 1 mei 2013 dat er in eerste instantie te laat een arbeidsdeskundige is ingeschakeld, dat ten onrechte alleen de focus heeft gelegen op het eerste spoor en dat het uiteindelijk ingezette tweede spoor inadequaat is geweest. Het is juist dat aan een werkgever hoge eisen worden gesteld op grond van de wet met betrekking tot de te verrichten re-integratie-inspanningen, maar van inspanningen die niet van haar gevergd konden worden is niet gebleken.
7 Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres het bepaalde in artikel 39a van de ZW op zich van toepassing heeft doen worden. Verweerder was derhalve gehouden het ziekengeld, met inachtneming van zijn beleid, op eiseres te verhalen en daarbij het tijdvak van verhaal af te stemmen op de periode waarin eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
8 Met een periode van 24 weken is naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen sprake van voldoende afstemming.
De rechtbank is van oordeel dat het niet reëel is om onmiddellijk vanaf 11 augustus 2011 aan te nemen dat sprake is van onvoldoende re-integratie-inspanningen. Hetgeen Bijl in haar rapport van 8 augustus 2013 daaromtrent heeft aangegeven maakt dat niet anders. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval eiseres een (korte) termijn gegund diende te worden om passende acties te ondernemen naar aanleiding van de conclusies van de bedrijfsarts van 11 augustus 2011. Pas indien deze acties na verstrijken van de termijn niet zouden zijn ondernomen, kan worden vastgesteld dat sprake is van onvoldoende re-integratie-inspanningen.
De rechtbank heeft in de beslissing tot heropening gewezen op een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 april 2010, ECLI:NL:RBMAA:2010:BO2926. In die zaak heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de werkgever in die zaak een periode van zes weken na datum Plan van aanpak is toegekend, waarbinnen acties konden worden ondernomen voordat werd aangenomen dat sprake was van onvoldoende re-integratie-inspanningen.
Met deze verwijzing komt de rechtbank niet tot het oordeel dat een werkgever in alle gevallen een termijn van zes weken dient te worden gegund waarbinnen zij acties kunnen ondernemen die passen bij de laatste vaststelling van de arbeidsmogelijkheden. Wel ziet de rechtbank hierin een bevestiging dat ook het UWV de periode waarin een werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht niet direct laat ingaan vanaf het moment dat – zoals in casu vanaf het rapport van de bedrijfsarts van 11 augustus 2011 – duidelijk is geworden dat er een andere re-integratiekoers moet worden gevaren.
De rechtbank acht in casu een periode van drie weken reëel. Verweerder dient de periode en het daaruit volgende verhaalsbedrag daarom aan te passen.
9 Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de zaak zelf af te doen, aangezien daarvoor onvoldoende gegevens voorhanden zijn. Voor het doen van een tussenuitspraak bestaat geen aanleiding nu verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een gebrek in de besluitvorming.
10 De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 974 (twee maal € 487) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 974;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 310 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.